Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 287]
[p. 287]

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

VII.

Donatien de Monaville verkeerde tengevolge zijner berooving door Luigi San Marco in een moeielijken toestand: drie biljetten van duizend franken maakten zijne eenige bezitting uit en het was louter toeval dat hij ze met eenige goudstukken in zijne portemonnaie gestoken had. Zijne woede was dan ook onbeschrijfelijk en deze gold enkel den Italiaan, want op dat oogenblik waren degenen, die zijne vlucht onvermijdelijk gemaakt hadden, geheel op den achtergrond bij hem geraakt.

Een oogenblik vatte hij het plan op met den nachttrein naar Brussel terug te keeren in de hoop er zijn beroover te zullen verrassen; maar hij bedacht, dat behalve een dergelijke handelwijze van hem hoogst onvoorzichtig zou wezen, San Marco te geslepen was om niet alle gebeurlijkheden voorzien te hebben en zich niet verborgen zou houden bijaldien hij in de hoofdstad terugkeerde.

Na alles goed gewikt en gewogen te hebben besloot de burggraaf zich voorhands toch maar naar Aken te begeven. Daar zou hij op zijn gemak kunnen overleggen wat hem te doen stond, zoowel met het oog op zijn wraak als op de andere vraagstukken, die hij moest oplossen om zich uit de ongelegenheid te redden.

Eenige jaren te voren had hij gedurende een seisoen in de aloude stad van Karel den Groote op kamers gewoond bij eene goede oude dame, die hem, dank zijn titel en zijne innemende manieren, veel achting toedroeg en een onbeperkt vertrouwen in hem stelde. De ontvangst, die hem bij Mevrouw Verden te beurt viel, schonk hem de overtuiging, dat hij in alle gevallen op hare onbaatzuchtige genegenheid en hare bescheidenheid kon rekenen - want hij deed op deze laatste een beroep onder een gezocht voorwendsel dat zijne hospita blindelings geloofde.

Acht dagen verliepen voor hem in overwegingen van allerlei aard. In dien tusschentijd ontving hij, onder het adres van zijne hospita, een brief van San Marco, waarin deze hem het vertrek der familie Desherbiers naar Parijs mededeelde. In dien brief zegde de ellendeling ook, dat hij Valenson en Morlant niet uit het oog verloor en eindigde met zijn ‘caro amico’ zijn ophanden bezoek aan te kondigen.

Dit schrijven vermocht Donatien geen rad voor de oogen te draaien en had geen ander uitwerksel dan dat het zijne verbittering ten top deed stijgen, zoodat hij besloot om het koste wat het wilde terstond naar Brussel te reizen.

Na zich zooveel mogelijk onkenbaar gemaakt te hebben vertrok hij nog denzelfden avond en bevond zich te vijf uur des morgens aan de Noorderstatie. (Gelijk men weet woonde San Marco in een hotel bij die statie op kamers.) Zoodra hij het bedoelde hotel zag opengaan, vroeg hij naar San Marco. Ofschoon hij min of meer op die tijding had voorbereid moeten zijn, ondervond hij een bittere teleurstelling bij het hooren, dat degene, dien hij zocht, sinds verscheidene dagen vertrokken was zonder zijn adres achter te laten. De wraak, die hij nemen wilde, ontsnapte hem dus! want hoe kon hij hopen ooit den ellendeling weer te zien, waaraan de gedachte alleen hem van woede deed sidderen en voor wien geen marteling hem wreed genoeg scheen.

Eenige uren later keerde hij naar zijn nieuwe woonplaats terug.

 

De zomer kwam en hoewel de vermaarde badplaats zeer druk geworden was, bleef onze held zeer afgezonderd leven, bij zijne hospita voorwendende dat hij aan een groot werk arbeidde over den fransch-duitschen oorlog, waaraan hij deelgenomen had. Hij ging bijna nooit uit als des avonds en dan doolde hij door de velden buiten de stad. Gedurende dien tijd had hij verscheidene brieven gericht aan een voornaam personage bij het hof van Berlijn, zonder eenig antwoord te bekomen, hetgeen hem in een doffe neerslachtigheid deed vervallen. En zijne hulpmiddelen raakten uitgeput en hij was nog tot geen bepaald besluit kunnen komen.....

Op zekeren avond, dat hij den weg opgewandeld was, die naar Cornelia-Munster voert, werd hij door een geweldig onweder overvallen en ging een eenvoudige herberg binnen, waar reeds verscheidene vreemdelingen insgelijks de wijk hadden genomen. Nauwelijks was hij binnengetreden of een hunner kwam op hem toe. Het was een Engelschman, dien hij indertijd op Sicilië ontmoet had en met wien hij in gezelschap van San Marco een uitstapje gemaakt had naar den Etna. In den gemoedstoestand waarin hij verkeerde, was deze ontmoeting hem niet zeer aangenaam, en hij was op het punt den Engelschman te verklaren, dat hij zich vergiste maar hij zag onmiddellijk in, dat hem dit niets zou baten. Nadat zij een wijl met elkander gesproken hadden, riep de zoon van Albion eensklaps uit:

‘A propos! uw vriend, il signor..... hoe is het ook?....

‘San Marco,’ antwoordde Donatien; ‘och! ik heb hem in langen tijd niet gezien; ik weet niet waar hij zich tegenwoordig bevindt.’

‘Dat kan ik u zeggen,’ hernam de Engelschman. ‘Ik was veertien dagen geleden te Echternacht, een zeer nette kleine stad van het groothertogdom Luxemburg, waar hij zich insgelijks bevond.’

‘Te Echternacht!’ riep de burggraaf uit, wiens aangezicht zich met een levendig rood overdekte; ‘zijt gij er wel zeker van?....’

‘Wel komaan! Wij hadden kamers in hetzelfde logement ‘het Hert’ van den heer Tohn.’

Wat deed hij daar?’

‘Wel.....wandelen.’

‘Heeft hij u niets medegedeeld betreffende zijne plannen?’

‘Neen; hij heeft mij alleen gezegd, dat hij voornemens was het overige gedeelte van het schoone seisoen in dat schilderachtige oord door te brengen.’

Hoewel de bui nog niet geheel overgedreven was en het nog hard regende, was Donatien te zeer ontroerd om nog langer in die enge ruimte te blijven wachten. Hij nam dus haastig afscheid van den Engelschman en verliet de herberg, terwijl hij met van woede flikkerende oogen morde:

‘Nu tusschen ons beiden, trouweloos monster!.... Eindelijk heb ik u toch gevonden!....’

Thuis komende, kondigde hij zijne hospita aan, dat hij voor eenige dagen op reis ging.

VIII.

Wij zullen ons nu weer eens met de andere personen van onze geschiedenis bezighouden.

Gelijk wij weten hadden de Desherbiers Brussel verlaten en zich weer te Mendon gevestigd waar zij vóór het beleg van Parijs woonden. Dit vertrek was voorafgaan geworden door verschillende voorvallen, die een bron van verdrietelijkheden voor den heer Desherbiers en Pauline geweest waren. Deze laatste had zich nog al goedkoop weten af te maken van haar broeder Justin Guiport; maar dit was niet het geval geweest met een vriend van dezen laatste - een liederlijk wezen, Seraphin Pusquant geheeten, die, smoorlijk op haar verliefd geweest was hoewel zij niets van hem weten wilde, en nu vernemende, dat zij buiten zijn weten getrouwd was, door een laaghartig gevoel van wraakzucht gedreven, naar Brussel gekomen was om haar huiselijk geluk te verstoren. Dit was een gedeelte van het beruchte geheim waarmede Gibraltar, de ex-colonel der commune, den heer Desherbiers geld had weten af te truggelen.

De verdwijning van den man, wiens bestraffing hij zich ten taak gesteld had en de onmogelijkheid om zijn spoor terug te vinden, was voor Hector Valenson een teleurstelling geweest, waaronder zijne gezondheid veel geleden had. De ongelukkige verminkte leefde, gelijk wij weten, uitsluitend voor die gedachte en nu scheen zijn leven voortaan dat doel te moeten missen. René Morlant, die meer betrouwen stelde in de goddelijke gerechtigheid, hield hem wel voor, dat de partij verre van verloren was, dat er integendeel alle reden bestond om de drukke nazoekingen te zien gelukken, die de justicie, thans volkomen omtrent de identiteit van den grooten misdadiger overtuigd, in het werk stelde om hem in handen te krijgen, doch telkens als de advocaat hem in dezer voege toesprak, schudde Hector Valenson ten teeken van twijfel met het hoofd. Eindelijk kondigde hij op zekeren dag zijn vriend aan, dat daar zijne tegenwoordigheid te Brussel geen grond meer had hij weder zijn kasteel van Touy ging betrekken. René keurde dit voornemen des te gereeder goed, omdat hij, van zijn kant, besloten had eenigen tijd te Charleville, zijn geboorteplaats, te gaan doorbrengen. Wij moeten hier nog aanstippen, dat Jules Berthenay, wiens verloftijd verstreken was, naar zijn regiment teruggekeerd was, tamelijk verlegen over de rol van ‘deus ex-machina’ die hij gespeeld had in de zaak, voor welke hij naar België gekomen was.

Nauwelijks was de verminkte met de weduwe Pechel en Jean Rotentout te Touy aangekomen, of hij werd gevaarlijk ziek en zweefde eenigen tijd tusschen leven en dood. Hij droeg een bijzondere genegenheid toe aan Pauline en had zelfs besloten haar een gedeelte van zijn vermogen na te laten. Zich een weinig beter gevoelende schreef hij haar eene uitnoodiging om eenige dagen bij hem te komen doorbrengen er bijvoegende: ‘Wij zullen elkander wederkeerig troosten.’ De rampzalige jonge vrouw was zeer verheugd over dat bewijs zijner belangstelling in haar droevig lot en haastte zich naar Touy te gaan, waar zij met verlof van haar grootvader veertien dagen zou blijven.

 

Wij moeten hier terugkeeren tot een persoon van wien wij, in het begin van dit verhaal, een brief medegedeeld hebben. Het betreft den gewezen beambte aan de prefectuur van policie te Parijs, dien Donatien kende en tot wien hij zich gewend had om inlichtingen aangaande de geldelijke omstandigheden van den heer Desherbiers.

Zoodra de heer Aubry Beaubourg, die insgelijks te Meudon woonde, den terugkeer van den heer Desherbiers met zijn kleindochter maar zonder zijn schoonzoon vernomen had, had dit in hooge mate zijne nieuwsgierigheid gaande gemaakt en had hij spoedig gelegenheid gezocht en gevonden om kennis met hem aan te knoopen. Het duurde niet lang of er hadden vertrouwelijke mededeelingen tusschen de beide grijsaards plaats, en dit des te gereeder daar de heer Beaubourg onmiddellijk van Donatien gesproken had.

Onbegrijpelijk was zijn verbazing toen hij vernam wie de burggraaf eigenlijk was en hoe rampzalig het huwelijk was, waartoe hij zijdelings had medegewerkt.

Beaubourg, die een zeer bekwame detective geweest was, gelijk de Engelschen zeggen, had niets van zijn lust voor het beroep verloren, hetgeen gevoegd bij zijne verontwaardiging, hem het plan deed opvatten den gewaanden burggraaf, dien hij een doortrapten booswicht noemde, te Parijs te gaan opsporen, waarheen hij naar hij meende de wijk genomen zou hebben.

Hij had zich reeds aan het werk gezet, toen

[pagina 288]
[p. 288]

hij, tot zijne groote verrassing een brief van den burggraaf ontving, die hem, onder aanbeveling van de stiptste geheimhouding, om inlichting verzocht betreffende zijne vrouw, die hij, naar hij zeide, had moeten verlaten om redenen, waarbij in hooge mate zijne eer betrokken was en waaromtrent hij hem later nadere opheldering zon geven. Hij verwachtte een spoedig antwoord, bureau restant, te Aken, waar hij, voegde hij er bij, eenige dagen zou verblijven, om daarna verder naar Rusland te reizen.

Deze brief, welke zich verklaarde door de betrekking van den schrijver met Beaubourg en de onwetendheid waarin hij verkeerde dat deze laatste de Desherbiers kende, bereikte zijn adres, daags na het vertrek van Pauline naar Touy.

De jonge vrouw had Beaubourg ingelicht omtrent dit vertrek en de omstandigheden welke ertoe geleid hadden. Zij had hem vooral breedvoerig en met lof gesproken van Hector Valenson.

De gewezen veiligheids-beambte was verrukt over deze voortreffelijke gelegenheid om zijne bekwaamheid nog eens te beproeven en besloot naar Touy te vertrekken, om met den verminkte in overleg te treden.



illustratie
een duister verleden. - Tijdig ontzet.


Hij werd ontvangen door de weduwe Pechel, die hem mededeelde, dat Pauline naar Reims was, vergezeld van een bediende. Daarop verzocht hij den heer van het kasteel te mogen spreken, waarop de huishoudster antwoordde, dat de kolonel der vrijschutters pas van een zware ziekte herstellende was en geen vreemdelingen kon ontvangen. Maar de bezoeker bleef zoo lang aandringen, dat zij hem, hoewel morrende, toch eindelijk ging aandienen.

Na eenige voorafgaande ophelderingen stelde Beaubourg aan den heer Valenson den briefter hand, dien hij van Donatien ontvangen had...

Dien lezende werd de verminkte door zulk een hevige ontroering aangegrepen, dat hij onder het slaken van een kreet in bezwijming viel.

Vrouw Pechel, die in hare zorgvuldigheid in de nabijheid gebleven was, snelde op het hooren van dien kreet toe en den toestand van haren meester ziende verbeeldde zij zich dat er een misdaad op hem gepleegd was.

Terwijl zij hem ophief greep zij het eerste voorwerp dat haar onder de hand kwam en was in hare opgewondenheid op het punt den ouden policiebeamte een geweldigen slag toe te brengen, toen plotseling Pauline binnentrad.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken