Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De zestiende mei.
Geschiedkundig Verhaal.
(Vervolg.)

VI.

Acht dagen waren verstreken. Het lijk van Catharina II was met alle mogelijke praal ter aarde besteld. Paul had den laatsten plicht des zoons en troonopvolgers vervuld; thans echter was hij onbeperkt gebieder en rustte in zijne hand het lot van millioenen menschen.

De grondslag van het karakter des nieuwen keizers was ontegenzeggelijk goed. Paul I was een getrouw echtgenoot, een voorbeeldig huisvader en niet hardvochtig; maar de afzondering, waarin hij steeds geleefd had, de weinige sympathie welke tusschen zijn gevoelen en handelen en die zijner moeder geheerscht en hem van haar vervreemd had; de liefde voor het militarism met zijn ijzeren wet van de tucht; - dit alles had nadeelig op hem gewerkt en zijn gemoed verhard. Hij, de zoo lang miskende, geminachte, dacht zich, tot onbeperkte macht verheven, de hoogste aller stervelingen en vorderde blinde onderwerping. De beschaafde, vrije manieren van het hof van Catharina veranderden reeds tijdens de eerste dagen zijner regeering in een stijf, bijna belachelijk ceremonieel. Scepter en kroon waren bij Paul's audientie's onmisbaar en de onderdanigste, kruipendste bewonderaar der keizerlijke majesteit kon het zekerste op de gunst van den gaarne bewierookten gebieder staat maken.

De keizer bevond zich in zijn kabinet, Het was een tamelijk ruim vertrek met donker leeren behangsel en zonder eenigen pronk. Boven de keizerlijke schrijftafel, welke met papieren en boeken overladen was - want Paul was een ieverige werker - hing het levensgroote portret van Peter III, zijn geliefden, onvergetelijken vader; hij scheen ernstig op den zoon neer te zien als wilde hij hem waarschouwen voor een gelijk lot, voor een gelijk plotseling uiteinde, als hem zelven beschoren werd. Maar Paul zag niet omhoog; hij ging met groote schreden in het vertrek op en neer met een dictaat bezig, dat de aan een zijtafel zittende officier ieverig opschreef.

Deze was niemand anders dan de vroegere luitenant Gregorowitsch, thans adjudant des keizers. Het was niet omdat Paul door de invrijheidstelling van zijn gunsteling als eerste keizerlijke handeling het aandenken zijner moeder verguizen wilde; maar Gregorowitsch had zich aan hem onmisbaar weten te maken en als een goed soldaat vleide hij den drift voor het militarism des keizers. Hij had zich aan de voeten des nieuwen keizers geworpen, hem verzekerd, dat vijandschap en afgunst zijn vergrijp overdreven hadden - en daarbij bestond zijn misdrijf slechts daarin, dat hij het begin van Paul's regeering gewenscht had - en zoo kwam het, dat de czaar hem begenadigd en tot zijn adjudant benoemd had.

Nog een heer was aanwezig in het kabinet van den czaar: het was de minister van policie van Sint Petersburg, de uitvoerder der ukasen (proclamatie) des keizers, graaf Besboredko, wegens zijne gestrengheid gevreesd en weinig bemind.

‘Tot onze keizerlijke ontevredenheid,’ ging de czaar juist voort, ‘hebben wij bemerkt, dat eenige personen van onze omgeving den geheiligden handkus, dien zij den czaar bij zijn omgang verschuldigd zijn, bijna onhoorbaar volbrachten; om van de oprechtheid van het gevoel, waarmede deze plechtige handeling gepaard moet gaan, overtuigd te zijn, willen en bevelen wij, dat in het vervolg de kus luide en hoorbaar zal gegeven worden, zoodat oor en hart zich daaraan evenzeer verblijdenGa naar voetnoot(1).’

‘Evenzeer verblijden,’ herhaalde Gregorowitsch, waarna hij het beschreven blad op de schrijftafel des czaars ter onderteekening neerlegde.

Paul teekende met zijne gewone formule; ‘zoo geschiede het.’ Vervolgens stak Besboredko het blad bij zich.

De keizer begon aan een tweede ukase.

‘Tot onze ontevredenheid ontwaarden wij tijdens de laatste hofplechtigheid, dat de koning van Polen Stanislaus Poniatowski, op den inval kwam, zich bij onzen omgang op een stoel neer te zettenGa naar voetnoot(2).’

‘Uwe Majesteit,’ waagde Besboredko aan te merken, ‘de koning van Polen is bijkans zestig jaar.’

‘De nabijheid der majesteit moet zelfs den hoogen leeftijd kracht en eerbied inboezemen,’ liet Gregorowitsch zich als een overluid uitgesproken gedachte ontvallen.

Paul wierp zijn adjudant een vriendelijken blik toe en ging daarop voort:

‘Deze oneerbiedige handelwijze van den koning van Polen voor ditmaal om zijn hoogen ouderdom verontschuldigende, willen wij, dat in het vervolg niemand der aanwezigen van onze hofhouding, onder welk voorwendsel het ook zijn moge, zich neerzette, alvorens de keizer daartoe verlof gegeven heeft.’

Een zacht tikken op de deur onderbrak hem; het was de vertrouwde kamerdienaar des keizers, die, een wees van turksche ouders, hem eens als buit van den moorddadigen slag bij Bender ten geschenke gegeven werd. Paul had den knaap in den kristelijken godsdienst laten opvoeden en onderrichten en de jonge Turk trachtte dit zijn weldoener door zijne gehechtheid te vergelden.

‘Zijne keizerlijke Hoogheid den czarewitsch!’ meldde hij en tegelijk overschreed Alexander, van het hem verleende recht van vrijen toegang in het kabinet zijns vaders gebruik makende, den dorpel. Diep voor Paul buigende, gelijk deze het gaarne zag, drukte hij een klinkenden kus op de hem toegestoken hand; de eerbiedige buigingen der beide heeren beantwoordde hij met een stijven hoofdknik.

‘Ik kom als verzoeker, allergenadigste czaar en vader,’ sprak hij op zijne vriendelijke, innemende wijze; ‘vorst Orlowitsch verlaat mij zooeven; hij is in vertwijfeling: de plicht van gehoorzaamheid aan het bevel van Uwe Majesteit kampt met de gevoelens eens vaders. Uwe Majesteit gelieve zich te herinneren, dat Feodora Orlowitsch een jongen officier, met name Alexis Lafont, genegen is, die juist door de gunst der overleden keizerin wegens een door hem aan haar bewezen dienst in rang bevorderd zou worden, toen de noodlottige gebeurtenis.....’

De czaar wenkte afwijzend; zijn voorhoofd plooide zich in diepe rimpels. ‘Wij willen niets van deze zaak weten,’ sprak hij kortaf. ‘Luitenant Lafont is bij ons in zijn trouw verdacht. Wat Gregorowitsch in zijn iever voor zijn heer te veel deed, miste hij; hij is een Franschman, dat wil zeggen, opgevoed in de nieuwe verderfelijke grondbeginselen van het socialisme en in revolutionnaire begrippen - en zulke menschen haat ik. Door zijne bevordering, door mijne toestemming tot zijne verloving met eene rijke erfdochter van mijn land zou ik hem de middelen verschaffen om mij gevaarlijk te kunnen worden en zich aan een nauwkeurige Contrôle zijner handelingen en gedachten te onttrekken.’

‘Majesteit!’ riep Alexander met warmte uit, ‘voor zooveel ik weet is Lafont's gezindheid boven alle verdenking verheven, en wanneer de giftige tong van den vuigen laster.....’

De keizer wierp zijn zoon een bestraffenden blik toe.

‘Ik vertrouw beproefde dienaren,’ sprak hij kortaf. ‘Feodora Orlowitsch wordt luitenant Lafont's vrouw niet - ik heb iemand anders voor haar bestemd - mijn adjudant Gregorowitsch zal de zoon en erfgenaam van het huis Orlowitsch en diens vermogen zijn.’

De grootvorst Alexander verbleekte van misnoegen.

‘Ik hond den adjudant Gregorowitsch voor edelgezind genoeg, om voor de hem toegedachte eer te bedanken,’ zegde hij, den gunsteling vlak in het gelaat ziende zonder dat deze zijne oogen neersloeg.

‘Vergeef mij, Uwe Keizerlijke Hoogheid,’ antwoordde Gregorowitsch kalm; ‘indien mijn allergenadigste czaar mij gebood een bedelaarster van de straat mijne hand te reiken, ik zou zonder morren gehoorzamen, en zou ik dan weerstreven nu het een wezen geldt, hetwelk ik sinds lang de innigste vereering gewijd heb?’

‘Indien ik mij niet bedrieg, is de princes Feodora Orlowitsch door u, terwijl gij dronken waart, beleedigd geworden,’ viel de grootvorst hem verachtelijk in de rede.

‘Laster, Keizerlijke Hoogheid, klare laster.’

‘Dus is het zeker ook laster, adjudant Gregorowitsch, wat men mij reeds lang geleden mededeelde,’ ging Alexander voort, ‘dat uw vader, de vroegere koopman Gregorowitsch, wegens wisselvervalsching tot levenslangen dwangarbeid in de wildernissen van Siberië veroordeeld is.

De keizer werd opmerkzaam.

‘Wat is dat, Gregorowitsch?’

Het aangezicht van den adjudant werd aschgrauw, maar zijne tegenwoordigheid van geest verliet hem geen oogenblik. ‘Ja, Uwe Majesteit,’ antwoordde hij, diep vernederd, ‘Zijne keizerlijke Hoogheid is goed onderricht. De man, wien ik het leven verschuldigd ben, voor wien ik mij het noodige ontzegde, om de gevolgen van zijne geldverspilling te dekken, beging de schandelijke daad van wisselvervalsching, welke hem als misdadiger naar Siberië voerde. Maar reeds lang had ik mij aan de voeten van mijn allergenadigsten gebieder geworpen, had Uwe Majesteit bezworen den ongelukkige genade te geven, of mij te vergunnen zijne verbanning met hem te deelen, doch Gregorowitsch is dood, hij zond mij zijn laatsten groet, zijn zegen - ik kan niets anders meer voor hem doen dan hem beweenen.’

‘Ik eer brave zonen, gelijk ik trouwe dienaren eer,’ merkte Paul aan niet zonder toespeling op Alexander, die met twijfelend hoofdschudden het verhaal van den adjudant aangehoord had. ‘Doch thans aan onzen arbeid, dien de czarewitsch onderbroken heeft!’ ging de keizer voort.

‘Vergeef mij, Majesteit, maar zoo dringend smeekte mij vorst Orlowitsch.....’

‘Hij moet zich onderwerpen gelijk allen,’ sprak de keizer beslist; ‘slechts één wil zal er zijn in het heilige Rusland - de mijne, het symbool der gerechtigheid en der straf. En daarom wil ik de getrouwen gedenken, die mijn verblijf in Gatchina deelden en mij trouw bewaakten, toen de grootvorst Paul nog een nul was in het rijk dat eenmaal zijn scepter beheerschen zou. Ik zal de officieren mijner garde in rang bevorderen en ze over de officieren-

[pagina 376]
[p. 376]

korpsen der overige regimenten in Sint Petersburg verdeelen.’

‘Majesteit, uw wil is wet,’ riep Alexander in groote opgewondenheid uit; ‘maar bedenk wel dat deze inschuiving de overige officieren terugzetten moet, die zich plotseling ondergeschikt zien aan degenen, die tot dusverre beneden hen in rang stonden. Majesteit, uw voornemen krenkt mannen met grijze hoofden, die hun bloed voor Ruslands keizerhuis gestort hebben.’

‘Mijn wil staat vast,’ antwoordde Paul kortaf, ‘door deze indeeling verstik ik elke kiem van andere gedachten in mijn officierenkorps dan die van de militaire tucht en den hoogsten eerbied voor den wil des czaars.’

Buiten zich zelven wierp Alexander zich aan de voeten zijns keizerlijken vaders.



illustratie
de opgraving te lara in stiermarken.


‘Uwe Majesteit, deze wil komt niet uit uw hart dat edel en rechtvaardig is. Wee dengenen, die dezen raad in uw doorluchtig oor fluisterde! Overweeg de zaak nog eens rijpelijk! Het ongehoorde opzien van deze daad van willekeur, de achteruitzetting van zoo vele verdienstelijke officieren, de afkondiging van deze ukase zal een omwenteling in het geheele.....’

Doodsbleek strekte Paul de hand uit naar den knielende, doch zoo gebiedend, dat Alexander verstomde.

‘Wie spreekt van omwenteling?’

Zijn oog vestigde zich onwillekeurig op de beeltenis van Peter III, zijn vader; een zenuwachtige siddering schokte zijne gestalte.

Ootmoedig richtte Alexander zich op. ‘Wat ik waagde, Majesteit, geschiedde niet uit zucht om den wil mijns gebieders en vaders te misprijzen,’ zegde hij, ‘mijne bemerking was de bede van een gehoorzamen zoon, eens getrouwen onderdaans, en ik onderwerp mij aan de hoogere inzichten van Uwe Majesteit.’

Dit gezegd hebbende verliet hij met een buiging het keizerlijke kabinet.

‘Zijne Majesteit was lankmoedig gelijk altijd,’ fluisterde Gregorowitsch den minister van policie toe doch luid genoeg om door Paul verstaan te worden.

De keizer wendde zich tot zijn adjudant; nog altijd waren de wolken niet van zijn voorhoofd verdwenen.

‘Ik vertrouw u, Gregorowitsch,’ sprak hij ernstig; ‘ik zag bij u door de vingers, wat ik bij weinigen geduld zou hebben, dewijl ik geloof, dat gij een trouwe, onomkoopbare dienaar van mij zijt. Maar wee uwer, wanneer de dag mocht aanbreken, waarop bewijzen, die gij niet kunt wederleggen, mij het tegendeel onthullen; mijn toorn zou u verpletteren, gelijk mijn gunst u verheven heeft. En nu zal ik u de ukase opgeven, die terstond aan het ministerie van oorlog tot onverwijlde uitvoering moet toegezonden worden.’

 

In de huiskamer van het vorstelijk paleis Orlowitsch zaten vader en dochter. Feodora's kortelings zoo opgeruimd aangezicht was bleek en treurig en de matte oogen droegen sporen van vergoten tranen. Ook de vorst scheen niet opgeruimd.

‘Dus is alles tevergeefs, vader?’ vroeg zij. ‘Verbreekt de wil des keizers door een machtspreuk de band tusschen mij en Alexis?’

‘Zelfs Alexander's voorspraak mocht niets baten,’ antwoordde de vorst; ‘naar het schijnt heeft czaar Paul een anderen pretendent naar uwe hand dien hij begunstigt.’

‘Ik laat echter niet over mij beschikken als ware ik een lijfeigene,’ riep Feodora veront waardigd uit. ‘En ook gij, vader, zult het niet dulden; gij zult uw kind redden.’

‘Ik vermag niets,’ antwoordde de vorst somber; ‘al wat ik bezit, het geheele erfdeel uwer moeder, kan één woord des czaars ons ontnemen; eene weigering uit uw of uit mijnen mond maakt ons beiden tot bedelaars.’

‘Kan ik er de voorkeur aan geven om rijk te blijven en eeuwig de herinnering in mij om te dragen? Als een vloek zou ze op mij rusten en elke vreugde in mijn leven, elk geluk, dat de Hemel nog voor mij mocht weggelegd hebben, vergallen en verbitteren. O vader, vader, behoed mij voor de herinnering!’

Steeds somberder werd het oog des vorsten, steeds strakker zijn oog.

‘Ja, herinnering is bitter,’ zegde hij halfluid, zijne gedachten onwillekeurig in woorden vertolkende en zonder blijkbaar aan de tegenwoordigheid zijner dochter te denken, ‘en toch, men leert in den stroom des tijds vergeten, men moet leeren vergeten....’

Verschrikt sloeg Feodora haren arm om den hals haars vaders. ‘Vergeef mij dat ik die droefgeestige gedachten in u opwekte,’ sprak zij met gedwongen bedaardheid, ‘ik wil beproeven opgeruimd te zijn, ik wil aan u een voorbeeld nemen, want voorzeker ook gij hebt een droevige herinnering te overwinnen, die dikwerf, ik heb het maar al te dikwijls bemerkt, donkere schaduwen over uw leven werpt.’

‘Ja, mijn kind, een droevige, smartelijke herinnering,’ antwoordde de vorst; ‘de vloek eener stervende drukt op mij, en, God is het bekend, ik heb dezen vloek niet verdiend, ik....’

De deur ging open en luitenant Lafont werd aangemeld. Hij verscheen in de grootste opgewondenheid.

‘Om Godswil, Alexis?’ riep Feodora, ‘wat is u overkomen?’

Ook de vorst sprong onthutst op.

‘Ik heb mijn ontslag ingediend,’ zegde Alexis met heesche stem; ‘ik volgde het voorbeeld van honderden mijner kameraden. Het gerucht heeft zich bevestigd dat sinds gisteren door de gelederen van het leger liep: de keizer heeft de officieren van het Gatchiner garde-regiment in ons korps ingeschoven en ons het uitzicht op bevordering benomen, dewijl zij hun rang behouden - een vriend van Gregorowitsch is mijn onmiddellijke overste geworden.’

‘Arme Alexis,’ sprak Feodora op den toon van het innigste medelijden, ‘hoe diep moet u bij uw eergevoel, bij uw militaire geestdrift die onverdiende achteruitzetting krenken! Gij hebt echter den troost, dat gij dit lot met vele edelen deelt.’

‘Maar dat is nog niet alles,’ hernam Alexis. ‘De betreffende ukase van den keizer luidt - o! ik kan het niet uitspreken.....’

Hij haalde met bevende hand een papier uit zijn borstzak en reikte het den vort over, die het ontvouwde. Het was de bekende ukase die Orlowitsch overluid las; maar er was nog de paragraaf aan toegevoegd, dat ieder officier, die weigerde onder de nieuwe regeling langer te dienen, gehouden was, ter vermijding der straf van verbanning naar Siberië, binnen drie dagen de hoofd- en residentiestad te verlaten en zich naar zijne vroegere woonplaats te begevenGa naar voetnoot(1).

De vorst liet het blad vallen.

‘Maar dat is een onmogelijkheid!’ riep hij uit; ‘vele officieren zijn uit Petersburg zelf; hoe kunnen zij dus de residentie verlaten, om, gelijk de ukase zegt, naar huis te gaan?’

‘Zij mogen op de heirbanen van het groote russische rijk een woonstêe zoeken,’ zegde de jonge officier bitter; ‘ik echter ga niet heen, er mag van komen wat wil. Tot overmaat van rampen kreeg ik zooeven een brief van mijn geliefden pleegvader Lafont; het verlangen naar mij liet hem geen rust meer; alleen, zonder familie, zonder vrienden en geheel onafhankelijk, heeft hij Parijs reeds verlaten om eenige weken bij mij te komen doorbrengen. En als hij zijne armen uitbreidt naar zijn pleegzoon, waar wil hij hem dan vinden? Neen, neen,’ riep de jonge officier met hevigheid uit, ‘ik verlaat Sint Petersburg niet, ik kan het niet verlaten.’

‘En toch is uwe verwijdering onvermijdelijk,’ sprak de vorst zeer ernstig. ‘Gij kent de strengheid des keizers; moet Feodora uit angst om u vergaan?

‘Ik kan het niet over mij verkrijgen Feodora te verlaten.’ hernam Alexis vertwijfelend, ‘en te blijven, mijn krijgsmanseer, mijn eigenwaarde ten offer brengen? Neen, Lafont zou zich over mij schamen, ik zelf zou over mij moeten blozen indien ik het deed.’

‘De adjudant des keizers, majoor Gregorowitsch, op last van Zijne Majesteit,’ meldde een bediende.

Onthutst zagen de beide jonge lieden elkander aan; zelfs de vorst kon zijn ontroering niet verbergen.

‘Gelei den heer in het blauwe salon, ik kom terstond.’

‘Het kan niets goeds zijn wat deze man brengt,’ zegde Alexis.

‘Wij zullen het spoedig vernemen,’ antwoordde de vorst opstaande; ‘blijf gij intusschen bij mijne dochter.’

Hij verliet het vertrek en keerde, na verloop van weinige minuten, weer terug.

(Wordt vervolgd.)

voetnoot(1)
Historisch.
voetnoot(2)
Historisch.
voetnoot(1)
Historisch.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken