Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XI.

Bij de aanraking van die hand, welke zwaar op zijn schouder viel, keerde Donatien de Monaville zich met levendigheid om, en hij maakte bij het zien van Jules Berthenay de beweging van een mensch, die door eene adder gestoken wordt: maar onmiddellijk door een andere beweging even snel als de gedachte, gaf hij een teeken aan zijne metgezellen, om hen te beduiden, dat zij zonder hem verder konden gaan, en den arm van den franschen onderofficier vattende, die door die plotselinge wending van zijn stuk geraakt was, trok hij hem een weinig achteruit.

‘Wat wilt gij van mij, mijnheer?’ vroeg hij op een toon, die bewees, dat hij zijn geheele koelbloedigheid hernomen had.

Op dat oogenblik stonden zij nagenoeg geheel alleen tegenover elkander, daar er slechts weinig menschen op dat punt voorbijkwamen. Berthenay zag in, dat zijn tegenpartij zich behendiger getoond had dan hij, dat hij zijn voornemen doorgrond en het meesterlijk verijdeld had.

‘Wat ik wilde?’ antwoordde de brigadier met trillende stem; ‘u de waarheid zeggen in het bijzijn dier jongelieden die u niet kennen, en u daarna in het aangezicht slaan..... Maar het is eenvoudig een uitgestelde zaak..... ik zal u weervinden!’

De burggraaf deed een spottend gelach hooren.

‘Kijk!’ sprak hij, hem schijnbaar met aandacht aanziende, ‘ik had u aanvankelijk niet herkend, daar ik niet verwachten kon u te Brussel weer te vinden..... Zeg eens, wat beduiden uwe woorden van zoo even? Hebt gij het verstand verloren? Komaan, verklaar u nader.’

De onstuimige onderofficier kon zich niet langer inhouden; zijn voormaligen wapenmakker met kracht bij den pols vattende, voegde hij hem met een trillende stem toe:

‘Laaghartige spion! verrader!..... gij zijt geheel ontmaskerd..... Men heeft bewijs... stukken tegen u in handen. Gij zoudt moeten doodgeschoten zijn; maar indien God u uitstel gegeven heeft is het om het schavot te beklimmen!’

Na deze vreeselijke beschuldiging verwachtte Jules Berthenay niet anders dan dat zijn tegenstander hem naar de keel zou vliegen. Maar hier gebeurde niets van, integendeel.

‘Jonkman,’ zegde hij, ‘hetgeen gij daar zegt, is de taal van een krankzinnige of van iemand, die in de domste dwaling verkeert van de wereld. Dat treft mij niet, het valt aan mijne voeten neder, als het pijltje, waarmee een kind mij op straat bij toeval treffen zou. Ik kan dus daarover niet gramstorig op u zijn. Alleen wil ik u nogmaals verzoeken om een nadere verklaring.’

‘Och kom!’ riep de brigadier met hevigheid uit. ‘Luister, ik heb u nog slechts één woord te zeggen: gij bezit een zeldzame mate van onbeschaamdheid; maar gij zult er u niet altijd zoo gemakkelijk uitredden als heden avond.

‘Overal waar ik u zal ontmoeten, zal ik u in het aanschijn van alle fatsoenlijke lieden, die door u bedrogen worden, bekend maken... Houd het u dus voor gezegd... ziehier mijn kaartje.’

Daarop verwijderde zich Jules Berthenay met langzamen en afgemeten stap, terwijl degene, dien hij zoo bloedig beleedigd had, hem met de oogen volgde, terwijl hij bij zich zelven mompelde:

‘Te drommel! alweder eene verwikkeling en misschien de onaangenaamste van allen.’

Op den terugweg naar de voorstad Elsene dacht de gast van den heer Valenson, terwijl hij van lieverlede bedaarde, over het voorgevallene na. Hij zag in dat hij zich eigenlijk geluk moest wenschen met de wending die de zaak genomen had, want waren de vrienden van den spion tegenwoordig gebleven bij de verwijten die hij dezen toegevoegd had, zou dit misschien onberekenbare gevolgen kunnen hebben en de plannen van den ex-kolonel der vrijschutters in gevaar brengen. Ten slotte kreeg hij borouw over de daad, waartoe een edelaardige verontwaardiging hem vervoerd had.

Bij zijn thuiskomst vernam hij de afschuwelijke en onverklaarbare moordpoging, waarvan de verminkte het voorwerp geweest was. Het slachtoffer verzweeg hem niet zijne vermoedens betreffende den Italiaan en den gewaanden burggraaf de Monaville: het stond ontwijfelbaar bij hem vast, dat iemand in zijn huis geslopen was met het doel hem van het leven te berooven en de aard van den aanslag verraadde een ontzettende geslepenheid.

Deze mededeelingen werkten zoo machtig op den onstuimigen jonkman, dat hij den geheelen nacht geen oog dicht kon doen. Hij overwoog in zijn geest talrijke plannen om zelf die beide volleerde booswichten te straffen, die zich openlijk in eene hoofdstad durfden ophouden, pronkende met valsche namen en valsche titels, daarbij met volle handen een goud vereerende, verworven door verraad, bedrog en misdaad.

Van redeneeren tot redeneeren kwam hij eindelijk tot het besluit, dat de heeren Valenson en Morlant niets anders zouden bereiken met hun gedurig uitstellen dan alleen, dat zij hunne vijanden hoe langer hoe stouter maakten om ten slotte de slachtoffers te worden van nieuwe aanslagen, waartoe de booswichten hun toevlucht zouden moeten nemen om zich van hen te ontslaan. Hij besloot dus er een einde aan te maken, door hen te dwingen met hem een tweegevecht aan te gaan, in de hoop dat de eeuwige gerechtigheid in dat soort van Godsoordeel aan zijn kant zou wezen.

Dit plan eenmaal bij hem vastgesteld zijnde, peinsde de naïve en ridderlijke jonkman over de middelen om het ten uitvoer te brengen, zonder eraan iemand iets van te zeggen.

XII.

Wij hebben Pauline en mevrouw Martinpré verlaten op het oogenblik, dat zij den heer Valenson van zijn val oprichtten. Deze laatste, die reeds zulke wreede beproevingen doorleefd had, was spoedig hersteld van den schok, welken hij ondergaan had, en voor het oogenblik alle andere gedachten uit zijn geest verbannende om zich alleen met de ongelukkige jonge vrouw bezig te houden, begon hij bedaard met haar te praten, alsof hij even te voren geen gevaar geloopen had een vreesselijken dood te sterven.

‘Mevrouw,’ zegde hij tot haar, ‘ik reken mij gelukkig u hier te zien, dewijl gij mij de grootste achting en de levendigste sympathie inboezemt. Ik heb vernomen, dat een te gelijk gelukkig en ongelukkig toeval u ingewijd heeft in geheimen, welke van dien aard zijn, dat zij het verstand schokken, de bronnen des levens vernietigen zouden bij elke vrouw die zich niet evenals gij door de kristelijke gelatenheid gesterkt zou hebben... Gij hebt te dier zake reeds een onderhoud gehad met mijn vriend Morlant en hij heeft u alles gezegd wat zijn edel hart en zijne groote ervaring hem ingegeven hebben. Hij heeft u voorloopig tot geduld aangespoord... Voorzeker, uw positie is om zoo te zeggen eenig... Gij hebt eene onbescheidenheid begaan, welke ten hoogste afgekeurd zou worden door ieder, die niet zou weten, dat hetgeen gij vernomen hebt u vroeg of laat op eene misschien verpletterende manier moest bekend worden... Ik voor mij zie in het gevoel dat u tot die onbescheidenheid aangedreven heeft, de hand der Voorzienigheid... Want gij en uwe familie kunt bij voorbaat uwe maatregelingen nemen en in strijd met de meening van den heer Morlant raad ik u aan dit ten spoedigste te doen.’

‘O ja, mijnheer, ja,’ viel Pauline hem onder een vloed van tranen in de rede; ‘mijn leven is een aanhoudende marteling en.... ik heb hem zoo innig bemind! Maar wat moet ik doen, mijn God, wat moet ik doen?...’

‘Alles aan uw grootvader toevertrouwen.’

‘O, dat zal ik nooit durven, nooit!... Hij

[pagina 208]
[p. 208]

die zoo in zijn schik geweest is met dat noodlottig huwelijk, hij die nog in de eerste begoocheling voortleeft...’

‘Voorzeker, mevrouw, uwe positie is een zeer moeilijk zedelijk problema, zoo uit het oogpunt der goddelijke als der menschelijke wetten... Gij zijt echtgenoote, maar degene met wien gij uw lot verbonden hebt, heeft zich aan u voorgesteld onder een valschen naam, onder valsche titels, en derhalve kan uw huwelijk ongeldig verklaard worden.’

‘Mijnheer,’ merkte Pauline aan, ‘er zijn oogenblikken waarin er, ondanks alles, nog twijfelingen bij mij opkomen...’

‘Dat wil ik volgaarne aannemen,’ zegde de verminkte met een droevigen glimlach, ‘maar ik zou u een slechten dienst bewijzen, indien ik die twijfelingen bij u aankweekte.’



illustratie
damascus.


‘En er zijn ook oogenblikken,’ ging de jonge vrouw voort, ‘waarin... zal ik het bekennen?... waarin ik hem nog bemin... Ach, mijnheer, ik smeek het u, in naam van de belangstelling, welke ik uw vriend inboezem en ook u zelven schijn in te boezemen, maak geen gebruik van de wapens, welke gij beiden tegen hem schijnt te bezitten, laat het aan den oppersten Rechter over om hem te straffen, indien hij schuldig is. Vergeet niet, dat van het oogenblik af, waarop ik met zekerheid zal weten, dat een gevaar hem boven het hoofd hangt, het mijn plicht zal zijn hem te waarschuwen...’

‘Mijn kind,’ sprak de heer Valenson met bewogen stem, ‘het verheugt mij u zoo te hooren spreken... maar weet dat degeen, die het onderwerp uitmaakt van dit gesprek, den plechtigen eed kent, die tegen hem afgelegd is, een eed waarvan niets den man kan ontbinden, die hem uitgesproken heeft... Hij kent zelfs ten deele hetgeen tot dusverre gedaan is om de maatschappij van hem te verlossen... om hem een rechtvaardige straf te doen ondergaan. Maar laatdunkenheid en stoutmoedigheid veiblinden hem!’

 

Mevrouw Martinpré, die het gesprek niet had durven onderbreken, kon zich niet langer inhouden:

‘Beste Pauline,’ sprak zij, ‘het geval waarin gij verkeert is van dien aard, dat ik nooit iets dergelijks gelezen of gehoord heb. En het bewijs, dat gij dit zelf inziet, is, dat gij, als door instinct, de beide heeren opzoekt, wier gevoelens voor... uw echtgenoot u bekend zijn. Het is waar, dat het hart der vrouwen, gelijk wel een millioen malen gezegd is, een waar slagveld voor de tegenstrijdigheden is, een zeker iets, met een woord, waarin de meest helderzienden niets ontdekken kunnen. Wat mij betreft, is de kwestie zeer eenvoudig. Gij hebt niet dengene getrouwd, met wien gij geloofd hebt in den echt verbonden te worden; het is derhalve gelijk men u gezegd heeft, een ongeldig huwelijk... Laat ons den heer Valenson niet langer vermoeien; morgen zullen wij den advocaat Morlant gaan spreken en dan een vast besluit nemen.’

‘Ik heb den heer Morlant laten roepen om hetgeen straks gebeurd is, met hem te bespreken’ zegde de heer Valenson; ‘hij zal niet lang wegblijven, en ik zal hem van uw bezoek verwittigen.’

De beide vrouwen namen afscheid van den heer Valenson, die haar uitnoodigde, haar bezoek te herhalen en de arme Pauline nog eenige woorden van troost toevoegde.

 

Een kwartieruurs later kwam René Morlant. Wij hebben reeds zijne meening medegedeeld betreffende den val van zijn vriend, dien hij slechts aan een toevallige oorzaak toeschreef. Wij hebben ook gezegd, dat het slachtoffer geenszins deze zienswijze deelde.

Om een afleiding te maken deelde de verminkte hem het onderhoud mede, dat hij met Pauline gehad had. Hij vertelde hem tevens dat hij haar aangeraden had niet langer een levenswijze te voeren, welke te gelijker tijd iets smartelijks en terugstootends had in verband met hare bekendheid met een gedeelte van het verledene haars echtgenoots.

Ook hier openbaarde zich weer eene verdeeldheid van gevoelen tusschen de beide vrienden. De advokaat dacht het beter dat Pauline volstrekt van geen scheiding zou spreken, om den gewaanden Donatien de Monaville niet uit zijne gerustheid wakker te schudden. De heer Valenson bepleitte intusschen zoo goed het tegenovergesteld gevoelen, dat het hem gelukte Morlant te overtuigen.

Er werd dus afgesproken dat de advodaat in het onderhoud dat hij den volgenden dag met Pauline zou hebben, haar de gedragslijn zou voorschrijven, welke zij zou te volgen hebben om ten spoedigste van haren echtgenoot ontslagen te kunnen worden.

De advokaat wilde heengaan, toen de heer Valenson uitriep:

‘Daar heb ik een inval! Maar misschien zult gij dien niet goedkeuren?’

‘Laat eens hooren.’

‘Ik had die ongelukkige jonge vrouw aangeraden alles aan haar grootvader mee te deelen, een eerbiedwaardig, verstandig grijsaard, naar hetgeen gij zelf er van gezegd hebt.’

‘Ik ben slechts de echo geweest van mevrouw Martinprė, en oprecht gesproken verdient deze geen onbeperkt geloof.’

‘Gij kent haar nochtans zeer goed, niet waar?’

‘Ik? lk heb haar op zekeren avond te Parijs ontmoet bij een burgerfamilie, waar ik een oude tante was gaan af halen om deze thuis te brengen; daar mevrouw Martinpré deze tante eenigszins kende, ging zij onder het naar huis gaan met ons mede. Eenige dagen daarna verschafte zij mij, ik weet niet op welke wijze, een tamelijk winstgevende zaak voor het hof van assisen en na deze nog eenige anderen. Zij heeft mij gezegd, dat zij de boezemvriendin was van eene dame, wier echtgenoot incognito de gevangenen bezocht. Ziedaar alles, en dat ik haar zoo goed ontving, toen ik haar hier terugzag, geschiedde uithoofde van haar petekind en omdat zij ons van dienst kan zijn..... Maar laat nu uw inval eens hooren.’

‘Mij dunkt, gij moest den heer Desherbiers gaan bezoeken en hem de geheele waarheid openbaren... Het zal een harde slag voor hem zijn; maar het zou er toch eenmaal toe moeten komen.’

René Morlant dacht eenige oogenblikken na.

‘Gij hebt gelijk, zegde hij, ‘en niet later dan morgen vroeg ga ik, gewapend met alle bewijsstukken, die wij in ons bezit hebben, mij van die ernstige en moeielijke taak kwijten.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken