Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

III.

Wij zullen Pauline in gesprek met den magistraat laten en Donatien de Monaville op zijne reis volgen.

Gelijk wij weten had hij plan zich voorloopig te Aken metterwoon te vestigen tot de omstandigheden hem veroorloofden een bepaald besluit te nemen.

Daags te voren had hij zich bezig gehouden met de verschillende geldswaardige papieren, die den bruidschat van zijne vrouw uitgemaakt hadden, in bankbilletten van duizend franken om te wisselen. Hij bevond zich zoodoende, gelijk wij reeds gezegd hebben, in het bezit van een goed vermogen, dat hij, evenals de wijze Bias, maar in een anderen zin, bij zich zou dragen.

San Marco had hem daaromtrent bemerkingen gemaakt, welke hij beantwoord had met te zeggen, dat het juist eene onvoorzichtigheid zou zijn, door anders te handelen dan hij deed, dat hij alles berekend, alles voorzien had en voor niets hoegenaamd vreesde.

‘Voorzeker,’ bemerkte de Italiaan, ‘er zal u wel niets overkomen van hier tot Aken en gij zult er ongetwijfeld ongedeerd met uwe brieventesch vol banknoten afstappen; maar als gij er eenmaal zult zijn, raad ik u aan goed uwe voorzorgen te nemen.’

‘Ik herhaal het u, weest gerust: wel verre van mij aan het gevaar bloot te stellen om hoegenaamd iets te verliezen, zal ik mijn schat weten te vermeerderen... Ik heb een menigte plannen in het hoofd... Voor het oogenblik wil ik er geen een opnoemen; wij zullen later daarover te beraadslagen hebben... Maar gij, gij moet toch ook gewis plannen hebben? En gij zult mij die toch zeker voor mijn vertrek mededeelen?’

‘Mijn waarde, ik ben geheel en al gelijk gij: ik ben tot niets bepaalds besloten; dat alles is zoo plotseling opgekomen!... Maar gij kunt van uwen kant gerust wezen; wat ik zal doen zal mij evenals altijd door de voorzichtigheid en door het besef van ons gemeenschappelijk belang voorgeschreven worden.’

‘Zeer goed,’ hernam Donatien, ‘maar de verminkte en de advocaat?... Zij zijn ons nu niet meer in den weg, dewijl de partij voor ons in België verloren is. Het was alleen uithoofde van ons verblijf alhier, dat zij voor ons gevaarlijk waren.’

San Marco glimlachte, haalde de schouders op en antwoordde:

‘Ik bewonder waarlijk uwe tegenwoordige gerustheid... Het is alsof wij voortaan bewoners van de maan gingen worden! Laat ons voor het overige dat punt laten rusten, daar er voor het oogenblik geen sprake van kan zijn... Dus gaat gij niet rechtstreeks naar Aken, maar houdt te Luik stil?’

‘Ja, ik moet van de gelegenheid gebruik maken om Abraham Belzig een bezoek te brengen... Wij zullen hem misschien noodig kunnen hebben. Hij moet mij vooral van dienst wezen om een gedeelte van mijne fondsen uit te zetten.’

‘Gij zult toch niet zoo dwaas zijn hem gelden toe te vertrouwen?’

‘O, neen! ik zal hem eenvoudig als makelaar aannemen, hoewel die duitsche roofvogel werkelijk rijk is en alle gewenschte waarborgen kan geven... Hij heeft te Luik grondbezittingen, welke op zijn minst zestig duizend franken waard zijn.’

‘Dat weet ik; gij hebt mij den brief getoond, dien hij u daarover geschreven heeft. Deze bezitting ligt op de helling van een der hoogten, die de stad beheerschen, op een half uur afstands van deze. Ik ken haar.’

‘Hoe zoo?’

‘Doodeenvoudig! Tijdens mijn laatste verblijf te Maastricht was ik verlangend onzen man eens te spreken; ik heb hem een bezoek gebracht, maar hij was niet thuis.’

De beide vrienden verlieten elkander eerst laat in den avond na verschillende punten geregeld te hebben, vooral betreffende de wijze waarop zij briefwisseling zouden houden, elkander zouden kunnen spreken enz.

 

Gelijk wij gezegd hebben, stapte Donatien aan de Noorderstatie in een der eerste morgentreinen; hij nam plaats in een rijtuig eerste klasse. Zorgeloos en lichtzinnig van aard als hij was, in de toekomst een onbeperkt vertrouwen stellende, was zijn geest op dat oogenblik van alle ernstige bezorgdheid bevrijd, en na een fijne sigaar aangestoken te hebben, sloot hij de oogen en verdiepte zich in aangename en rooskleurige bespiegelingen...

Hij vermoedde weinig dat zich in een compartiment van denzelfden trein twee mannen bevonden, die om hem op reis gegaan waren en waarvan de een hem niet uit het oog verloren had sinds hij het huis van den heer Desherbieis verliet.

Die twee mannen, haasten wij ons het te zeggen, waren niemand anders dan Luigi San Marco en Vital Malescot, maar zoodanig vermomd dat het meest geoefende oog hen niet zou erkend hebben. Men weet overigens hoezeer de Italiaan uitmuntte in de kunst om zich onkenbaar te maken.

Dien dag had San Marco een half uur voor het door Donatien vastgestelde uur van vertrek plaats genomen in een koffiehuis, vlak tegenover den ingang van de Noorderstatie.

Terwijl de burggraaf zijn plaatsbriefje nam, was Malescot den Italiaan komen roepen en had tot hem gezegd:

‘Daar is hij, hij gaat instappen, maak voort!’

Zij hadden insgelijks een plaatskaartje genomen en waren in een rijtuig derde klasse gestapt, waar iedereen hen moest aanzien voor twee brave en eenvoudige burgers.

Toen de trein te Luik aan de statie des Guillemins stilhield, was het bijkans middag.

Monaville liet zijn kofferke naar het goederenbureel brengen en begaf zich daarop om te ontbijten in het hotel de l'Univers. San Marco en Malescot gingen in het tegenover liggend koffiehuis, waar zij insgelijks een ontbijt bestelden, maar zij plaatsten zich zoodanig, dat zij dengene, dien zij wilden bespieden, niet uit het oog verloren.

‘Denkt gij,’ vroeg Malescot, ‘dat hij zich rechtstreeks naar het landgoed van den jood zal begeven?’

‘Hoogstwaarschijnlijk! ‘

‘En deze ligt geheel afgezonderd en om er te komen moet men een met heggen gezoomden weg langs gaan?’

‘Zeer oude heggen, waarvan de stammen zoo dik zijn als een arm en die even goed in dit seizoen als andere in den zomer alle uitzicht belemmeren...’

‘Voortreffelijk! Maar als die Abraham hem eens tot den avond hield... Als hij maar niet op den inval komt om hem in zijn huis te doen overnachten...’

‘Die veronderstelling is zeer onwaarschijnlijk.’

IV.

Gedurende dit onderhoud knoopte Donatien een onderhoud aan met een heer, die ongeveer achtentwintig jaar oud scheen, zeer goed gekleed was en aan een naburig tafeltje zat te ontbijten. Het trof dat die vreemdeleling een Franschman was en te Parijs woonde; zijne rondborstige en voorkomende manieren waren oorzaak dat hij al spoedig met zijn tafelbuurman op zeer goeden voet stond.

Na verloop van een half uur en na samen twee fleschen rijnwijn geledigd te hebben, spraken zij zeer vertrouwelijk met elkander, zonder nochtans hun naam en kwaliteit bekend gemaakt

[pagina 272]
[p. 272]

te hebben. Alleen had de Parijzenaar gezegd dat Brussel en niet Luik het doel was van zijne reis: hij was alleen in deze laatste stad afgestapt omdat men de Maasboorden van af Namen zoo hoog bij hem geroemd had om hunne schilderachtigheid. Hij was voornemens dien avond tegen zes uren naar Brussel te vertrekken. Hij voegde er bij, dat hij intusschen eenige merkwaardigheden ging bezichtigen.

‘Ik zal u vergezellen,’ sprak Donatien, ‘ik heb ook drie à vier uur zoek te maken.’

San Marco scheen tamelijk teleurgesteld toen hij zag, dat zijn ‘vriend’ niet alleen het hotel verliet.

‘Komaan,’ zegde hij tot Malescot, ‘voorwaarts! en zie goed uit en wees voorzichtig!’

‘Dat behoeft gij mij niet aan te bevelen,’ antwoordde de ex-galeiboef op barschen toon.

De burggraaf en zijn medegezel stelden hunne beide bewakers op een zeer zware proef. Zij bezochten verscheidene kerken, openbare gebouwen en koffiehuizen.

Eindelijk was het uur van scheiden daar. Zij wisselden hunne kaartjes. De vreemdeling had het zijne het eerste overgereikt. Indien zij elkander tijdens zij wederkeerig hunne namen lazen, hadden kunnen gadeslaan, zouden zij wel verwonderd geweest zijn bij het zien der uitwerking, welke die lezing op ieder hunner had.....



illustratie
een chineesch kleermaker.


‘Justin Guiport!’ liet de burggraaf zich onwillekeurig luid ontvallen.

‘Donatien de Monaville!’ riep de andere op zijne beurt uit, een vorschenden blik op den burggraaf vestigende.

‘Zie! op welk een toon zegt gij dat?’ vroeg de echtgenoot van Pauline Desherbiers. ‘Zoudt gij mij bijgeval kennen?’

‘Och neen! volstrekt niet..... maar ik doe u dezelfde vraag. Gij zijt blijkbaar ook zeer verbaasd geweest... De naam Guiport is anders niet zeldzaam..... Maar ik ben een democraat, ziet gij, gij hebt dit wel reeds kunnen bemerken: daarom heb ik mijn tweeden naam Desherbiers als te veel een aristocratischen klank hebbende....

In weerwil van zijne gewone koelbloedigheid, scheen Donatien toch niet recht op zijn gemak.

‘Dus hebben mijn beide namen volstrekt geen bekende klank voor u?’ vroeg de Parijzenaar met een loerenden blik.

‘Volstrekt niet, dat verzeker ik u.’

‘Dat is zonderling..... En gij heet wezenlijk Donatien de Monaville? En gij zijt een burggraaf van zuiver allooi?.....

‘Mijnheer!’ sprak Donatien, fier het hoofd oprichtende, ‘die taal.....’

‘Oho!’ hernam de andere, ‘word maar niet boos. Het is..... Maar wij zullen er niet verder over spreken, ik zie wel dat het verkeerd zou kunnen uitloopen,’ voegde hij erbij. ‘In alle gevallen bevreemdt het mij in de hoogste mate.... Bij mijne komst te Brussel zal ik er echter wel spoedig het nadere van mijn grootvader en mijne zuster van hooren. Tot weerziens, mijnheer de burggraaf.’

V.

Dat voorval ontstemde onze held ten eenemale en gaf hem veel stof tot nadenken.

Hoe had hij toch zoo onvoorzichtig kunnen wezen zijn kaartje te overhandigen aan een onbekende, vooral in de gesteltenis, waarin hij verkeerde..... Welk een noodlottig toeval moest hem ook juist den broeder van Pauline doen ontmoeten want hij kon er niet aan twijfelen of deze was het, de verstootene, de door zijne familie verloochende jonkman uithoofde van het handwerk, dat hij uitoefende en hetwelk Paul Gibraltar met al het overige geopenbaard had.

Maar de tijd verliep en Donatien moest zich haasten om Abraham Belzig een bezoek te brengen, daar hij meer dan ooit van plan was dienzelfden avond nog naar Aken te vertrekken.

Hij kon geen rijtuig nemen, daar dit hem tot niets gediend zou hebben uit hoofde van de ligging der villa van den duitschen jood op een hoogte, die men slechts te voet bestijgen kon.

Onnoodig te zeggen, dat San Marco en Vital Malescot hem geen oogenblik uit het oog verloren hadden.

Maar wat was toch hun doel? Het is tijd het duidelijk te zeggen.

Toen de Italiaan daags te voren de met bankbiljetten volgekropte brieventesch van zijn vriend zag, was hij plotseling nadenkend geworden.... Als hij zich eens van die geldswaarden kon meester maken? Waarom niet? Buitendien, had hij niet altijd de rol van kat gespeeld bij dat bondgenootschap, dat hem, in wezenlijkheid, altijd arm had gelaten en afhankelijk van dengene aan wien hij zich had ‘toegewijd’ en die al de voordeelen op zijn hoofd vereenigd had..... Het was tijd dat daaraan een einde kwam....

Dit was het onderwerp van langdurige overpeinzingen voor hem geweest en ten slotte was hij den ellendeling gaan opzoeken, waarvan hij zich reeds meermaals, maar met zulk een ongunstig gevolg, tegen René Morlant en Hector Valenson bediend had. Hij deed hem zijne voorstellen, legde hem zijn plan bloot, en zij besloten op goed geluk af den vluchteling te volgen - daar de gelegenheid om hem te berooven zich kon voordoen bij zijn bezoek aan Belzig, met het oog op de plaatselijke gesteldheid, waarmede San Marco zeer goed bekend was.

De laaghartige booswicht lachte hardop bij de gedachte aan de streek, die hij misschien aan zijn ‘vriend’ zou kunnen spelen. Nochtans ontveinsde hij zich geenszins de moeielijkheid der onderneming, die slechts door een gunstigen samenloop van verscheidene omstandigheden kon gelukken.

Buitendien, wat kon hij er bij verliezen met het te beproeven, daar hij zijne voorzorgen zoodanig genomen had, dat hij voor geen ontdekking meende te hoeven vreezen.

Hij had met zijne gewone omzichtigheid de slechtste kansen berekend en tot dusverre was alles hem gunstig geweest.

Degene, wiens schat hij zich wilde toeëigenen, had den voet van de hoogte bereikt; de avond begon te vallen en mits zijn bezoek zich slechts een weinig bij den duitschen jood rekte, zou het geheel en al duister zijn als hij weer heenging. En die eenzame door heggen gezoomde weg was als voor een aanslag gemaakt.

 

Donatien opende de poort van het traliehek, dat den hof der villa van den weg scheidde, ging op het woonhuis toe, schelde aan en verdween na verloop van een minuut. Hij was dus binnengegaan.

‘Wij hebben hem,’ sprak de Italiaan; ‘alies is inderdaad onverhoopt goed gegaan; wij zullen slechts de hand behoeven uit te strekken.... Er is niet het minste gevaar te duchten.... Het lot is bepaald tegen hem..... Dit is een groote verlichting voor mijn geweten,’ liet hij er met zijn spottenden en onheilspellenden glimlach op volgen.

Er verliep een half uur, de laatste schemering van den dag was geheel verdwenen. Twee stemmen lieten zich in de verte hooren.

‘Als de jood slechts niet op den inval komt om met hem naar beneden te komen,’ morde San Marco. ‘Maar neen, hij is versleten, kortademig en zal zich die moeite niet geven.’

Inderdaad, weldra verstomden de stemmen en het geluid van voetstappen dat er op volgde, kondigde de nadering van een enkel persoon aan.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken