Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 361]
[p. 361]

[Nummer 46]

Onze gravures.

Terugkeer in huis.

Een tooneel uit het kinderleven! Poes is sedert eenige dagen verdwenen, tot groot verdriet van het kindervolk; want poes neemt bij dit laatste meer plaats in dan al de huisvrienden te samen en heeft zich inderdaad onmisbaar gemaakt in al de kinderspelen.



illustratie
terugkeer in huis, naar wilh. schütze.


Oneindig groot is dan ook het verdriet, de smart zullen wij zeggen. Poes wordt, na verloop van een paar dagen betreurd, alsof er een dierbaar lid der familie gestorven was, en het kindervolk, dat eenigen tijd geleden in de buurt eene ‘zwarte dame’ heelt opgemerkt, die zich zoo zwart kleedde omdat zij eene oude tante verloren had, wordt er ernstig op bedacht of het den rouw niet zal aannemen voor de verloren poes.

Ieder avond wordt poes geroepen, gezocht in alle hoeken van zolder, keuken en hof; doch men moet ten langen leste alle hoop opgeven - en 't is dan ook heel zeker dat de arme dwaalster door de booze straatjongens, die nooit een kat gerust laten, zal vermoord zijn - misschien, denkt de kleine jongen, wel met dynamiet in de lucht gesprongen, zoo als de keizer van Rusland, of.... wie weet welken smartelijken dood zij ondergaan heeft.

Zuster zoekt dan ook al de mogelijke zwarte lappen bijeen om de pop in rouw te kleeden; broêr laat zijne tafel van vermenigvuldiging ter zijde om eene schoone lijkrede saêm te stellen, over de ongelukken van eene onvoorzichtige en alleen in de wereld dwalende kat, terwijl hij de klagendste toonen op de piano zoekt om haar een droevigen lijkzang te bereiden.

Den volgenden dag zou de kinderwereld bijeen komen en het zou een schoon rouwfeest zijn; doch 't schijnt wel dat poes niet genegen was om zich reeds van den burgerlijken stand te laten afschrijven; want op een vroegen morgen, toen de eerste zonnestralen pas op het venster schitterden en de bloemen beglansden die er voor stonden, werd zuster half wakker en dacht te droomen dat ze de stem van poes hoorde.

Och, dat was eene zoete aandoening; maar toen het kind teenemaal wakker werd, begreep het de wezenlijkheid; doch neen! wie tikt daar tegen het vensterglas? wie kermt daar buiten en schijnt te vragen om binnen gelaten te worden? Wie?

Verbaasd richt zuster zich in haar bedje op, vrijft zich den slaap uit de oogen, voelt haar hartje sneller kloppen, staart naar den kant van het venster waar het getik opstijgt en zie - daar staat poes met de voorste pootjes recht tegen het vensterglas en herhaalt haar ‘miauw.’

Een blijde kreet weergalmt door de kamer en klinkt tot in die van vader en moeder, en die van broeder: ‘de poes, de poes!’ Opvliegen, het venster openrukken is het werk van een oogenblik - en zie, daar is zij terug de dwaalster en miauwend van geluk, met opgestoken staart en hoog gekromden rug vrijft zij zich tegen de streelende handen van het kind. Goeden morgen! goeden morgen! Welkom, welkom terug in het huis! en al die kreten vinden weerklank tot zelfs bij de halfslapende oudjes, die al zoo gelukkig zijn als de kinderen, omdat het verloren schaap weêr in huis is.

Ook broer is gelukkig; maar toch, jammer, de lijkrede zou schoon, de lijkzang zou prachtig zijn geweest. Nu echter moet er een vroolijk deuntje aangeheven worden, en broêr speelt 's morgens, ter eere der weergekeerde kat.... de brabanconne.

Waar heeft poes zooveel dagen en nachten getoefd? Dat zegt ze niet, al vragen het dan ook de kinderen. Zat zij in een donkeren kelder in de buurt opgesloten, ten prooi van honger en dorst? Schepte zij de versche lucht boven op de daken en in vreemde zoldervensters? Was zij misschien een bezoek gaan afleggen bij hare broêrtjes en zusjes, die, de hemel weet waar, verspreid zijn? Of - vraagt broêr met groote oogen, waarin de schelmsche lach zichtbaar is - of zou ze heimelijk naar de Amsterdamsche tentoonstelling zijn geweest?

Ja, ja, dat zal ze.

Poes is echter niet praatziek en vertelt niets van hare wandelingen, van hare rampen of ongelukken; zij is tevreden thuis te zijn, weer de volle kom met zoete melk voor zich te zien en zij slaapt den ganschen dag om van de vermoeienissen der reis uit te rusten. Hoe het zij, het kindervolk vraagt dat, tot blijvend aandenken, de Illustratie den terugkeer der poes zou vereeuwigen.

[pagina 362]
[p. 362]

Eem trouwe wachter.

Ja, trouw is hij, trouwer dan de kindermeid, we willen niet zeggen trouwer dan de moeder: maar die toch is voor het oogenblik afwezig, terwijl de kindermeid aan de deur staat, om met gapend gezicht de trompettende soldaten naar te zien. Middelerwijl is Caro op zijnen post; hij lag onder de tafel te ronken; doch om aan den kleinen bengel te doen zien dat hij niet alléén ligt, is hij op de tafel gesprongen, en terwijl hij onrustig, ongeduldig en met gespitste ooren naar de deur ziet, hij jankt stil den kleinen achterna - omdat die stoute kindermeid het kind verlaten heeft.

Nog een oogenblik zal Caro lastig worden en beginnen te blaffen en te huilen, om die gaapster tot haren plicht terug te roepen. Hij toch kan de kleine immers niet helpon, die misschien door eene vlieg geplaagd, of een ander ongemak ondervonden heeft.

Och, lieve hemel! wat zijn de menschenkinderen, niet waar, Caro? toch hulpelooze schepsels! Die kunnen zich in niets behelpen; die hebben allerhande zorgen noodig; die moeten jaren lang opgepast, verzorgd, gevoed en gekleed worden, terwijl in de hondenwereld niets van dat alles bekend is. - Zelfs heeft men daar geen gapende kindermeiden, of geen moeders die zich doen vervangen.

Hoe het zij, Caro is eene geestige, levendige, vroolijke figuur en de schilder die haar in het leven riep, moet een fijn opmerker zijn.

Een houtkapper in het Zwarte Woud.

't Is weer maandag; de oude houtkapper in het onmeetlijk groot en donker Zwarte Woud, wier dun gezaaide dorpsbewoners Berthold Auerbach, in zijne Dorpsgeschiedenissen, zoo treffend geschilderd heeft, verlaat weer zijn huis, zijne vrouw en kinderen, om een gansche week in de eenzaamheid door te brengen.

Zaturdag-avond is hij teruggekeerd, om met de zijnen den dag des Heeren te vieren en uit te rusten van al de vermoeienissen der week. Nu keert hij weer terug naar het bosch, den knapzak bij zich en de bijl op den rug, om zaturdag met het verdiende loon in de tesch, nogmaals huiswaarts te gaan.

Dat zal het leven zijn en blijven tot dat hij nog onder en strammer zal zijn geworden, of beter gezegd te oud en te stram om nog te werken, ofwel tot dat de dood, in het donkere bosch ronddwalend, hem daar vindt en meêneemt - hem belovende de zijnen weêr te zien in het land, waar geen scheiding meer is, in het land der zaligen.

De houtkapper vangt den tocht hoopvol aan, betrouwend op den goeden God en daarom werpt hij een zoo zielvollen blik ten hemel, want geloovig is hij, zoo als allen die veel in de eenzaamheid leven - geloovig gelijk de boer die eenzaam den akker ploegt, geloovig gelijk de visscher op den wijden zeeplas, gelijk de reiziger in de verre prairiën omdolend.

‘Tot weerzien’ heeft hij gezegd. Laat, Heer, dien wensch niet ijdel zijn.

De olm.

De Olm (proteus anguineus, hypochton laurenliè) is een vleeschkleurig dier tot het geslacht der salamanders behoorende en gewoonlijk van 20 tot 30 centimeters lang. De voorpooten hebben drie, de achterpooten twee klauwlooze, vingerachtige teenen. De staart is door dezelfde huid als het lichaam omgeven. De oogen zijn slechts stippels en schijnen niet sterk geschikt tot zien-orgaan; maar ook de olm leeft in de donkerste gedeelten van het water, waar het zienvermogen al weinig dienen kan. Men vindt deze soort van salamander in zuidelijk Europa.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken