Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 383]
[p. 383]

De zestiende mei.
Geschiedkundig Verhaal.
(Vervolg.)

‘Het bezoek was kort, niet waar?’ zegde vorst Orlowitsch met bevende stem: ‘kort was ook de mededeeling die de czaar mij door zijn adjudant liet overbrengen. Het is op strenge straf en keizerlijke ongenade verboden zijn huis open te stellen voor de jonge officieren, die ten gevolge der ukase hun ontslag uit den dienst genomen hebben en zich binnen drie dagen uit Sint Petersburg moeten verwijderen.’

Alexis nam zijn hoed.

‘Ik wil den toorn des keizers niet om mijnentwille op dit huis doen neerkomen,’ zegde hij treurig, ‘vaartwel!’

Maar Feodora hield hem met sidderende hand vast.

‘Gij moogt niet gaan, Alexis, niet in deze stemming; o vader, vader, wees barmhartig!’

‘Gehoorzaamheid is de spreuk van ons huis. O! wanneer dit ééne offer genoegzaam ware, wanneer slechts.....’

‘Is dat alles nog niet?’ viel Feodora hem bevende in de rede. ‘ls het nog niet genoeg dat wij hem in nood en ellende aan zich zelven moeten overlaten - wat kan men nog meer van ons verlangen?’

‘U zelve!’ fluisterde de vorst nauw hoorbaar. ‘De majoor Gregorowitsch deelde mij mede, dat de keizer hem gemachtigd heeft aanzoet te doen om uwe hand en dat Paul in persoon de trouwplechtigheid wilde bijwonen.’

Tegen verwachting bleef het jonge meisje bedaard. Zonder haar vader te antwoorden, zonder eenig blijk van geweldige droefheid te geven, ging Feodora den vorst en Alexis voorbij en wilde de kamer verlaten.

‘Feodora, waarheen?’

‘Naar den keizer!’

‘Om Godswil, wilt gij ons in het verderf storten?’ riep de vorst ontsteld uit. ‘Gij kent Paul niet; elk verzet tegen zijne plannen kan slechts onheil over ons brengen - alleen voor voldongen feiten buigt hij zich. Hoort mij aan,’ ging hij voort, na een wijl nagedacht te hebben. ‘Op mijn landgoed Samarow woont een oud, eerwaardig priester; nog heden zal ik een bode zenden om hem te halen; binnen weinige dagen kan hij in Sint Petersburg zijn.

‘Gij, Lafont, reist in schijn af, hoe in het oog vallende hoe beter. Op het naaste station verlaat gij het postrijtuig, een bediende zal daar op u wachten, een paard staat gereed en in mijn landhuis zult gij een zeker toevluchtsoord vinden tot de waardige Ismaïloff aangekomen is. In een gesloten wagen haal ik u naar de stad terug; in de kapel van mijn paleis zal alles tot een geheime trouwing gereed zijn; door mijn invloed bekom ik licht een pas voor u en onder vreemde namen zult gij met Feodora nog denzelfden nacht de residentie verlaten. Paul's gramschap moge op mijn hoofd nederkomen - Feodora, mijn kind, zal gelukkig zijn.’

Met een kreet van vreugde omhelsde het jonge meisje haren vader, maar Alexis deelde hare vervoering niet.

‘Verheug u niet te zeer, Feodora,’ vermaande hij ernstig; ‘vergeet gij, dat uw vader zich zelven opoffert terwijl hij ons geluk verzekert? Mogen wij u aan den verpletterenden toorn van den czaar blootstellen, vorst? Vergeet gij, dat het lot dergenen, die zich tegen den wil des keizers verzetten, Siberië heet?’

Verbleekende week Feodora achteruit.

‘Gerechte Hemel! vader, spreekt Alexis de waarheid?’

‘Men zal den vorst Orlowitsch ongemoeid laten,’ antwoordde de vorst; ‘hoogstens zal men een gedeelte mijner bezittingen verbeurd verklaren en mij uit het land verbannen. Doch dit was het niet wat mij tot dusverre terughield: ik wilde het keizerlijke gebod niet overtreden; maar nu is het beslist en wijst men mij uit het land, dan kom ik tot u.’

Alexis drukte de hand des vorsten aan zijne lippen.

‘Waarmee heb ik zooveel goedheid en deelname verdiend?’ sprak hij geroerd.

‘Uwe verdiensten, mijn jonge vriend, en daarbij..... ik wil openhartig zijn, daarbij een zekere gelijkenis met een man, wien ik eens onrecht heb aangedaan, doch om wiens dood ik veel lijden moest. Alexis, eens heb ik door een overijlde overmoedige uitdrukking het levensgeluk van een paar menschen verwoest. Een donkere herinnering drukt op mijne ziel, die zelfs de nieuwe naam, de vorstentitel niet vermag uit te wisschen. En daarom wil ik die een geluk verstoorde, een ander bevestigen. Ga naar uwe woning, Lafont, maak alles voor uwe afreis gereed, dat niemand vermoede, wat wij hier besloten en God met Zijn zegen bekronen moge.’

VII.

In een weelderig ingerichte kamer zat de majoor Gregorowitsch aan een rijk bezette ontbijttafel. De lastige uniform had hij met een gemakkelijken met pels ge voerden slaaprok verwisseld. In deze kleeding scheen zijne gestalte nog lomper, het nog jeugdige, maar reeds door de losbandigheid geteekende aangezicht nog leelijker. Met welbehagen had hij juist een glas sherry uitgeslurpt, toen hem zijn dienaar twee brieven op een zilveren blad overbracht en zich met een eerbiedige buiging verwijderde.

‘ls de graaf Paninsky nog niet gekomen?’ riep zijn heer hem na.

‘Nog niet, vadertje!’

‘Zoodra hij komt, ben ik voor niemand anders te spreken, verstaat gij?’

‘Ik versta het, vadertje!’

Achteloos brak de majoor een der brieven open, maar dadelijk wierp hij dien met een vloek op den vloer.

‘Weer een aanmaning van den paardenkooper. Hij dreigt mij bij den keizer te zullen aanklagen, die schurk; den knoet verdient hij daarvoor. Paul, die zuinige huisvader, haat niets meer dan schulden. Maar het wordt tijd dat de bruidschat van de schoone vorstin Orlowitsch in mijn bezit komt. Ha! mijne dierbaren, denkt gij, dat Gregorowitsch blind is en doof voor uwe geheime complotten. Ik heb u allen in het net en gij zult gouden veêren moeten laten, wil ik u de vrijheid hergeven. Pas op, gij, vogeltje, daar ginds in de landelijke eenzaamheid! Doch laat ons zien, wat mij de tweede brief aankondigt.’

Hij nam het schrijven op.

‘Aha, van mijn vriend den gouverneur van Smejinogorsk! Wat kan hij mij te schrijven hebben?..... zou de oude man?.....’

Zijne hand aarzelde om het zegel te verbreken.

‘En als het zoo eens ware?’ ging hij in zijne alleenspraak voort. ‘Nu, dan was ik van een groote zorg af. De grootvorst sprak op zoo'n zonderlingen toon over hem. Wanneer men eens ontdekte..... maar neen, hij is dood, zijn naam zelfs is uitgewischt.’

Hij opende den brief - een banknoot van vijfhonderd roebels viel er uit op den grond.

‘Aha, ik begrijp het al,’ zegde hij lachend; ‘de eene hand wascht de andere; men verlangt een dienst van den adjudant des czaars.’

En hij las: ‘De hoofdman der Tungousen, Schasmyl, met twee mannen van zijn stam, zijn onderweg naar Sint Petersburg, om zich bij den czaar over door mij jegens hen begaan onrecht te beklagen. Zij mogen niet tot hem doordringen. Zoodra gij hunne aankomst vernomen hebt, moet gij hen opzoeken en hun uit naam van den czaar gelasten terstond naar hunne woonplaats terug te keeren. Zij zijn vreemd en vreesachtig en zullen gehoorzamen. Zoodra zij onverrichter zake teruggekeerd zijn, ontvangt gij een gelijke zending. De oude man leeft nog, maar is stompzinnig en kindsch; hij spreekt dagen lang geen enkel woord en kwijnt langzaam weg.’

De bediende wierp de deur open: ‘Graaf Paninsky, vadertje!’

Door de geopende vleugeldeur kwam de aangemelde binnenstormen,

‘Wij hebben ze, Gregorowitsch,’ riep hij uit; ‘de gouden talismans die ik den kamerdienaar in de hand gedrukt heb, hebben hunne uitwerking niet gemist. Van Samarow, het landgoed van den vorst, is dezen morgen een priester aangekomen en voor dezen avond heeft de vorst een gesloten wagen besteld, om een ongenoemden, geheimzinnigen persoon van zijn landhuis op de eilanden naar de stad te brengen. Ik snel naar Besboredko, den minister van policie; hij moet het landhuis laten bewaken; geen muis mag er uit ontsnappen.’

‘Neen, dat mag zij ook niet!’ jubelde Gregorowitsch. ‘Gij zijt een voortreffelijke speurhond, graaf.’

‘Zeg liever: de haat tegen dien onbeschaamden, deugdzamen held, dien Lafont, leidt mij goed,’ riep Paninsky. ‘Ik zelf was door Catharina tot bruidegom der prinses Orlowitsch bestemd en werd eensklaps als een schooljongen op zijde geschoven na een enkele audiëncie van Lafont bij de groote czarin. En daar nu alle kans voor mij vervlogen is, gun ik het meisje liever aan u dan aan dien onbekenden landlooper. Ik hoop, dat gij den czaar mijn iever om hem te dienen niet zult verzwijgen.’

‘Reken daarop, graaf,’ antwoordde Gregorowitsch, zijn makker de hand drukkende. ‘Maar a propos, denk er aan als gij met den minister van policie spreekt: de naam van den vorst, mijn aanstaanden schoonvader, moet zuiver blijven van alle verdenking; indien de czaar van zijn medewerking kennis bekwam kon hij hem met verbeurdverklaring van een gedeelte zijner goederen straffen en zou mijn vrouw daardoor een veel kleineren bruidschat bekomen, zoodat ik bij slot van rekening de schade zou lijden.’

‘Dat zou wel het geval kunnen zijn,’ antwoordde de graaf lachend. ‘Doch iaat mij maar begaan; er zal geen vlekske op den naam van den vorst kleven.’

‘Nog iets!’ riep Gregorowitsch den graaf na. ‘Verzoek den minister van policie uit mijn naam, het mij dadelijk te laten boodschappen, zoodra de hoofdman der Tungousen, Schasmyl, in Petersburg aangekomen is; bij het nauwkeurig onderzoek waaraan iedere vreemdeling onderworpen is, zal hem dit zeer gemakkelijk vallen. Zeg hem, dat het den dienst van den czaar betreft, en kom dan hier terug om een glas champagne met mij te ledigen en te klinken op het welslagen der onderneming van aanstaanden nacht.’

 

Het was reeds laat in den avond en doodstil in de over dag zoo levendige straten van Sint Petersburg, toen een rijtuig voor het paleis van vorst Orlowitsch stilhield. Twee heeren stegen er uit en gingen de vestibule binnen, waar hun de portier met staf en reusachtige gepoeierde pruik te gemoet kwam en in het besef zijner waardigheid de plechtige woorden sprak:

‘Mijne heeren, de vorst ontvangt heden niet.’

‘Dat is ons bekend,’ nam de oudste der beide heeren, een lange, breedgeschouderde man, het woord op: ‘en toch moet gij den vorst dit kaartje doen toekomen.’

‘Maar de vorst is in zijn kabinet met gewichtige zaken bezig en heeft elke storing ten stelligste verboden.’

‘Gehoorzaam oogenblikkelijk!’

Verbaasd wierp de portier een oogslag op het kaartje; wie kon de man zijn, die het waagde hem in het paleis van den machtigen vorst Orlowitsch bevelen te geven?

Maar zijn rug kromde zich onderdanigs!, want op het kaartje stond: ‘Graaf Besboredko, minister van policie van Sint Petersburg.’ - Hij belde, een kamerdienaar in zwart kleed en witten halsdoek verscheen. ‘Overhandig den vorst oogenblikkelijk dit kaartje,’ bevool hij.

[pagina 384]
[p. 384]

‘Maar, Jagor, de vorst heeft.....’

‘Vergeving, mijne heeren, de jonge man is pas in dienst,’ verklaarde de portier met kruipende beleefdheid. ‘De eerste kamerdienaar van den vorst is sedert heden morgen op onverklaarbare wijze verdwenen.’

De minister van policie glimlachte, voor zoover ten minste bij dit strenge aangezicht van lachen sprake zijn kon.

‘Wellicht kunnen wij den vorst daaromtrent opheldering geven,’ zegde hij. ‘Gezwind, mijn tijd is beperkt.’

De kamerdienaar ijlde naar de eerste verdieping, waar het kabinet van den vorst was, en klopte zacht aan. Constantijn Orlowitsch, geheel in het zwart gekleed, was niet alleen; op een divan zat Feodora, zijne dochter. Een wijde zwart zijden mantel omwikkelde haar geheele gestalte; slechts door een verraderlijke opening zag men een schemering als van een wit zijden kleed, terwijl het hoofd door eene donkere kap geheel ver borgen was.



illustratie
hondenweer, naar kotschenreiter.


Misnoegd over de onwelkome storing ging de vorst naar de deur en opende haar op een spleet.

‘Wat wilt ge?’

‘Dit kaartje overreiken, genadigste heer.’

De vorst wierp een oogslag op het hem door de spleet toegestoken kaartje - en las den naam van den gevreesden minister van policie en daaronder, nauw zichtbaar: ‘op bevel des czaars.’ Hij moest al zijne krachten inspannen, om uitwendig bedaard te blijven: ‘Hij is welkom, geleid hem herwaarts.’ En terwijl de dienaar zich verwijderde, ging de vorst, zich tot Feodora wendende, voort: ‘Een lastig, doch niet af te wijzen bezoek, dat mij naar ik hoop niet lang zal ophouden. Doch men mag u hier niet vinden en het allerminste in dit voor tijd en plaats weinig passend toilet. Ga in de aangrenzende salon, ik zal u spoedig roepen.’

Gehoorzaam voldeed Feodora aan dit bevel en de vorst zette zich voor zijn schrijftafel, oogenschijnlijk met gewichtigen arbeid bezig.

De beide heeren kwamen binnen.

‘Vergeet ons de storing in dit late uur,’ dus nam de minister het woord op; ‘maar een trouw onderdaan des keizers, gelijk gij, die den adel van Sint Petersburg tot verheven voorbeeld verstrekt, zal begrijpen, dat waar het de dienst des keizers geldt, de tijd niet in aanmerking komt.’

Was het opzet of toeval, dat de graaf Besboredko bij deze woorden den vorst scherp aanzag.

Maar Orlowitsch bleef zich zelven volkomen meester. ‘Hoe vereerend uwe goede meening voor mij ook zij,’ zegde hij, ‘kunt gij toch licht begrijpen, dat ik de aanleiding van uw verrassend bezoek wensch te vernemen.’

‘Gij zult die vernemen, vorst,’ antwoordde Besboredko, zich op zijn gemak in den hem aangeboden armstoel uitstrekkende: ‘het betreft uw eersten kamerdienaar Francois.’

De vorst herademde. ‘Aha,’ zegde hij, ‘dien ik sinds heden morgen vermis; ik hoop toch niet, dat hem een ongeluk overkomen is.’

‘Verre van daar; sinds twaalf uren is de schavuit, met een goede som gelds voorzien, op weg naar de grenzen en gij moogt u zelven gelukwenschen, dat gij een schurk minder in uw dienst hebt.’

De vorst stond op. ‘Hoe moet ik dat verstaan?’

‘Dat had de ellendige verrader zich niet rechtstreeks zonder tusschenpersonen tot mij gericht, ik thans niet als vriend den vorst Orlowitsch zou tegenover staan, maar als minister van policie tegenover den rebel tegen den allerhoogsten keizerlijken wil,’ zegde Besboredko insgelijks opstaande.

‘Mijnheer de graaf!’

‘In uw landhuis op de eilanden bevindt zich een dier officieren, die, in verzet tegen de keizerlijke verordening betreffende de rangregeling der officieren, hun ontslag genomen hebben; hij zou reeds lang, naar het heette, de residentie verlaten hebben. Het is ons bekend, dat een priester van uw landgoed Samarow in uw paleis vertoeft, om nog dezen nacht een bruidspaar in den echt te verbinden en dat dit bruidspaar niemand anders is dan uwe dochter Feodora Orlowitsch en diezelfde Lafont, die in een gesloten onaanzienlijk rijtuig door u zelven hierheen gevoerd moest worden.’

Met ijzeren vuist omvatte de vorst de leuning van zijn zetel, geen spier van zijn aangezicht vertrok.

‘Sedert eergisteren was ons dit geheim bekend, dat - indien het bekend werd - uw naam voor altijd zou vernietigen, den tweeden naam, die door een onzuiveren wasem.....’

De vorst deed een schrede voorwaarts: zijn gelaat was krijtwit.

‘Mijnheer de graaf, neem u in acht!’

Besboredko maakte een koele buiging.

‘Ik weet, dat gij tot dusverre vlekkeloos daarstaat, maar zelfs de vermelding van een vroegeren naam, die - indien ik minder voorzichtig handelde - niet zou kunnen uitblijven, zou herinneringen, nazoekingen opwekken, die, kwamen zij de prinses ter oore, het teergevoelige hart uwer dochter wellicht onzacht schokken zouden. Laat ons echter bij de zaak blijven. De schurk, die laaghartig genoeg was om zijn meester te verraden, is buiten 's lands, en mocht hij het wagen zijne schreden weer herwaarts te richten, dan zijn er middelen genoeg om hem den mond te stoppen; en wat u betreft, vorst Orlowitsch, gij weet niet, dat een rebel het gewaagd heeft in uw huis een wijkplaats te zoeken: - uw trouw van onderdaan zou terstond den misdadiger aan de gerechtigheid overgeleverd hebben.’

‘Maar dat is een leugen!’ riep de vorst uit, ‘ik zelf.....’

‘Gij zelf wildet den verborgene af halen,’ antwoordde Besboredko voorkomend; ‘wij weten het, maar wij alleen. Bespaar u de moeite, vorst, en een waarschijnlijke verkoudheid, want de nachtlucht is scherp; daarbij hebben wij reeds voor een en ander gezorgd: - een gesloten wagen staat al voor uw landhuis, het wachtwoord wordt gegeven, de luitenant Alexis Lafont klimt in den wagen, die met hem wegrolt en het doel van zijn tocht is..... de gevangenis.’

Een luide gil in het aangrenzend vertrek onderbrak zijne woorden, die de vorst sidderende, sprakeloos van verontwaardiging, aangehoord had. ‘Groote God! Feodora!’ riep hij, alles vergetende, en ijlde in de naaste salon.

Feodora lag bleek en roerloos op den vloer. De kap was teruggevallen en had den mirtenkrans ontbloot, welke haar hoofd sierde.

Besboredko wisselde een blik van verstandhouding met Paninsky.

‘Uwe dochter is waarlijk schoon, vorst,’ sprak hij; ‘hoe jammer, dat de door den keizer van haar bestemde bruidegom niet hier is! Voor heden zullen wij u niet langer ophouden, dewijl wij ons van onzen plicht gekweten hebben, om u bekend te maken met de schandelijke lastering, welke een ellendeling zich omtrent u veroorloofd heeft.’

De vorst had Feodora naar een divan geleid; daarop keerde hij tot de beide heeren terug, die zich in zijn kabinet tot heengaan gereedmaakten.

‘Graaf Besboredko,’ zegde hij - en zijne stem klonk ruw en heesch - ‘voer mij mede..... als uw gevangene.’

‘Vorst Orlowitsch is een der trouwste onderdanen van keizer Paul,’ antwoordde Besboredko zeer bedaard; ‘voor het oogenblik slechts met een idee fixe vervuld, dat - zou het zich in breederen kring of wellicht in de tegenwoordigheid des czaars openbaren - de straf der ballingschap naar Siberië van den luitenant Lafont licht in doodstraf kon doen veranderen. Men is een complot tegen het leven van den czaar op het spoor; werd de deelneming van den jonkman daaraan bewezen, dan beklom hij onvermijdelijk het schavot; en of ik deze deelneming moet vermoeden of niet, vorst, hangt van uwen goeden wil af. Het mag niet gezegd worden, dat Ruslands adel rebellen in bescherming neemt.’

Hij boog en ging heen, zijn begeleider volgde hem. Zij hadden hun doel bereikt.

Middelerwijl lag de prinses Feodora aan een ijlende koorts ter prooi op hare legerstee, bewaakt door hare kamenier, in hare hand klemde zij een mirtentakske, dat zij uit den bruidskans gerukt had, die vertrapt op den vloer lag.

Vorst Orlowitsch ging den ganschen nacht in zijn kamer op en neer. Zijne dienaren hoorden den rusteloozen stap van hun gebieder; zij hoorden hem onverstaanbare woorden mompelen tot de dageraad aan den hemel grauwde en schreden en geluiden in het vorstelijk vertrek verstomden en de vader aan het bed zijner dochter verscheen, om haren onrustigen slaap gaê te slaan.

‘Michael Schuselkoi,’ fluisterde hij halfluid, ‘eens riep ik u toe: Denk aan den zestienden mei! Rijst thans niet uw geest voor mij op, om mij toe te voegen: Niet ik alleen, ook de rechtvaardige Hemel gedacht dien datum? - En hier is zijn antwoord!’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken