Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De macht van het goud.
(Vervolg.)

X.

Margaretha wachtte tot allen zich verwijderd hadden, en sloot daarna de deur. Martin Simon volgde met een nieuwsgierigen blik al de bewegingen zijner dochter. Haar aangezicht had een kalme, plechtige uitdrukking. Toen zij zich verzekerd had, dat zij met haren vader alleen was en geen onbevoegd oor haar kon beluisteren, trad zij op den baljuw toe en sprak met nadruk:

‘Gij moogt niet langer aarzelen, vader; het voorgeschreven oogenblik is gekomen.’

De koning van den Pelvoux ontroerde hevig en stamelde met moeite:

‘Verklaar u, Margaretha; ik begrijp u niet.....’

‘De tijd is gekomen, waarop gij den eed moet volbrengen, dien gij aan het sterfbed mijns grootvaders hebt afgelegd De tijd is ge-

[pagina 95]
[p. 95]

konmen om voor altijd afstand te doen van den schat, welke u tot gelukkigmaking der menschen toevertrouwd werd.’

Martin Simon bewoog zich onrustig en met een beangstigd voorkomen op zijn zetel.

‘Gij bedriegt u, Margaretha, gij bedriegt u,’ begon hij, ‘niets rechtvaardigt in onzen tegenwoordigen toestand zulk een uitersten maatregel. Het is waar, deze schurkachtige procureur had mij een valstrik gelegd, waarin ik bijkans gevangen geworden was; maar zijn schandelijke toeleg is vroegtijdig genoeg verijdeld geworden.’

‘Vader,’ riep het jonge meisje in een hevige gemoedsbeweging uit, ‘sta mij toe, dat ik u het treurige tooneel, hetwelk gij mij zoo menigmaal verhaald hebt, weer voor den geest roepe: mijn grootvader lag op zijn sterfbed; voor het bed neergeknield, smolt gij weg in tranen; een krusifiks en een geopend Evangelieboek bevonden zich op de tafel. Gij legdet den plechtigen eed af, nimmer aan een onverstandige of een booze het bestaan van den schat, hetwelk uw vader aan u openbaarde, mede te deelen. Noch zoon noch gade, noch moeder noch broeder, noch vriend waren van dit verbod uitgesloten. Op denzelfden dag, waarop de schat in gevaar verkeerde slecht aangewend te worden moest hij vernietigd worden. Na deze handeling was de zieke uitgeput, zijne ziel behoorde reeds niet meer aan deze aarde; nochtans vraagdet gij, verdiept in de gedachte aan de edele taak, die u toevertrouwd geworden was, aan welk teeken gij en uwe nakomelingen zoudt kunnen erkennen, dat de schat tot verderf der menschen ging strekken. Op die vraag richtte de stervende zich met veel moeite op en zegdetotu: ‘Mijn zoon, wanneer uw kind u verdenken, uw vriend u verraden, degene, dien gij met weldaden overladen hebt, u met smaad en verdachtmaking loonen zal, wanneer de valstrikken en lagen zich onder uwe voeten vermeerderen, de hartstochten gelijk de stormen u bestrijden zullen; wanneer de grijsaard, om u in te nemen, zich vernederen, wanneer de man zijne vrouw verraden zal: dan is dit alles ten teeken, dat het oogenblik gekomen is.’ En nadat de stervende deze woorden gesproken had, vader, zonk hij op zijn lijdenssponde terug en zijne ziel ontvlood aan het stoffelijk omhulsel om tot God weer te keeren.’

‘Margaretha, Margaretha!’ zegde Martin Simon, een traan wegwisschend, ‘waarom roept gij zulke treurige herinneringen wakker?’

‘Dewijl de aangekondigde teekenen zich vertoonen, vader; dewijl misdaad en verraad ons in steeds enger cirkel omsluiten; dewijl reeds in uwe onmiddellijke nabijheid de grijsaard zijn witte haren onteert, de bruidegom de bruid verraadt. En heeft niet uwe eigene dochter u in haar hart verdacht? Ja, ja, de dag is gekomen..... Ja, ja, men moet den noodlottigen twistappel, die dit nederig hoekje gronds der aarde met verderf dreigt, vernietigen..... Vindt gij ook buitendien den last niet te zwaar voor een eenvoudigen en goeden man, gelijk gij, om den uitdeeler te zijn van dit goud, hetwelk zoo veel goed en zoo veel kwaad op aarde sticht? Vader, gij hebt genoeg goed gedaan met dezen schat; pas op, dat gij er voortaan slechts kwaad mee aanricht!’

Martin Simon verzonk in diep gepeins.

‘Ik heb niets vergeten, Margaretha,’ zegde hij ten laatste, ‘ik ben bereid dezen eed te houden, dien ik ook van u gevorderd heb en dien gij insgelijks van uwe kinderen zoudt geëischt hebben..... Deze gelofte staat mij steeds voor den geest; alleen denk ik het oogenblik om van die onbeperkte macht afstand te doen, nog niet gekomen. Terecht zegt gij: Goud is de oorsprong van alle goed en van alle kwaad; tot dusverre echter overwoog het goede nog het kwade, en ik wil derhalve dit machtige middel, om op het lot der menschen invloed uit te oefe nen, nog niet vernietigen. In de tegenwoordige omstandigheden had zelfs mijn vader mij dien uitersten maatregel niet kunnén aanraden, waarvan gij spreekt; want de dankbetuigingen der vele getrooste ongelukkigen zouden hem, zoowel als mij, verhinderd hebben, de verwenschingen der ondankbaren te hooren..... Neen neen, Mar garetha, tot dit offer kan ik nog niet besluiten; bedenk wat ik reeds gedaan heb en nog van plan ben te doen..... Zie,’ ging hij voort, en voerde. zijne dochter voor het venster, vanwaar men het uitzicht had over het lieve dorp Bout-du-Monde en het lachende dal, ‘zie, welke wonderen ik met dit goud te voorschijn heb geroepen! Daar vond men voorheen naakte rotsblokken zonder gras, zonder planten, zonder boomen, zonder struikgewas en met geen andere bewoners dan wilde dieren..... Ik vereenigde eene gansche bevolking in dit vroeger onherbergzame oord en veranderde een woestenij in een plaats van overvloed en geluk. Zie gindsche brave lieden daar op het plein voor ons huis; zie den op hunne aangezichten uitgedrukten angst, dewijl zij weten, dat voor het oogenblik een wolk onzen huiselijken vrede verduisterd heeft! Vrouwen, kinderen. grijsaards, allen hebben ons lief als waren wij leden hunner familie. Zij herkennen ons achter de ruiten van dit venster..... Hoort gij hun vreugdegejuich en hunne zegenwenschen?’

Het gerucht van het voorgevallene in het huis des konings van den Pelvoux had zich inderdaad in het dorp verbreid. Al de bewoners waren toegesneld, om den baljuw hunne liefde en aangekleefdheid te betuigen, en hem, in geval het noodig ware, te verdedigen.

Margaretha scheen voor deze bewijzen van dankbaarheid niet ongevoelig; zij keerde echter weer naar hare plaats terug en zegde met onverstoorbare kalmte:

‘Deze betuigingen zijn streelend en aangenaam, vader; maar niettemin blijf ik er bij, dat ons geheim ons schaden zal. Wanneer uwe grootmoedigheid zich slechts over ongeletterde en brave lieden uitstrekte, gelijk deze bergbewoners zijn, kondet gij wellicht de volbrenging van dien geduchten eed nog uitstellen; maar de bewoners van gindsche slechte wereld, die ons vreemd is, zijn opmerkzaam geworden, en.....’

‘Loop heen,’ viel Martin Simon haar met een ontevreden voorkomen in de rede; ‘gij bedoelt die kleinigheid, welke ik aan de beide jongelieden gegeven heb. Op welke wijze, Margaretha, kon ik onzen rijkdom wel beter aanwenden dan door een oud adellijk geslacht weer op te hefien, dat door de schuld van een lichtzinnigen jongeling zijn ondergang nabij was? Hij is mijn bloedverwant; moest ik hem niet uit den afgrond redden, waarin hij zich neergestort had? Zelfs mijn vader, die den vader van den ridder zoo liefhad, zou mijue handelwijze tegenover den jongen windbuil niet kunnen afkeuren..... En wat dat onervaren kind betreft, dat alles ten offer gebracht had om den geliefde te volgen, deed ik niet eveneens een goed werk met de verdoolde weer op den goeden weg terug te brengen?..... Verwijt mij niet wat ik gedaan heb; hoedanig hun lotsbestemming dan ook verder wezen moge: ik had slechts de beste inzichten met hen.’

Margaretha stond op; zij vatte Martin Simons handen tusschen de haren en haar hoofd tegen zijn schouder leunende, zegde zij met onbeschrijfelijke teederheid:

‘Gij zijt goed, vader; uw goed hart voedt slechts edele en welwillende gedachten. Hoewel gij de menschen leerdet kennen, hebt gij nochtans de eenvoudigheid des harten weten te bewaren. Gij wilt slechts vrienden en broeders zien in al degenen, die u omringen en wellicht zijn het slechts vijanden en verraders Welnu!’ ging zij voort en richtte zich in hare volle lengte op, terwijl hare groote donkere oogen van een levendig vuur glinsterden; ‘ik ben slechts een jong, half wild meisje zonder ondervinding, maar ik zie klaar, wat u ontgaat. Al die zielen, welke u duister als de nacht voorkomen, zijn voor mij doorzichtig als glas, en ik ontwaar dat zij met slechte gevoelens vervuld zijn, die mij afschuw inboezemen. Vader, misleid u zelven niet! Men kent het geheim van onzen rijkdom. Men kent het eerst sinds eenige uren, en reeds hebben wij reden voor onze schatten, ons leven, onze eer te sidderen!..... Vader, zijt gij niet bevreesd voor de uitbersting der hartstochten, welke ons aan alle kanten bedreigen? Zie: overal haat en hebzucht, die met elke minuut aangroeien; verraad, dat zich toerust; afwisselend kruipt men voor onze voeten of bedreigt men ons; de valstrikken en lagen vermeerderen met den dag op ons pad en weldra zullen wij ze wellicht niet meer kunnen ontgaan..... Het enkele woord ‘goudmijn’ brengt alle hoofden op hol en doet aller harten sneller kloppen. Om harentwille wordt men een moordenaar; want weet, vader, dat Eusebius Noël, wiens braafheid boven allen twijfel verheven scheen, het mij met eigen mond heeft beleden: om Raboisson zijn geheim te ontrukken heeft hij met hem twist gekregen en zijn zij met elkander handgemeen geworden. Ter wille van deze mijn wordt men een lasteraar, een aanklager, een verrader gelijk Michelot; om harentwille wordt men laaghartig, logenachtig en meineedig gelijk uw schitterende ridder de Peyras. En ik zelve, vader, heb ik niet den duivelachtigen invloed ondervonden, welken dit metaal op alles uitoefent? Heb ik niet aan u getwijfeld?... Wat verlangt gij nog meer? Wilt gij misschien zoo lang talmen tot ons gelukkig dal eerst het schouwtooneel geworden is van moord en doodslag, tranen en rouw, voor gij het gevaar inziet en begrijpt?’

Margaretha sprak met warmte en overtuiging; Martin Simon voelde zich diep geroerd en aarzelde een bepaald besluit te nemen.

‘Ja, ik poog het mij te vergeefs te verbergen, mijne dochter,’ antwoordde hij treurig; ‘gij hebt wellicht gelijk. De ontzettende invloed, die u vrees aanjaagt, heeft de harten om mij heen vergiftigd; ik ontmoet geen dankbaarheid meer bij degenen, wien ik goed gedaan, noch onbaatzuchtigheid bij degenen, die mij diensten bewezen hebben. Voor mij worden de hoogmoedigsten bedelaars, die de hand ophouden, terwijl de bangen eischen en mij dreigen..... Ik moet u echter bekennen dat ik vast gehoopt had, dat mijn jonge neef de Peyras voor de berekeningen van de verfoeielijke hebzucht onvatbaar zou gebleven zijn.’

Margaretha verhaalde beknoptelijk, wat er dien morgen bij Eusebius Noël had plaats gegrepen en herhaalde het gesprek, dat zij eenige minuten daarna met den ridder gevoerd had.

‘Derhalve heeft niet een enkele voor dehem bewezen weldaden dankbaarheid gevoed?’ riep de koning van den Pelvoux smartelijk uit, ‘schande over deze menschen!.... Maar de tijd verloopt, mijne kind, en wij moeten ons voor de trouwplechtigheid gereed maken.’

‘Vader, ik meende..... De heer de Peyras heeft zulk een afkeer voor dit huwelijk aan den dag gelegd.....’

‘Ik zal hem wel tot betere inzichten weten te brengen,’ zegde Martin Simon met een bitteren lach; ‘de genegenheid, welke hij zoo plotseling voor u gevoelde, kan niet zeer diep geworteld zijn en zal voor de vervulling zijner plichten geen groot bezwaar opleveren.’

Margaretha bloosde en boog het hoofd.,

‘Vader,’ antwoordde zij bedeesd, ‘ik heb u een verzoek te doen; veroorloof mij deze trouwing niet bij te wonen. De vermoeienissen en de aandoeningen van dezen morgen.....’

‘Wel zeker, mijn kind;- ik zal u bij het bruidspaar verontschuldigen..... Begeef u gerust naar uwe kamer; het is tijd, dat ik mij ga aankleeden om dit arme jonge meisje naar het outer te geleiden. Wees overigens volkomen gerust; ik zal alles wel weten te plooien en met eenen slag al die gistende hartstochten tot bedaren brengen.’

‘En op welke wijze, vader?’

‘Door den eed gestand te doen, dien ik uw grootvader Bernhard gezworen heb.’

XI.

De ontroerde bruiloftsgasten hadden zich naar de eetkamer begeven, nadat zij het schrijfvertrek van den heer des huizes verlaten hadden en wachtten nieuwsgierig de dingen af, die komen zouden.

‘Nu verscheen de koning van den Pelvoux in zwarte feestkleeding in hun midden, nam eerst Michelot, daarna den ridder en eindelijk den ouden magister Eusebius Noël ter zijde, en sprak hun fluisterend eenige woorden toe. Van toen af heerschte er, als door tooverslag, de volmaaktste overeenstemming in het eerst ontstemde gezelschap.

Nu zette de stoet zich in beweging naar de kerk van Bout-du-Monde. Met een overgelukkig voorkomen ging de jonkvrouw de Bianchefort aan de zijde van den ridder de Peyras voort. De bruidegom, eenige verstrooidheden afgerekend - was voorkomend en scheen

[pagina 96]
[p. 96]

zich gelukkig te voelen. Zelfs de procureur en de magister toonden tevreden gezichten. Martin Simons aangezicht straalde van innigen zielevrede en de bergbewoners, blijde over deze onverwachte verandering na de uitgestane angsten van dien morgen, begroetten den stoet met luid gejubel.

De echtverbintenis der jonkvrouw de Blanchefort met den ridder de Peyras werd door den prior van Lautaret ingezegend. Toen de bruidstoet in het huis van den baljuw teruggekeerd was, nam Margaretha de jonggehuwde vrouw ter zijde, drukte een kus op haar voorhoofd en zegde op geroerden toon tot haar:



illustratie
een briefdrager in de landes.


‘Zoolang gij jonkvrouw de Blanchefort heettet, was ik wel zeer streng tegen u, en gij hebt mijne koelheid met zachtmoedigheid verdragen. Vandaag, toen zelfs de eenige dochter aan de onschuld haars vaders twijfelde, hadt gij alleen den moed hem te verdedigen..... Gij zijt honderdmaal beter dan ik, en alle geluk en alle vreugde waardig! Nochtans,’ voegdezij, hare stem dempende, er bij, ‘mocht in de toekomst uw lot niet zoo gelukkig zijn als ik het wensch, herinner u dan dat gij in mij eene vriendin hebt en gij en de uwen in het ongeluk op mij rekenen kunt.’

En ijlings verwijderde zich de dochter des konings van den Pelvoux als vreesde zij te veel gezegd te hebben.

Aan het maal, hetwe! k nu volgde, namen alle hoofdpersonen van dit verhaal deel, doch tijdens hetzelve werd elke toespeling op het gebeurde van dien morgen zorgvuldig vermeden. Na den maaltijd zegde Michelot koel en droog aan de jonggetrouwden vaarwel, nam vriendelijk afscheid van den gastheer, steeg daarna te paard en reed weg met de bemerking, dat hij in het hospitium te Lautaret overnachten zou.

Marcellin en Ernestine volgden hem van het naast het huis liggende terras met de oogen, tot hij aan het einde van het dorp verdween.

‘Eindelijk zijn wij dan toch van dezen laaghartigen huichelaar verlost!’ sprak de ridder. Ik vreesde een nieuwe streek van zijne zijde tegenover mijn grootmoedigen neef; doch naar het schijnt zijn zij het met elkander eens geworden en ongetwijfeld zullen wij voortaan dat terugstootend aangezicht hier niet meer zien. Ik wil wedden, dat hij Martin Simon een aanzienlijke som afgeperst heeft.’

‘Wat zal ik daarop zeggen, Mircellin?’ sprak Ernestine aarzelend; ‘sinds het stormachtige tooneel van heden morgen begnijp ik niets meer van hetgeen er rondom ons plaats heeft. Op aller aangezicht neem ik een zonderlinge uitdrukking waar. die ik mij niet kan verklaren. Gij zelf Marcellin, schijnt ter prooi te zijn aan eene opgewondenheid, welke ik vroeger niet aan u bemerkt heb, en zij heeft een zoo eigenaardig karakter, dat ik niet kan zeggen, of droefheid dan wel blijdschap daaraan ten grondslag light.’

‘Het is blijdschap, Ernestine!’ riep de Peyras met vuur uit; ‘eindelijk heb ik het doel mijner wenschen bereikt.’

De jonggehuwde vrouw straalde van geluk bij het vernemen dezer woorden, terwijl tranen in hare oogen schemerden.

‘Heb dank, Marcellin, duizendmaal dank voor uwe lieve woorden!’ sprak zij; ‘het zijn de eersten, sinds onverbreekbare banden ons vereenigd hebben. Maar zie, hoe ondankbaar ik ben!..... Nog heden morgen keerde mijn terug - ik twijfelde aan u, aan uwe liefde; maar vergeef mij, Marcellin, ik was zot!’

De ridder zag haar ten hoogste verrast aan. Hij had volstrekt niet op de trouwing gezinspeeld, toen hij van de blijdschap sprak, die op zijn aangezicht te lezen stond; maar hij was toch niet zoo wreed, om de in hare dwaling gelukkige Ernestine te ontgoochelen en derhalve gaf hij verstrooid ten antwoord:

‘Ja, ja, zot inderdaad; gij vermoedt niet, hoe benijdenswaardig uw lot worden zal! Maar,’ voegde hij er bij terwijl hij naar de zon zag, die achter de toppen der bergen begon weg te zinken, ‘vergeef mij, beste Ernestine, ik moet u verlaten Ik heb nog een zeer gewichtige zaak af te doen..... Ik kom echter spoedig weer.’

Hij drukte een koelen kus op het voorhoofd zijner vrouw en maakte zich gereed om het terras te verlaten.

‘Hoe! gij wilt mij alleen laten?’ vraagde Ernestine bedroefd; ‘welke zaak kan heden, op onzen trouwdag, uwe tegenwoordigheid zoo gebiedend vorderen? Houdt gij nog iets voor mij geheim, Marcellin?’

‘Weldra zult gij alles weteu,’ antwoordde de jonge man met koortsige drift; ‘maar laat mij gaan: - het geldt een vorstelijk vermogen voor u en voor mij; laat mij gaan! Bij mijne terugkomst ben ik bezitter van eene goudmijn.’

En hij snelde heen ondanks Ernestine's verzoek om te blijven.

‘Altijd die goudmijn!’ morde zij neerslachtig; ‘ik dwaalde zooeven..... hij dacht niet aan mij. Ach! de boete zal langdurig en smartelijk zijn!’

Zij zette zich neder en vergoot bittere tranen - op haren trouwdag.

De ridder ging naar zijn kamer om voor den tocht dien hij in het zicht had een meer passende kleeding dan zijn trouwcostuum was, aan te trekken. Kort daarna verliet hij het huis bijna eveneens gekleed als op den dag zijner aankomst bij zijn gastheer; alleen had hij een met ijzer beslagen stok in de hand en zijne beenen in grove blauwe slopkousen gestoken. Hij liep met ongelijke doch snelle stappen voort en sloeg de richting in naar het wildste en gevaarlijkste gedeelte van het gebergte.'

Martin Simon's huis was, gelijk wij reeds weten, aan den voet van een hoogen berg gebouwd, die tot de hoofdketen der fransche Alpen behoorde. Peyras betrad zonder aarzelen een smal, nauw zichtbaar voetpad, dat om den berg heenkronkelde, en bereikte weldra een duistere kloof. Het aanvallige dorp verdween van lieverlede geheel uit zijne oogen, maar hij kon, als hij zien omkeerde, nog een deel van het zoo lachende en goed bebouwde dal onderscheiden, dat een bloeiende oase in deze steenachtige woestenij geleek.

Na een korten moeitevollen marsch bereikte Peyras een hoogvallei, waarvan de eerste aanblik huiveringwekkend was. De met sneeuw en ijs gekroonde bergtoppen, die het omlijstten, waren kaal, steil en als door den bliksem gespleten en gekloofd. De vallei zelve bood een beeld van den chaos aan: - zij was met steenen en rotsblokken bezaaid, welke door de bergstroomen en de sneeuwvallen hier bijeengevoerd waren. Geen boom, geen grasscheut ontsproot tusschen dit puin, geen insekt gonsde in de lucht, geen enkel levend wezen ademde in deze akelige ruimte, welke de zon ter nauwernood een uur in den loop van de dag bescheen. Het was een doode, stomme, verstijfde natuur; men zou zich verre van de menschen en hunne woningen gedacht hebben, ware niet de schoone nederzetting Bout-du-Monde in de nabijheid geweest.

De ridder schonk deze akelige woestenij even weinig aandacht als de schoone streek welke hij achter zich had. Hij volgde nauwkeurig het voetepad, hetwelk tusschen de rotsstukken en het steengruis steeds moeielijker te onderscheiden was. Evenwel waren de aanwijzingen, die Marcellin ongetwijfeld ontvangen had, te stellig, dan dat hij had kunnen verdwalen; het liep recht op een groep oude dennen toe, die des te merkwaardiger waren, derwijl zij alleen ontkomen waren aan de vreeselijke verwoestingen waarvan de vallei tallooze sporen droeg. Eerst toen hij vlak bij deze meer dan honderdjarige dennen gekomen was, bleef hij staan en wierp besluitelooze blikken om zich heen; maar deze onzekerheid duurde niet lang, want aan den voet van den berg ontdekte hij den ingang van een duistere grot, welke door een overhangende rots half verborgen was.,

‘Ik heb mij niet in den weg vergist,’ morde hij met blijkbare voldoening; ‘hier staan de mij aangeduide dennen en daar is het hol. Ongetwijfeld is de goudmijn niet ver af; naar men zegt wordt het goud meestentijds in zulke rotsachtige en eenzame streken gevonden als deze hier! Wie weet? Misschien wel in deze grot zelf!....

Deze veronderstelling scheen zijne beenen nieuwe krachten te schenken. Bijna ademloos liep hij tegen de helling op, die tamelijk steil was, en bereikte weldra eene soort van kleine platvorm, die voor den ingang der grot lag.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken