Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De zestiende mei.
Geschiedkundig Verhaal.
(Vervolg.)

X.

Het was omstreeks vijf uren in den namiddag toen door een der poorten van Sint-Petersburg twee voetgangers in de kleederdracht der russische boeren de stad binnenkwamen. De eene, met grijs haar, scheen zoo zwak en uitgeput, dat hij elk oogenblik dreigde neer te zinken; de andere, jong van jaren, zag er eveneens zeer bleek en afgemat uit.

Het plein, dat beiden zooeven bereikt hadden, was nagenoeg geheel verlaten. Zwaar ademhalende bleef de oudste staan en leunde tegen den muur van een huis.

‘Uwe voeten dragen u niet verder en ook ik voel mij doodelijk afgemat,’ nam zijn metgezel het woord. ‘Maar het zwaarste is achter den rug; wij zijn in Petersburg. Steun op mijn arm en laat ons beproeven een onderkomen te vinden, waar wij onbemerkt uitrusten en van onze vermoeienissen bekomen kunnen.’

‘Ik heb uwen arm niet noodig, Alexis Schuselkoi,’ zegde de grijsaard met inspanning rechtstaande. ‘Meer dan eens boodt gij mij uw steun aan; ik raakte u niet meer aan, sinds wij, dank de hulp van Schasmyl, onzen vriend, Siberië's wildernissen verlieten; en wanneer ik nu stilsta, dan geschiedt dit niet omdat de krachten mij ontzinken; ik ben taai, Alexis Schuselkoi. Maar mij kan een plotseling ongeluk overkomen; een onverwachte beroerte kan mij van uwe zijde wegrukken vóór ik u meegedeeld had, wat ik u beloofde. Ontvang dit papier; het bevat den naam van hem, die uw vader verslagen heeft; doch vóór ik het in uwe handen leg, moet gij mij beloven niet eerder het zegel te verbreken tot ik er u verlof toe geef of het noodlot mij van u scheidt. Zweer!’

Met deze woorden haalde hij een tamelijk groot pakje uit den zak en hield het den jonkman voor.

‘Ik zweer!’ zegde Alexis met een van zenuwachtigheid bevende stem.

‘Zoo neem het!’

Het was geschied. Op de borst des zoons rustte de naam van den moordenaar zijns vaders.

Trommelslag weergalmde. Eeu bataljon soldaten kwam in die streng militaire houding welke de stok des czaars het russische leger ingeprent had, uit een der aangrenzende straten te voorschijn. Aan de spits reed een in eeu mantel gehuld hoofdofficier.

De beide mannen gingen schuw ter zijde, ofschoon er geen gevaar te vreezen scheen; wie zou op twee armoedige boeren acht geven? En toch bleven zij niet onopgemerkt.

Evenals de liefde heeft de haat een scherpen blik en het oog van den ruiter viel op den jongste der beide mannen; hij herkende het aangezicht, dat, hoewel door kommer en ontbering vermagerd, toch nog altijd schoon, nog altijd innemend was.

‘Alexis Lafont!’

Doodelijk ontsteld zag de jonge man op - hij zag in het gelaat van zijn doodvijand, den adjudant Gregorowitsch.

‘Halt!’ kommandeerde de adjudant, ‘patrouille voor! Neem dien man gevangen, het is een uit Siberië ontvluchte veroordeelde!’

IJlings wilde Alexis de vlucht nemen; de angst van het vreesselijk oogenblik deed hem zijn lotgenoot vergeten, maar met onverwachte kracht hield hem de hand van den ouden Gregorowitsch terug. Met fierheid trad de grijsaard de soldaten te gemoet, die den jonkman gevangen wilden nemen.

‘Houdt op!’ riep hij met krachtige, luidklinkende stem, ‘laat mij eerst een woord tot dezen man richten.’

Bang weken de soldaten voor de angstwekkende verschijning met het verwarde haar en de starende, koortsig flikkerende oogen terug, terwijl de oude man het paard van den adjudant naderde en den teugel daarvan vastgreep.

‘Adjudant Gregorowisch,’ zegde hij, ‘gij vergistet u, of zal men ook mij gevangen nemen?’

De lompe gestalte van den officier wankelde in den zadel, zijn rood aangezicht verbleekte.

‘Mijn vader!’ morden zijne kleurlooze lippen.

‘Gregor Gregorowitsch,’ ging de oude man op gestrengen toon voort, ‘stijg van uw paard en hoor mij aan; wat ik u mee te deelen heb, is voor geen andere ooren geschikt.’

Met geweld onderdrukte Gregorowitsch de hem overmeesterende ontroering.

‘Ik ken dezen man niet,’ riep hij met helle stem, ‘het is waarschijnlijk een veroordeelde evenals de andere of een zinnelooze. Voert beiden dadelijk in streng arrest. Het is niemand geoorloofd een woord met hen te spreken; het zijn staatsgevaarlijke misdadigers...... die.....’

De stem van den ouden man onderbrak hem.

‘Schande, schande! Drievoudig wee over hem! Hij is mijn zoon, mijn eigen zoon! Hij zij...’

Een akelige kreet ontsnapte aan zijne borst. Wat het verblijf in Siberië, de vermoeienissen van den ongehoorden tocht niet vermocht hadden, bewerkte de ontaardheid van den zoon; zij had het hart van den ouden man gebroken. Zijn uitgeteerd lichaam plofte met een doffen dreun op de straatsteenen neer.

‘Vlucht!’ fluisterde hij Alexis met afgebroken stem toe, ‘vlucht tot den keizer, tot Alexander, het papier bevat alles..... alles..... wees gelukkig en medelijdend..... ik ben.....’

Het oog brak, de geopende mond verstijfde.

Onwillekeurig waren de soldaten, ondanks hunne verstomptheid door den treurigen aanblik geroerd, teruggetreden. Gregorowitsch was van het paard geprongen, geen spier van zijn aangezicht vertrok. Hij boog zich over den ouden man en zijn bleek aangezicht herkreeg zijne kleur en begon als van vreugde te stralen, toen hij de hand op het hart van den grijsaard legde.

‘Hij is dood! De arme zinnelooze is uit zijn lijden verlost!’ zegde hij koud.

‘Ellendeling!’ schreeuwde Alexis, alles vergetende; ‘hij was uw vader, die zich voor u opofferde, en door u vermoord werd!’

‘Aha! ik had u haast vergeten?’ sprak Gregorowitsch honend. ‘Naar de gevangenis met dezen deugniet... en morgen vroeg op de kibitke naar Siberië terug!’

In doodsangst stootte Alexis de op hem indringende soldaten terug en vluchtte. Waarheen? Hij wist het zelf niet.

De schrik bevleugelde zijne schreden. Zijne vervolgers zaten hem dicht op de hielen, het was eene jacht op leven en dood. Zijne voeten raakten nauwelijks den grond; hijgend ontsnapte de adem aan zijne borst. Alle menschen die hij in zijn razenden loop ontmoetten, weken verschrikt ter zijde.

Een hooge poort versperde hem bij het inrennen in een zijstraat den weg. De schildwacht terugstootende stormde hij door den wijdgeopende doorgang over een ruim met marmer geplaveid voorplein. Een vleugeldeur stond open: een prachtvolle zuilengalerij vertoonde zich aan zijne blikken; hooge deuren met rijke verguldsels rechts en links. Achter hem klonk, hoewel ook plotseling onderdrukt, het geroep der vervolgers. Hij kon niet verder; de adem begaf hem, zijn hart dreigde te bersten. Wankelend tastte hij om zich heen en steunde zich op het voetstuk van een porfieren vaas, die met kostbare bloemen gevuld was. Eene deur ging open; een lange, ranke man verscheen op den dorpel.

‘Wat gebeurt hier?’ vroeg hij op vriendelijken, doch gebiedenden toon.

Op dat oogenblik verschenen eeu aantal bedienden en soldaten aan den ingang der galerij. Een wenk des gebieders hield hen terug. Een der soldaten trad voor, eerbiedig groette hij en meldde: ‘Op bevel van den adjudant hoofdman Gregorowitsch, zouden wij een uit Siberië ontvluchte veroordeelde naar de gevangenis voeren; hij ontsnapte ons en het gelukte hem herwaarts de wijk te nemen..... daar staat hij!’

De blik van den heer vestigde zich op Alexis, die, van vermoeidheid half onmachtig, smeekend de handen uitstrekte.

‘Wat zie ik?..... Ongelukkige!..... Zijt gij het, Alexis, graaf Schuselkoi?’

‘Ik ben het, Uwe Keizerlijke Hoogheid, en smeek om bescherming, slechts voor een dag, ja, slechts voor een uur.’

Alexander hief den doodelijk vermoeiden jonkman op. ‘Kom in mijn kabinet,’ sprak hij bewogen. ‘U in dit oogenblik aan uwe vervolgers over te geven ware meer dan barbaarsch; een uit Siberië ontsnapte te beschermen, te redden, vermag zelfs Ruslands troonopvolger niet, dit kan alleen de czaar zelf.’

De grootvorst voerde den ongelukkige in zijn kabinet, welks smaakvolle meubleering getuigde van het fijne kunstgevoel van den czarewitsch Alexander. Hij wees op een divan met de woorden: ‘Rust wat uit, graaf, want zoo mag ik u noemen. Lafont, uw getrouwe vriend, die Sint-Petersburg tijdens het jaar, dat gij in Siberië doorbracht, niet verlaten heeft, deelde mij uwe geschiedenis mede, door welker oververtelling ik bij mijn keizerlijken vader ten minste een verzachting in uwe gevangenschap en vrijstelling van allen zwaren arbeid bewerkte. Maar wat beweegt u, om in plaats van door een verzoekschrift om genade het hart van den czaar te vermurwen, een daad te wagen, die uw hoofd met een nieuwe schuld bezwaart.’

Alexis had geen tijd om op deze vraag te antwoorden, want de deur werd wijd geopend en met haastige stappen, met een van toorn gloeiend gelaat, kwam czaar Paul het kabinet zijns zoons binnen.

‘Wat moet ik hooren!’ sprak hij, - en zijne stem dreunde als verwijderde donder. ‘Mijn zoon, Ruslands czarewitsch, verleent aan misdadigers, die uit hunne gevangenis ontvluchten, een wijkplaats in Ruslands keizerlijk paleis?’

Alexander wees op het uitgeteerde gelaat, op de knokkelige gestalte van den jongen man.

‘Genade, vader, voor een ongelukkige!’

Met moeite sleepte zich Alexis tot aan de voeten van den czaar.

‘Uwe Majesteit,’ sprak hij smeekend, ‘hier leg ik mijn hoofd aan uwe voeten. Laat mij ter

[pagina 408]
[p. 408]

dood brengen of weer naar de bergwerken van Siberië verbannen, tot dit oog breekt; doch verleen mij slechts de vrijheid voor een uur, voor een enkel uur, om in Sint-Petersburg twee heilige plichten te vervullen. Czaar Paul,’ ging hij met vertwijfeling voort, toen hij des keizers aangezicht onbeweeglijk zag blijven, ‘doorluchtige czaar, deze plichten zijn zoo heilig, dat ik u eenmaal zal aanklagen voor den troon des Almachtigen, wanneer uwe machtige hand mij de uitvoering daarvan belet.’

‘De ongelukkige!’ morde Alexander, ‘de opgewondenheid benevelt zijne zinnen; die toon tegen den czaar; hij is verloren.’

Maar zonder het te willen had Alexis juist den toon aangeslagen, die in Pauls ziel weerklank vond. Onthutst deinsde de keizer achteruit.

‘En kunt gij mij deze plichten noemen?’ vroeg hij, de oogen strak op den knielende vestigende.

‘Dat kan ik, Uwe Majesteit,’ antwoordde Alexis, ‘de eerste plicht is: eeu man, dien ik, dien mijne overleden moeder, de gravin Armanda Schuselkoi, dien een der edelste menschen van een vreeselijke misdaad verdacht hielden, op de knieën om vergiffenis te smeeken, dat ik het gewaagd heb ooit aan hem te twijfelen. Die man is de vorst Orlowitsch, de vader van het meisje, dat ik bemind heb, de vader van Feodora.’



illustratie
de surinamers in de amsterdamsche tentoonstelling.


‘Feodora Orlowitsch is ongetrouwd,’ viel Alexis hem haastig in de rede, verheugd een druppel vreugde in den lijdensbeker van den ongelukkige te kunnen storten; ‘zij wijdt zich aan de verpleging van haren aan zwaarmoedigheid lijdenden vader.’

‘Ik echter bezit het middel om hem daarvan te genezen,’ riep Alexis met vuur, ‘hier dit papier, ging hij voort, het hem door den ouden Gregorowitsch overhandigde schrijven te voorschijn halende, ‘zal mij den moordenaar mijns vaders doen kennen, voor wien wij Orlowitsch tot dusverre hielden.’

De czaar werd nadenkend. ‘Ik geef toe, dat deze plicht van ernstigen aard is, en God verhoede, dat ik de vervulling daarvan verhinderen zou. En welke is de tweede plicht, dien gij in Sint-Petersburg vervullen wildet!’

‘Hij betreft u, Uwe Majesteit! U te waarschuwen voor een onwaardige, die in uwen naam smeekelingen afwijst en ze met ruwe bedreigingen verjaagt, want nooit - dit is mij bekend - sluit zich het oor van czaar Paul voor gegronde klachten van een zijner onderdanen, hij moge den troon nabij staan of wel, als lid van den geminachten stam der Tungousen, in Siberië's steppen wonen.’

‘Wat moet dat beteekenen?’ riep de czaar toornig. ‘Wien klaagt gij aan?’

‘Een ellendeling, Uwe Majesteit, die eene valschheid pleegde en toegaf, dat zijn vader zich voor hem als de misdadiger naar Siberië verbannen liet; een ellendeling, die geen enkel woord van medelijden, geen enkelen regel schrifts voor den ongelukkigen grijsaard over had’

Wie het karakter van Paul kende, voor wien de familieband een heiligdom was en die gelijke liefde en vereering van zijne kinderen vorderde, hoe zijne genegenheid, volgens zijne eigenaardige opvatting wel is waar, hen gelijkelijk omvatte, kon de verontwaardiging begrijpen, die zich op Pauls wezenstrekken teekende.

‘En deze ellendeling zou in mijn naam gerechtigheid geweigerd hebben?’ vraagde hij.

‘Uwe Majesteit! in naam van zijn stam was de Tungousenhoofdman Schasmyl naar Sint-Petersburg gekomen, om den verheven ezaar de gegronde klachten over de afpersingen des goeverneurs van Smejinogorsk over te brengen. Zijne aankomst moet van te voren gemeld geweest zijn, want in naam des keizers ontving hem de adjudant van Uwe Majesteit, Gregorowitsch, en bevool hem oogenblikkelijk terug te keeren en nooit meer den czaar met klachten lastig te vallen.’

‘Heeft Gregorowitsch dat gedaan?’ riep de czaar bevende van gramschap uit. ‘Mijn spreuk: ‘Gerechtigheid voor iedereen,’ heeft hij misdadig durven logenstraffen?’

Hij ging naar de deur en opende die.

‘Den adjudant Gregorowitsch!’ bevool hij met luider stem, ‘Men zoeke hem op en voere hem op staanden voet hier naar het winterpaleis. Tegelijk neme men zijne gezamenlijke papieren in beslag en brenge ze onverwijld hier.’

Daarna terugkeerende, wendde hij zich opnieuw tot Alexis:

‘Gij zult ons natuurlijk de bewijzen van uwe bewering niet schuldig blijven. Wat kunt gij aanvoeren om de aanklacht tegen mijn adjudant Gregorowitsch, dien ik als trouw en aan mij verkleeft beschouwen moet, te staven?’

‘Uwe Majesteit, de getuigenis van den Tungousenhoofdman Schasmyl, dien ik ondanks zijne hooge jaren welbehouden en krachtig te Smejinogorsk verliet.’

‘Hij moet naar Sint-Peterskurg komen, zoowel als de vader van Gregorowitsch!’ riep de czaar. ‘Uit eigen mond van den ouden man wil ik vernemen of er zonen bestaan, die zich in overvloed baden en koelbloedig hun vader in ellende laten wegkwijnen.’

‘Uwe Majesteit,’ antwoordde Alexis treurig, ‘de oude Gregorowitsch klaagt den onnatuurlijken zoon voor eeu hoogeren Rechter aan. Hij was het die mij aanspoorde met hem uit Siberië te ontvluchten: hij was het, die beloofde mij in Sint-Petersburg den naam van den moor denaar mijns vaders bekend te maken; hij hoopte, dat zijn zoon uit vreeze voor openbaringen mijne vlucht naar Frankrijk zou begunstigen, maar hij bedroog zich. Toevallig ontmoette ons Gregorowitsch aan het hoofd van een afdeeling soldaten. Zijn oog viel op mij; ik was verloren. Zelfs de onverwachte verschijniug zijns vaders, die als een uit het graf verrezen geest voor hem trad, kon slechts voor een oogenblik zijne koelbloedigheid verstoren. Hij verklaarde den man, die zich voor hem had opgeofferd en dien hij met schandelijken ondank beloond had, voor zinneloos en bevool ons beiden als gevaarlijke booswichten in de strengste afzondering op te sluiten.

‘Dit had de oude man niet verwacht,’ ging Alexis voort: ‘overweldigd door de smart over de verregaande ontaardheid van zijn zoon zonk de grijsaard stervende neer. Zijn laatste ademtocht was een bevel aan mij om te vluchten, mijn lot in de hand des czaars te leggen. Mijn goed gesternte leidde mij, ik lig aan uwe voeten.’

Het gelaat des keizers werd door een wolk van wantrouwen verduisterd.

‘De man is dood,’ sprak hij; ‘waarlijk, men kan veel op de rekening van een doode stellen. Wie weet of niet wezenlijk waanzin uit den voorgewenden vader van mijn adjudant sprak?

Ook met den Tungousenhoofdman kan het gebeurde zich geheel anders toegedragen hebben dan het schijnt. Inderdaad, uwe geschiedenis komt mij voor als een roman, die een lichtgeloovig toehoorder licht voor wezenlijkheid zou kunnen aannemen.’

‘Uwe Majesteit!’ riep Alexis smartelijk bewogen. ‘Doch hier,’ onderbrak hij zich zelven, ‘hier is misschien de oplossing van den roman. Dit papier overhandigde mij de oude Gregorowitsch bij onze aankomst in Sint-Petersburg voor het geval, dat een ongeluk hem plotseling van mijne zijde mocht rukken; daarin zou ik het bewijs der onschuld van vorst Orlowitsch vinden, wellicht bevat het nog meer om ook mijne aanklacht tegen den man te staven, die mij haat en vervolgt en wien ik het bitterste lijden te danken heb.’

‘Open!’ gelastte de czaar, op het zegel van het geschrift wijzende.

Alexis verbrak het zegel en twee brieven vielen uit den omslag; een daarvan droeg het opschrift: ‘Aau den czaar.’ - Vol eerbied reikte Alexis dien den gebieder toe. Hoe vurig hij ook verlangde den voor hem zelven bestemden brief te openen, vorderde toch de aan den keizer verschuldigde eerbied daarmee te wachten.

Het aangezicht van Paul verduisterde meer en meer, naarmate hij las.

‘Inderdaad,’ sprak hij ten laatste, ‘zoo schrijft geen zinnelooze. Ik begin te gelooven. Ook Schasmyl, de Tungousenhoofdman, wordt in deze regelen genoemd. Gregorowitsch,’ - en zijne hand balde zich en zijne oogen schitterden onheilspellend - ‘wee uwer, wanneer gij schuldig zijt!’

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken