Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De macht van het goud.
(Vervolg.)

Hier echter was hij gedwongen halt te houden om adem te scheppen. Rondom zich zag hij onbeklimbare bergtoppen, steile, gladde rotswanden, geweldige steenhoopen. Aan de andere zijde der vallei verhief zich in zijne volle wilde majesteit een berg, welke een uitlooper van den Pelvoux scheen, en zich met dezen nabij de spits met een ijsveld verbond, welks blauwachtige kristallen in de zon flikkerden. Deze berg was slechts aan eene zijde beklimbaar, waar eene lange reeks van rotsen reusachtige treden vormden.

Zoodra de ridder weer genoegzaam bij adem gekomen was, wilde hij de grot binnengaan, die hem als plaats van bijeenkomst was aangegeven. Zij was diep en er heerschte een halfduister in; evenwel onderscheidde hij alras, naderbij komende, in de grot een man, die op een grooten steen zat en in diepe gepeinzen verzonken scheen. Bij het gerucht, dat de ridder maakte, stond de onbekende op en liep hem haastig te gemoet, terwijl hij vraagde:

‘Zijt gij daar eindelijk, mijnheer Martin Simon?’

Maar terstond bemerkte hij zijne vergissing en slaakte een kreet van verbazing.

Marcellin vertrouwde zijne oogen niet - de procureur stond voor hem.

‘Tref ik u wederom op mijn pad?’ riep Marcellin toornig uit; ‘hoe komt gij op deze afgelegen plaats terwijl iedereen u op reis naar Grenoble denkt? Wilt gij soms mijne schreden nagaan en mij bespieden?’

‘Veeleer is het de heer ridder, die mij bespiedt,’ antwoordde Michelot; ‘en wanneer het hier geen plaats is voor een reiziger, die heden nacht in het hospitium van Lautaret zou slapen, is het nog veel minder een romantisch plekje voor een jonggehuwde, die thans aan de zijde zijner jonge vrouw moest zitten om haar eeuwige trouw te beloven.’

‘Ik geloof, dat gij den spot met mij drijven wilt!’ riep de ridder woedend, terwijl hij een pistool uit zijn zak haalde. ‘Ellendeling, maak dat gij weg komt, of.....’

Maar Michelot toonde insgelijks een pistool, dat hij op de borst zijns tegenstanders richtte.

‘Neem u in acht!’ zegde hij, ‘ik kan u op denzelfden toon antwoorden; houd u dus bedaard, anders zouden wij een duo van pistoolschoten kunnen opvoeren.....’

Peyras glimlachte minachtend en zegde:

‘Ik had bijzondere beweegreden om hier te komen.’

‘Ik eveneens,’ verklaarde Michelot.

‘Ik verwacht hier iemand.’

‘Ik ook.’

‘Martin Simon.’

‘Ook ik verwacht hem.’

‘Dat is mij onverklaarbaar. Wat Martin Simon mij te zeggen had, zou ik alleen hooren.’

‘Ik verzeker u, dat het geheim, hetwelk hij mij wil meedeelen, alleen voor mijne ooren bestemd is.’

Een korte pauze volgde op deze uiteenzetting.

‘Men leidt ons om den tuin, ridder,’ begon Michelot toornig, ‘en als gij zoudt willen zeggen wat onze gastheer beloofd heeft u hier te zullen onthullen’

‘Waarom zegt gij mij niet liever eerst de reden, die u hierheen gevoerd heeft?’

‘Een van ons beiden,’ging Michelot aarzelend voort, ‘moet toch onvermijdelijk het eerste spreken. Welnu! ik erken, dat Martin Simon mij een goudmijn toonen zou.’

‘Eene 'goudmijn!’ herhaalde Marcellin met fonkelende oogen, ‘maar hij heeft mij dezelfde belofte gedaan en ik wil geen gedeelte, maar het geheel.’

[pagina 103]
[p. 103]

‘Gij hebt mij de oogen geopend; ik zal mijne rechten weten te verdedigen. Ik wil eveneens geen andere deelgenooten dan die, welke ik zelf uitkies.’

‘Wij zullen zien, wie hier den voorrang zal behouden..... Ik ben de bloedverwant van den baljuw en heb dezen morgen slechts in het huwelijk toegestemd onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat.....’

‘Om uw bloedverwantschap zal de baljuw zich weinig bekommeren, want ik bezit papieren, die hem in ieder geval onteeren kunnen. Wel is waar zal hij van den op Raboisson gepleegden moord niet volkomen overtuigd kunnen worden; maar er bestaan middelen om het getuigenis van den kindschen monik en den onnoozelen magister, die beiden door den baljuw omgekocht kunnen zijn, in zoo verre te ontzenuwen, dat ten minste een onteerende verdenking op den koning van den Pelvoux blijft kleven. En op grond der papieren, die ik in handen heb, zou de fiscus een onderzoek wegens de wederrechterlijk verborgen gehouden goudmijn instellen..... Ik heb echter heloofd dat ik de documenten zou uitleveren zoodra Martin Simon de mijn getoond zal hebben.’

‘Ik hoop toch, mijnheer,’ antwoordde de ridder hooghartig, ‘dat gij den wil van Martin Simon, mijn bloedverwant, gastheer en vriend, geen geweld zult willen aandoen?....’

‘Het zal niet raadzaam zijn hem te verhinderen tegenover mij zijn gegeven woord te houden!’ siste de procureur.

Beiden verhieven krampachtig hunne pistolen en monsterden elkander met hunne blikken.

Wie weet, hoe deze twist geëindigd ware, had zich op dat oogenblik niet aan den ingang der grot een gerucht van voetstappen laten hooren.

‘Daar komt hij eindelijk,’ zegde de Peyras met gesmoorde stem; ‘nu moet het beslist worden.’

Beiden verborgen hunne wapens en gingen den man te gemoet, dien zij voor Martin Simon hielden; maar zij liepen tegen een derde personage aan, die haastig de grot inkwam en niemand anders was dan de schoolmeester. Alle drie zagen elkander verbluft aan.

‘Martin Simon houdt ons voor den zot!’ riep eindelijk de procureur, sissende als een slang.

‘Denkt gij dat, mijnheer, denkt gij dat?’ stotterde Noël verlegen. ‘Ik heb alles voor hem gewaagd, maar.....’

Michelot gaf den ridder een teeken als wilde hij hem uitnoodigen, zich met hem tegen den nieuw aangekomene te verbinden.

‘Naar den duivel met dien huichelachtigen domkop!’ sprak hij op barschen toon. ‘Heer magister, vergeet niet, dat uwe verklaring heden morgen in tegenwoordigheid van een aantal getuigen afgelegd werd, en dat gij gewichtige redenen hebt om op uwe veiligheid bedacht te zijn. Het zou voor u het raadzaamste zijn zoo spoedig mogelijk over de grenzen te gaan, wanneer gij niet - hetzij alleen, hetzij in gezelschap van uw vriend, den koning van den Pelvoux - gevangen genomen wilt worden; want ik vermoed, dat hij u tot den moord op den ketellapper aangezet heeft.’

‘Ik zal alles trotseeren,’ riep de schoolmeester uit met een hevigheid, die aan waanzin grensde; ‘ik ben op een ellendig strooleger geboren, heb in armoede en dienstbaarheid geleefd. Ik heb mijn leven gesleten met het wachten op het oogenblik, dat ik rijk kan worden, dat ik zooveel geld zou hebben, als ik zelf maar kon wenschen. Sinds vijftien jaren heb ik door allerlei listen in Martin Simons geheimen trachten door te dringen, terwijl ik van zijne liefdadigheid leefde. Ik ben mijne armoedige kleeding, het medelijden, dat ik inboezem, en de plaats, die men mij met minachting aan een vreemde tafel inruimt, moede.....Ik wil ook eens aan de beurt komen! Slechts deze goudmijn zien, haar slechts een oogenblik, een enkel oogenblik bezitten en dan ben ik voldaan! Ja, Martin Simon zal zijn woord houden, of ik ontken alles, al zou ik meineedig worden!’

‘Nu verder geen praatjes meer,’ schreeuwde Michelot; ‘toon ons de hielen van uwe ezelsvoeten, meester Eusebius Noël!’

‘Ja, maak u weg, maak u weg!’ riep de ridder.

En in stilzwijgende overeenkomst toonden beiden hun pistool. Maar de schoolmeester liet zich door deze bedreiging geen vrees aanjagen, gelijk zijn welbekend schroomvallig karakter zou hebben doen vermoeden.

‘Komt!’ riep Noël, zich achter een rotsblok verbergende en een mes zwaaiende; ‘komt, als gij er den moed toe bezit!’

Er ontstond plotseling een vreeselijke stilte. De tegenstanders zagen elkander met fonkelende oogen aan, tot strijd en moord bereid.

Een luid gelach deed zich eensklaps hooren. Allen keerden zich om en erkenden Martin Simon, die met Margaretha de grot binnen trad.

‘Overheerlijk! mijne heeren, overheerlijk!’ riep de koning van den Pelvoux op spottenden toon; ‘inderdaad, welk een roerende sympathie en eensgezindheid bestaat er tusschen u en hoe voorbeeldig tracht gij u de schatten waardig te maken, die u verbeiden!’

‘Wat beduidt deze scherts?’ vraagde de ridder hooghartig; ‘alles wat hier plaats heeft, moet op een misverstand berusten, want ongetwijfeld zou mijn bloedverwant zich wel tweemaal bedenken voor hij zich veroorloofde met zijn aan een edelman gegeven woord op zulk een manier den spot te drijven.’

‘Hoe zoo, heer ridder?’ antwoordde Martin Simon, met waardigen ernst. ‘Ik weet al te goed, welke achting ik zulk een achtenswaardig edelman schuldig ben, om zelfs de gedachte te voeden mijn woord niet tegenover hem te houden.’

Door den hartstocht verblind, begreep Peyras den geheimen spot niet, die in de woorden van den baljuw opgesloten lag; een zegevierende uitdrukking teekende zich op zijne trekken. Zijne mededingers schenen verbijsterd en als verlamd.

‘Gij hebt mij dezelfde belofte gedaan!’ riep Michelot.

‘En mij eveneens!’ knorde Eusebius Noël.

‘Bevrijd mij van deze beide zotskappen!’ begon Marcellin, zich wederom tot Martin Simon wendende; ‘of moet ik ze behandelen gelijk zij het verdienen?’

De bedreigden hieven hunne wapens op.

De koning van den Pelvoux plaatste zich met een gebiedend voorkomen tusschen hen in.

‘Een oogenblik, mijne heeren,’ sprak hij met denzelfden ernst als te voren, ‘ik u ben eene opheldering schuldig. Gij allen hebt mij denzelfden wensch te kennen gegeven: de goudmijn te zien, waaruit mijn vermogen ontspruit, en gij hebt mij door de meest uiteenloopende middelen in de noodzakelijkheid gebracht u mijn geheim te ontdekken. Had ik een keuze tusschen u moeten doen, aan den een ten nadeele van den anderen de voorkeur moeten geven, zou mij dit in geen geringe verlegenheid gebracht hebben. Welke keuze ware toch mogelijk geweest tusschen een omkoopbaren procureur, een verkwistenden losbol en een ouden vrek? Om derhalve de moeielijkheid eener keuze te vermijden, heb ik besloten u allen tevreden te stellen en deze belofte zal ik houden.’

De toehoorders stonden geheel verbluft.

‘Gij hebt ons bedrogen!’ liet eindelijk eene stem zich hooren.

‘Ik heb u niet bedrogen. Laat ieder uwer zich de woorden herinneren, waarvan ik mij eenige uren geleden tegenover hem bediende! Ik heb op mij genomen, hem de kostbare mijn te toonen, maar ik heb niet beloofd, ze alléén aan hem te toonen..... Wanneer ik dit geheim aan drie personen meededen wil, heb ik hiertoe, vermeen ik, het volste recht.’

Deze redenering werd niet weerlegd, want geen der aanwezigen kon beweren, dat Martin Simon uitsluitend hem zulk een belofte gedaan had. Zij beten zich op de lippen, en op hunne aangezichten was de bitterste teleurstelling te lezen.

‘Hm!’ liet Michelot zich hooren, terwij! hij zijn schrijfgereedschap voor den dag haalde; ‘daar wij derhalve tot een deeling moeten overgaan, dunkt mij het 't beste, dat wij hier terstond op de plaats een kleine overeenkomst opstellen, die ik dan in bewaring nemen zal.’

‘Ik stem toe,’ zegde de ridder trotsch en aanmatigend; ‘maar de helft der mijn moet mijn eigendom worden.’

‘Ook ik verlang mijn vol vierdedeel!’ riep de schoolmeester met kraaiende stem.

‘Overhaast u toch niet, mijne heeren,’ begon Martin Simon wederom; ‘gij loopt anders gevaar te herbeginnen, indien niet alle gerechtigden aanwezig zijn..... Gelukkigerwijze behoeft gij niet lang te wachten, want daar komen zij reeds.’

Inderdaad verschenen aan den ingang der grot twaalf tot vijftien mannen, door den grijzen Johan aangevoerd. Het waren de voornaamste inwoners van Bout-du-Monde.

Deze hunne verschijning deed de verbittering der eerste vermeende rechthebbenden op de goudmijn niet weinig stijgen; doch Martin Simon ging, zonder zich verder om hen te bekommeren, de dorpbewoners te gemoet, die nog aarzelden de grot binnen te treden, dewijl zij niet wisten, warom zij daar ter plaatse bescheiden waren.

‘Beste vrienden,’ sprak hij op zijn gewonen welwillenden toon tot hen, ‘ik heb u doen verzoeken om hier te komen, dewijl ik u een geheim wil openbaren, dat zwaar op mijne ziel drukt. Sinds langen tijd reeds hebt gij den wezenlijken oorsprong van het groote vermogen vermoed, dat mij oogenschijnlijk zoo weinig zorg veroorzaakte; thans erken ik, dat gij de waarheid geraden hebt..... Ja, mijne lieve vrienden, mijn vader zaliger, dien men den Berggeest noemde, had destijds, toen hij somber en vertwijfelend in deze woestenij omdoolde, eene goudmijn ontdekt, welker bestaan hij mij weinige oogenblikken voor zijn dood openbaarde..... Uit deze goudmijn ontspruit mijn rijkdom.

‘Zoo lang het mogelijk was bewaarde ik het geheim en deelde naar mijn beste weten aan alle ongelukkigen, die mij naderden, deze schatten uit, waarvan ik mij slechts als beheerder beschouwde. Thans, nu ik uwe rust verzekerd heb is het tijd ook aan de mijne te denken. Gij hebt heden morgen de schandelijke aanklacht tegen mij gehoord; ik wensch vurig voortaan tegen alle laster en lagen veilig te zijn, waarvan ik misschien vroeg of laat het slachtoffer zou worden en heb derhalve besloten het kwaad met den wortel uit te roeien. Wilde ik het er voortaan eenvoudig bij laten, met te loochenen, dat dit gebergte een schat verbergt, men zou mij niet gelooven, en mij onophoudelijk allerlei valstrikken stellen; derhalve wil ik, dat gij allen de plek kennet, waar zich deze mijn bevindt en gij allen er voortaan gelijke rechten op hebbet. Hoe meer personen van dit goud zullen deelen, hoe minder gevaarlijk het zijn zal.’

Een licht gemompel liet zich onder de aanwezigen hooren. De bergbewoners waren, ondanks de eenvoudigheid hunner zeden, ten hoogste door deze onverwachte mededeeling aangegrepen; hunne oogen glinsterden, en meerderen hunner legden een onmatige vreugde aan den dag. Deze omstandigheid ontging niet aan het scherpziende oog van de dochter des konings van den Pelvoux.

‘Gij ziet het,’ zegde zij treurig tot haren vader; ‘ook zij, zoo goed, zoo vlijtig, zoo eenvoudig, verliezen de bezinning evenals de anderen! Gij alleen, vader, waart sterk en grootmoedig genoeg om het groote werk der barmhartigheid uit te oefenen!’

Martin Simon zuchtte.

‘Komt, vrienden,’ ging hij met luider stem voort; ‘gij allen, die hier zijt en wenscht uw deel van dit goud te hebben, volgt mij..... De dag neigt ten ondergang en wij hebben nog juist zoo veel tijd als noodig is om de mijn te bereiken.’

‘Waarheen wilt gij ons voeren?’ vraagden eenigen.

‘Naar de Follet,’ antwoordde Martin Simon, en op den met tallooze spleten en kloven bezaaiden berg wijzende, die zich aan de andere zijde van de vallei verhief; ‘de goudader ligt onder den ijskop dicht bij de spits, welks basis op wankelende onderstukken rust.’

‘Laat ons gaan!’ klonk het van alle kanten.

En allen spoedden zich naar de vallei.

‘Die berg is zeer steil en glad!’ merkte de procureur kleinmoedig aan.

‘Ik heb hem toch dikwijls genoeg beklommen,’ antwoordde de koning van den Pelvoux, ‘en wel in minder gunstige jaargetijden dan dat waarin wij ons bevinden: in stormachtige nachten heb ik hem bestegen, waarin het een roekeloosheid mocht heeten, zich in zulk een gevaar te

[pagina 104]
[p. 104]

begeven..... Ja, en mijne arme Margaretha, die gij hier ziet, heeft meer dan eens uren lang in deze grot op mij gewacht, er bijna aan twijfelende mij ooit weer te zien! Gelooft mij vrij: - het goud, hetwelk ik enkel tot uw welzijn besteedde, heb ik in het zweet mijns aanschijns en menigmaal met levensgevaar gehaald.’

‘Die lieden zullen voor ons aankomen,’ zegde de ridder, op de dorpelingen wijzende, die reeds een eind vooruit waren.

Men bespoedigde den stap, zonder echter het gesprek af te breken. Martin Simon scheen allen wrok vergeten te hebben en antwoordde met zijne gewone goedhartigheid op de aan hem gerichte vragen.

‘Maar hoe komt het toch, dat nooit eenig bewoner van het dorp u in deze streek rondzwerven zag? Het moest u toch moeielijk vallen langen tijd achtereen zulk een geheim te verbergen,’ merkte de procureur aan.



illustratie
eene slaapplaats te sanghaï.


‘Ik bezocht de goudmijn slechts des nachts en daar hier noch hout, noch veevoeder overvloedig wast, dewijl de bodem te steenachtig is, wordt deze streek weinig door de bewoners van Bout-du-Monde bezocht. Nochtans ben ik dikwijls bemerkt geworden wanneer ik herwaarts ging of er van terugkeerde, maar de eenvoudige en onnoozele herder, wien ik voorbij kwam, kon niet raden wat ik hier zocht en deed; hij beschuldigde mij van tooverij en daarbij bleef het. Evenwel poogde meester Noël mij op zekeren keer te verrassen toen hij schijnbaar in verstrooing den Follet beklom; in wezenlijkheid echter, geloof ik, was het er hem om te doen mijne gangen te bespieden.....’

‘Helaas'! ik zag niets wat mijne nieuwsgierigheid hadde kunnen opwekken of bevredigen,’ merkte de schoolmeester op klagenden toon aan.

‘Gij gingt zoo dicht langs de mijn,’ verklaarde Martin Simon, ‘dat ik meende gij haar ontdekken moest. Gelukkig had de nevel uw bril dien dag bewasemt, mijn arme oude pedagoog!’

Al pratende was men den voet van den Follet genaderd en zag de bergbewoners reeds tegen zijne, steile wanden opklouteren. Eenige steenen, die onder hunne schoenen loslieten, rolden tot voor de voeten der achterblijvers. Margaretha bleef staan en trok haren vader ter zijde.

‘Zijn alle maatregelen goed genomen en kan er geen ongeluk plaats grijpen?’ fluisterde zij.

‘Ja, maar vergeet niet, in de grot terug te keeren zoodra ik het teeken geef.’

‘Ik zal het niet vergeten, maar ik bid u nogmaals, wees insgelijks op uwe hoede.’

Nadat beiden deze geheimzinnige woorden met elkander gewisseld hadden, sloot Martin Simon zich weer bij zijne tochtgenooteu aan en nam Margaretha plaats op een steen.

XIII.

De beklimming van den Follet was bij lange minder moeielijk en gevaarlijk, dan men wel onder zou hebben vermoed - dank zij de over elkander liggende rotsblokken, welke een soort van reuzentrap vormden. De beklimmers meenden dan ook meer dan eens op de rotsen sporen van bearbeiding te zien, als had men in het ruwe de treden willen aanduiden; maar deze vermeende treden waren zoo oppervlakkig en ternauwernood waarneembaar, dat men ze ook even goed voor het werk der natuur kon houden. Martin Simon scheen zeer nauwkeurig de juiste plek te kennen, waar hij den voet het zekerste kon neerzetten: - hij beklom de hoogte met een gemakkelijkheid, waarover zelfs de bergbewoners verbaasd waren. Niet zoo ging het met den ridder, den procureur en den schoolmeester. Zij aarzelden dikwijls, bleven staan om adem te scheppen, en bleven ver achter den geheelen troep. Maar de hebzucht verleende hun spoedig nieuwe krachten en hijgend en met zweet bedekt zetten zij hun moeitevollen tocht voort.

Zoo klom men ongeveer een uur lang: de achtersten waren nog ver van het doel van den tocht verwijderd, toen een luid, door de echo menigvuldig herhaald gejuich de aankomst van eenige jonge lieden op den top verkondigde. Hun gejubel dreef de hijgende achterblijvers tot nieuwe inspanning aan en eindelijk stond het gezelschap volledig bijeen op eene soort van onregelmatig platvorm. Dit was de top van een reusachtigen kegel die onder alle naburige en zichtbare bergspitsen tevergeefs zijns gelijke zocht en alleen overtroffen werd door zijn buurman, den Pelvoux, welks glinsterende en fonkelende ijskegels verre boven den Follet uitstaken. Alles was er hier wel toe geschikt om iemand schrik aan te jagen, wanneer niet de gedachte, dat deze troostelooze woestenij een goudmijn bevatte, aller geest vervuld had.

Men gunde den achterblijvers dan ook ter nauwernood een paar minuten tijd om zich te herstellen, want verscheidene stemmen lieten zich ongeduldig hooren:

‘De goudmijn! wijs ons de goudmijn!’

‘Zeer gaarne, beste vrienden,’ zegde de koning van den Pelvoux opgeruimd, naar de plek gaande, waar de Follet zich met den Pelvoux verbond.

‘Dus is de schat in deze ongenaakbare en akelige wildernis verborgen?’ begon de ridder, die hem verstoord stap voor stap volgde. ‘Ik hoopte.....’

‘Gij hooptet, dat de bewerking lichter en gemakkelijker zou zijn,’ zegde Martin Simon met een bitteren lach; ‘maar dat ligt er nu eenmaal toe, waarde neef. Ik vulde zeer sterke zakken met metaal, die ik onder aan de helling van den berg in een kleine spelonk goed verborg en staan liet. Des nachts droeg ik ze een voor een naar huis, wat mij inspanning genoeg kostte. Daar smolt ik dan volgens een van mijn vader geleerde methode het metaal en scheidde het van andere daarmede verbonden stoffen af. Een kelder, welks aanwezigheid de dronkaard Raboisson in mijn huis ontdekte, diende mij tot laboratorium; van tijd tot tijd zond ik mijne staven aan den bankier Durand in Grenoble, wiens verdiensten bij de zaak mij zijne stilzwijgendheid verzekerden En op deze wijze gelukten ik en mijn vader er in onze rijkdommen ten nutte onzer medemenschen te besteden.’

Terwijl hij deze bijzonderheden verhaalde, scheen de koning van den Pelvoux zoo kalm te zijn, als zou hij nog in langen tijd geen afstand doen van den ongehoorden schat, welks eenige bezitter hij tot op dien dag geweest was.

Men naderde steeds meer den aangrenzenden Pelvoux. Plotseling bleef Martin Simon voor een rots staan, die grooter was dan de overige. Zijne om hem staande tochtgenooten verwachten in ademlooze spanning hetgeen nu volgen zou. Hij verwijderde eenige met zorgvuldigheid op elkaar gestapelde steenen, die eene soort van beweeglijken muur vormden en er vertoonde zich ten laatste de ingang van een hol van omstreeks vijf tot zes voet hoogte en tien tot twaalf voet diepte.

Dit was de goudmijn.

Een kreet van verrassing ontsnapte aan aller lippen; allen drongen onstuimig vooruit om het kostbare metaal in zijn oorspronkelijke gestalte te zien. De goudader glinsterde sterk en breed en scheen zoo zuiver mogelijk te zijn; zij bevatte slechts een weinig koper, welks kristallen den glans der ader nog sterker maakten. De ondergaande zon wierp hare stralen tot in den achtergrond der grot; goudachtig schemerde het aan het verwulfsel, goudachtig blonken de wanden, ja zelfs de grond.

De aanwezigen waren verblind en stonden als betooverd bij dien aanblik. Martin Simon alleen bleef ongevoelig en bedaard; hij ging de grot binnen en raapte eenige mijnwerkersgereedschapen bijeen, die op den grond verstrooid lagen.

‘Dat is alles, wat ik van hier zal meenemen,’ sprak hij; ‘deze gereedschappen zullen mij aan mijn vroegeren arbeid hier herinneren, die mijn vader begonnen had..... Gij, beste vrienden,’ ging hij voort, zich tot zijne omgeving wendende, ‘vraagt mij niets meer. Gij wildet de bron zien, waaruit Martin Simon zijne rijkdommen putte; hier is zij voor u. Ik sta u mijne rechten op dit metaal af; maar wanneer sneeuwvallen uwe huizen en akkers geteisterd en verwoest hebben, zal ik ze niet meer kuunen herstellen; wanneer hagel en storm het graan uwer akkers zal vernield hebben, zal ik uwe gezinnen niet meer tot aan het volgende jaar voor den honger kunnen beveiligen, ik zal uwe dochters geen bruidschat meer kunnen geven, niet meer de door stortvloeden beschadigde of vernietigde wegen kunnen herstellen; er zal geen beschermer, geen weldoener voor Bout-du-Monde - geen koning van den Pelvoux meer bestaan!’

Dit zeggende, verliet hij, zijne gereedschappen op den schouder dragende, de van goud glinsterende grot en zette zich bij den ingang op een steen neer.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken