Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 351]
[p. 351]

De zestiende mei.
Geschiedkundig Verhaal.
(Vervolg.)

De slotkapelaan had aan gravin Schuselkoi de laatste Troostmiddelen der Katholieke Kerk toegediend en verliet na het volbrengen dier verhevene plechtigheid de ziekekamer. Nog was de geneesheer uit Orleans niet aangekomen. De gravin lag op hare legerstede en hare matte blikken rustten op den voor haar sterfbed knielende secretaris en hare vrouwelijke en mannelijke bedienden, die treurig op den achtergrond van het vertrek bijeen stonden.

‘Weest niet bedroefd, goede liên,’ sprak zij met zwakke stem; ‘het is mij zoo wel. Weldra zal ik met den geliefden gemaal vereenigd zijn en mijn kind laat ik in goede handen achter. Lafont,’ ging zij nog zachter voort, ‘ik zou gaarne eenige oogenblikken met u alleen zijn.’

Op een wenk van den secretaris verwijderde zich het dienstpersoneel in de grootste stilte. De stervende haalde diep en met moeite adem, als wilde zij zich voorbereiden op de inspanning, die haar het spreken nog zou kosten.

‘Lafont,’ ving zij aan, ‘ik weet hoe trouw, hoe onbaatzuchtig gij aan mij gehecht zijt, en daarom vertrouw ik dan ook, dat gij die gehechtheid na mijn dood op mijn kind zult overbrengen: gij zult mijn Alexis, hij staat toch alleen, geheel alleen en verlaten op de wereld, tot een vriend, een leermeester, een vader zijn.’

‘Een vriend, een leermeester, een vader, zoo waarlijk helpe mij God!’ herhaalde Lafont met bevende stem.

De stervende boog het hoofd, een straal van blijdschap verhelderde het bleeke aangezicht, waarop de dood reeds zijn merkteeken gegrift had.

‘Het erfdeel mijns zoons zal niet groot zijn,’ ging de gravin met moeite voort; ‘het zal hem hoogstens voor gebrek beveiligen; ik vertrouw het aan u toe. En verneem thans mijn laatsten wil: God schenke mij kracht, om geheel uit te spreken.’

Een hevige benauwdheid belette haar voort te gaan, en zij zonk met gesloten oogen in hare kussens achterover. Plotseling echter richtte zij zich weder op, en een kleine bloedgolf vloeide uit haar mond; maar hierdoor blijkbaar verlicht, ging zij volgenderwijze voort:

‘Lafont, behoed mijn kind voor den haat van dien man, die de moordenaar is van zijne ouders. Zijn haat strekt zich over het graf uit; wee wanneer zijn hand ook eenmaal mijn Alexis mocht treffen! Lafont, verneem mijn bevel en volbreng het nauwgezet: de naam mijns zoons moet uit de rijen der levenden verdwijnen, evenals die zijns vaders; geef hem den naam Lafont, al is uw naam niet adellijk, hij is toch edel. Tot aan zijn vijfentwintigste jaar moet Alexis met zijn afkomst onbekend blijven. Dan echter, dan is hij een man, dan moge hij het onheil vernemen, hetwelk dit huis getroffen heeft, dan moet ge hem het ijzeren kofferke overhandigen, dat gij in de schrijftafel mijns echtgenoots vinden zult. Het bevat alle documenten en bescheiden die hem tot het bewijzen zijner rechten moeten dienen. En geef nu schrijfgereedschap en een blad papier, Lafont, ondersteun mijn arm - het is slechts een regel.’

Door Lafont ondersteund en met inspanning van hare laatste krachten, krabbelde de stervende met bijna onleesbaar schrift een regel op het haar door Lafont voorgehouden blad papier en zette er haren naam onder; nu echter ontgleed de pen aan hare hand, koud zweet bedekte haar aangezicht - Lafonts tranen lekten op de verstijvende vingers der zieltogende.

‘Het zal weldra gedaan zijn!’ fluisterde zij na eene lange pauze; ‘ik lijd geen pijn. Lafont, wanneer er iets mocht plaats hebben, hetwelk zulks noodig maakt, kunt gij Alexis het kofferke vroeger geven, ook wanneer hij een huwelijk wil aangaan....’

Een nieuwe golf bloed, de laatste, onderbrak hare woorden en zij was niet meer.

De ontboden geneesheer verscheen, hij vond slechts het stoffelijk omhulsel der gravin. Met de ondubbelzinnigste blijken van de diepste droefheid knielde Gregorowitsch voor het doodbed neder, daarna verzocht hij Lafont om vergeving, indien hij hem ooit beleedigd had. Het wezen van den Rus scheen geheel veranderd. Hij wilde naar Rusland terugkeeren, zegde hij, gelijk graaf Schuselkoi bevolen had, zoodra hij zijn meester naar diens laatste rustplaats uitgeleide gedaan had...

De justicie, welke terstond een onderzoek naar den moordenaar instelde, ontwikkelde weinig veerkracht. Wel ging de naam van graaf Constantijn Besbodko fluisterend van mond tot mond, maar de russische edelman had, aan het bevel der keizerin gehoorzamende, Frankrijk verlaten.

En wie kon hem ook van de bloedige daad overtuigen? De slaafsche justicie van dien tijd zou het buitendien niet hebben durven wagen de hand naar een gunsteling der gebiedster van het Noorden uit te strekken. Graaf Schuselkoi's moordenaar bleef onbekend.

III.

Op een helderen winternamiddag van het jaar 1796 bevonden zich in een salon van het vorstelijk paleis der Orlowitsch op de Newski-Prospect te Sint-Petersburg twee personen; een heer in militaire kleeding, de borst met vonkelende ridderorden versierd, en een jongmeisje van omstreeks zeventien jaren, dat zich met een borduurwerk bezighield. Het vertrek was prachtig gemeubeld: zware tapijten bedekten den vloer, een kostbare kroonluchter hing van de zoldering af en waarheen het oog zich ook wendde, alles getuigde van den fijnsten smaak gepaard aan grooten rijkdom. De beide aanwezigen waren de heer des huizes en zijne dochter Feodora. De echtgenoote van den vorst was weinige jaren na de geboorte van het meisje gestorven, dat de oogappel haars vaders was en wier lieftalligheid en aanminnigheid zelfs genade gevonden had voor de oogen van keizerin Catharina. Wellicht was het om harentwille, dat de vader van graad tot graad gestegen was, maar de vorst trachtte zich ook door getrouwe plichtsvervulling deze bevoorrechting waardig te maken. In zijn privaat leven stond hij ondanks zijn rijkdom bekend als zeer matig in tegenstelling van andere edelen van het hof; ja, men sprak zelfs van aanvallen van zwaarmoedigheid, waaraan hij nu en dan leed.

De vorst kon ongeveer vijftig jaar tellen; zijn aangezicht was gevuld en baardeloos, alleen om den mond hadden zich twee diepe voren geploegd, die van zijne jaren, misschien ook van geheim zielelijden getuigden.

Door de hooge spiegelvensters van het salon zag men uit in de prachtvolle met paleizen gezoomde straat, waarin een druk gewoel heerschte. Aan den blauwen winterhemel straalde de zon in vollen luister. De sleên met hare zilveren klokskens, hare baardige koetsiers en in pelsen gehulde passagiers, de vergulde hofkoetsen met gepoeierde lakeien jaagden elkander in snelle vaart voorbij en op de breede voetpaden bewoog zich een bonte menigte van allen rang en stand

Juist snorde een sierlijke slee voorbij; een jonkman in een kostbaren pelsjas mende met eigen hand het voertuig; met de zweep zond hij een groet over, dien de vorst vriendelijk beantwoordde, terwijl Feodora niet van haren arbeid opzag.

‘Gij zijt hard tegen den jongen graaf Paninsky,’ sprak Orlowitsch op zacht verwijtenden toon; ‘de lieveling van alle dames en het hof wordt door u behandeld op eene wijze, die aan koelheid grenst; ik vrees, dat gij de keizerin zult vertoornen, indien gij zoo voortgaat.’

‘Ik zal haar zeggen, dat graaf Paninsky mij eigenlijk te elegant is,’ antwoordde het jonge meisje lachende. ‘Zijne vleiende beleefdheden gelijken eene bonte bloem zonder geur, en buitendien - heeft de luitenant Lafont ons niet verteld, dat de graaf een vriend is van dien woesten luitenant Gregorowitsch, die het onlangs in dronken toestand waagde mij te beleedigen en slechts op dringende voorbede van den grootvorst uit de gevangenis ontslagen werd.’

‘Wat bekommert er zich de grootvorst om, of zijn officier een jong meisje beleedigt!’ meende de vorst nadenkend. ‘Gregorowitsch moet een goed soldaat zijn en dit is in Gatchina de grootste hoedanigheid. Ik vrees, dat er droevige dagen zullen aanbreken, wanneer de groote Catharina hare oogen sluit; goud zal voor het staal plaats maken en’ - zijne stem werd fluisterend - ‘de Semiramis van het Noorden is oud; reeds eenmaal - het was op den avond der mislukte verloving van hare nicht met Gustaaf, den koning van Zweden - had zij een aanval van beroerte... deze kan zich herhalen. Daarom wenschte ik u verzorgd te zien,’ ging hij overluid voort; ‘ook mijne positie kon door den omkeer, welken Rusland ongetwijfeld wacht, zoodra Catharina den geest gegeven heeft, lichtelijk geschokt worden. Ik wil dan in het huis mijns aangetrouwden zoons een onderkomen vinden en ook de keizerin wenscht.....’

‘Aha!’ Feodora's wangen verfden zich met een levendigen blos, helderder schitterde haar oog: zij had in de verte een jongen, rijzigen man in glinsterende officiersuniform ontwaard. Vroolijk en klaar blikten de donkere oogen van den militair in het rond, terwijl het hooge blanke voorhoofd wilskracht en geest verraadde. Zijn gelaat was fijn besneden en zacht en slechts een kleine blonde knevel sierde den bovenlip.

‘Daar komt luitenant Lafont,’ merkte de vader aan. Daarna echter liet hij, den ernstigen blik op zijne dochter vestigende, er op volgen: ‘Feodora, gij hebt mij verraden wat ik sinds lang vermoed heb, doch niet kon gelooven. Gij bemint Lafont, gij, de dochter van vorst Orlowitsch, een jongen officier zonder naam, zonder vermogen.’

Feodora stond op. Zij liet het hoofd met de zware donkere vlechten aan de borst haars vaders rusten en zag liefdevol naar hem op.

‘Ja, vader,’ fluisterde zij met innigheid, ‘ik wil het u bekennen. Het was luitenant Lafont, die mij tegen dien ruwen, overmoedigen officier in bescherming nam; het was Lafont, die mij in uwe armen voerde, nadat de mij vergezellende dienaar, bevreesd voor den degen van luitenant Gregorowitsch, de vlucht genomen had. Gij ontvingt hem met hartelijkheid en sinds dien dag stond ons huis voor hem open. Hij is geheel anders als die gemaakte hofjonkers, wier gansche doen en laten door de koord van het ceremonieel bestuurd wordt.’

‘En weet Lafont iets van uwe neiging?’ vroeg de vader; ‘zijt gij er zeker van, dat zij door hem gedeeld wordt?’

‘Nooit zou hij het wagen zoo iets aan de dochter des vorsten Orlowitsch te bekennen, die hem gastvrij in zijn huis ontving; doch zijne oogen zeggen mij wat zijn mond verzwijgt. Zie niet zoo somber, beste vader,’ ging zij vleiend voort; ‘zijt gij nooit jong geweest, hebt gij nooit bemind met al de innigheid van het voor de eerste maal ontwakend hart? En Alexis Lafont is de genegenheid der vorstin Feodora Orlowitsch waardig.’

Bij de vraag zijner dochter was de vorst ineengekrompen als had hem een dolksteek getroffen. ‘Ja,’ antwoordde hij nauw hoorbaar, ‘ik heb eens bemind - herinner mij niet daaraan - ik heb het duur moeten boeten. Juist daarom wenschte ik u gelukkig te zien... Het moet gezegd worden de jonge Lafont bezit een edel karakter - maar uw maatschappelijke

[pagina 352]
[p. 352]

stand is zoo verschillend, dat het waanzin ware aan een echtverbintenis te denken; wat zou het hof, wat de keizerin zeggen?’

‘Catharina is grootmoedig; ik zal mijn hart voor haar uitstorten als voor eene moeder, zij zal den uitverkorene met den tooverstaf van hare genade aanraken en.....’

De deur van het salon ging open. ‘Luitenant Lafont!’ meldde de gepoeierde lakei. Een vergenoegde blos overtoog de fijne trekken van Feodora, toen haar vader last gaf den aangemelde binnen te laten. Eenige oogenblikken daarna verscheen de jonge offieier.

Hoogst eerbiedig, hoewel met ongedwongen houding, begroette hij den vorst en het jonge meisje.

‘Gij komt als geroepen, luitenant,’ nam de vorst het woord op; ‘er was juist van u sprake. Feodora wenschte dat gij de eerste zoudt zijn, die het nieuws vernaamt.’

De jonge soldaat bloosde als een jong meisje.



illustratie
HET OVERBRENGEN DER RUSSISCHE KROON-INSIGNIËN NAAR MOSKOU.
Kroon van czaar Iwan Alexeiewitsj.




illustratie
Kroon van czaar Peter den Groote.




illustratie
Kronen van den czaar en de czaritza, schepter, rijksappel en St-Andreasketen.


‘Prinses Feodora is wel goed,’ zegde hij met een buiging, ‘en het is hoogst vereerend voor mij...’

‘De keizerin is voornemens Feodora uit te huwelijken, en heeft haar den graaf Paninsky tot echtgenoot voorgeslagen.’

Het verbleeken van den jonkman, het sidderen van zijn geheele lichaam waren voor het ervaren oog van den vorst even zoovele bewijzen, dat Feodora de waarheid gezegd had.

‘Inderdaad,’ bracht de officier met moeite uit, ‘dat is een zeer verrassend... een zeer onverwacht nieuws.’

Hij drukte de hand op zijne borst als wilde hij de pijn stillen, die zijn hart als een gloeiend ijzer doorpriemde.

Feodora waagde het niet met mond of met blik het medelijden te kennen te geven, dat zij met hem gevoelde en dat nochtans haar gemoed met vreugde vervulde.

De vorst hield zich als had hij geen vermoeden van hetgeen er in den boezem des jonkmans omging en vervolgde aldus:

‘Ik zou gaarne uw oordeel over Paninsky vernemen, die u door uwe kameraden bekend moet zijn; wilt gij mij naar mijn kabinet vergezellen?’

‘Vergun, dat ik mij verwijder, lieve vader,’ verzocht Feodora. ‘Het is het uur waarop ik gewoon ben mijne bevelen aan den majordomus te geven.’

Na een kus op de hand des vorsten gedrukt en Alexis een vriendelijken afscheidsblik toegeworpen te hebben, verliet zij het salon. De beide mannen bleven alleen.

Alexis verbrak het eerste de stilte. Hij naderde den vorst en zegde op gejaagden, bevenden toon:

‘Gij wildet mijne meening over den jongen graaf Paninsky weten, vorst Orlowitsch? Welnu! ik zal ze u rondborstig zeggen; al zou het de czarin vernemen, die hem gedeeltelijk ter wille zijner familie, gedeeltelijk verblind door zijn innemend uiterlijk, in hare bescherming neemt; al zou het mij mijne betrekking, mijn leven zelfs kosten, het komt er niet op aan: indien ik prinses Feodora behoeden kan voor het ongeluk om de gemalin van Paninsky te worden, breng ik alles blijmoedig ten offer. De jonge graaf is een boezemvriend van luitenant Gregorowitsch, dit zegt genoeg. Maar Gregorowitsch rekent het niet der moeite waardig zijne neigingen voor de wereld te verbergen, terwijl Paninsky daarentegen, aan al zijne schandelijke hartstochten den vrijen teugel vierende, zulks in het geheim en met de noodige omzichtigtigheid doet.’

Vermoeid van het driftige spreken, zweeg Lafont.

‘Gij windt u Onnoodig op, mijn vriend,’ antwoordde de vorst glimlachend; ‘ik zou haast denken, dat er eenig eigenbelang bij uw afkeurend oordeel over Paninsky in het spel is.’

Lafont kleurde.

‘Vorst, ik.....’

‘Gij zijt een rechtschapen jonkman,’ viel Orlowitsch hem in de rede, ‘en uw oordeel stemt met het mijne en dat mijner dochter overeen; Feodora heeft echter nog een bijzonderen grond om Paninsky niet tot echtgenoot te willen: haar hart is niet meer vrij, het heeft een man gekozen, die haar voor de beleedigingen van een woesteling beschuttte, een man die edel genoeg denkt om het onderscheid van stand in het oog te houden en de gastvrijheid van een voor hem geopend huis niet te misbruiken. Kortom, Feodora Orlowitsch, mijne dochter, is u, Alexis Lafont, van ganscher harte genegen.’

Alexis was als versteend; het was hem als hoorde hij de stem des vorsten uit de verte, als kon het slechts een begoocheling zijn, die hem zooveel geluk verkondigde.

‘Mij,’ morde hij met trillende stem, ‘mij, den armen, onbekenden Lafont? Neen, neen, het is slechts een droom, die mij misleidt, een zoete droom.’

‘Herstel u, jonkman, het is de waarheid, die ik u verkondig,’ zegde Orlewitsch ernstig. ‘Dat voorhands aan een echtverbintenis niet te denken valt, zult gij begrijpen; maar ik zal u bij de czarin aanbevelen; Feodora zal voor de verheven gebiedster haar hart blootleggen en Catharina's hand zal de beletselen uit den weg ruimen, die den luitenant Lafont van mijne dochter scheiden. Tot aan dat tijdstip is mijn huis niet voor u gesloten; ik weet dat ik genoegzaam op uw bescheidenheid rekenen kan om niet bevreesd hoeven te zijn, dat gij door een ontijdige openbaarmaking van het tusschen ons besprokene, het vertrouwen zoudt schenden dat ik in u stel.’

‘En dat ik mij waardig zal maken,’ riep de jonkman met vuur uit. ‘Zend mij voor den dienst der czarin in het midden der gelederen van den vijand, opdat ik met mijn bloed de eer koope, die men mij waardig keurt.’

‘Er zal u wel gelegenheid gegeven worden om het vaderland te dienen,’ zegde de vorst ernstig; ‘maar zeg eens, is dan het heilige Rusland uw vaderland? Uw naam klinkt Fransch en indien ik mij niet vergis, hoorde ik u eens van uwe kindsheid spreken, die gij in de nabijheid van Parijs hebt doorgebracht.’

‘Zoo is het ook, mijn vorst,’ antwoordde Lafont; ‘in Frankrijk bracht ik mijne jeugd door aan de zijde van een man, wiens naam ik draag, dien ik liefheb en vereer als een vader en nochtans is Frankrijk het land niet, waaraan mijne ziel hangt, nochtans is die man mijn vader niet.’

‘Gij spreekt in raadsels; verklaar u nader.’

‘Reeds als knaap,’ begon Lafont, ‘boezemde alles, wat Rusland betrof, mij belang in. Naast mijne voorliefde voor den soldatenstand vormde de studie der russische taal, letterkunde en geschiedenis mijne hoofdbezigheid; het plan om soldaat te worden in russischen dienst stond onwankelbaar bij mij vast, en de goede Lafont, dien ik vader noemde, liet mij begaan, daar hij mijn besluit niet vermocht te doen veranderen. Ik was negentien jaar oud, toen ik mijne militaire studiën volbracht had. In het Iyceum was ik met den zoon van den russischen gezant bekend geworden; hij deed voor mij een goed woord bij zijn vader en door tusschenkomst van den invloedrijken man bekwam ik een vaandrigsplaats in een der infanterieregimenten van Hare Majesteit de keizerin. Op den vooravond van mijn scheiden van mijn geliefden pleegvader voerde deze mij in zijne kamer; hier vertrouwde hij mij toe, wat ik reeds lang vermoed had: dat hij slechts mijn pleegvader en zijn mij gegeven naam slechts een geleende was; hij deelde mij mede, dat ik ouderloos op de wereld stond en niet voor mijn vijf en twintigste jaar den naam en den stand mijner ouders vernemen mocht. Maar hij deed mij plechtig beloven, dat ik hem in elke gewichtige omstandigheid, die mijne toekomst betreft, onmiddellijk bericht zou zenden, vooral, voegde hij er bij, wanneer het een huwelijk betrof en daarbij trots of vooroordeel den eenvoudigen burgerlijken officier hinderlijk zijn zou.’

‘Ha! dat is een heele roman,’ sprak de vorst lachend, ‘en wie weet of niet onder het masker van den luitenant Lafont een vermomde prins steekt, wiens verwantschap zich vorst Orlowitsch tot eene eer moet rekenen. In ieder geval zal deze geschiedenis u in de oogen der czarin interessant maken, Catharina houdt van het geheimzinnige. Nu echter,’ voegde hij er opstaande bij, ‘roept mij de dienst. Tot weerziens, mijn jonge vriend; bewaar het stiptste stilzwijgen omtrent uw verloving, tot de dag aanbreekt, waarop wij ze openlijk kunnen bekend maken.’

Hij reikte den jonkman de hand, die Lafont eerbiedig aan zijne lippen bracht.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken