Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

In de XVIIe eeuw.

Het boek de Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, door den heer Vanden Branden is eindelijk verschenen, en wij kunnen dit zware werk als het beste aanbevelen dat er over die stoffe geschreven werd. De schrijver geeft niet alleen dag en datum van geboorte aan, de voortgebrachte werken en wat dies meer; maar hij schildert dikwijls zeer levendig en leidt alzoo den lezer bij zijne helden binnen.

Wilt gij er een bewijs van en dat u zal doen zien hoe aantrekkelijk de lezing van dat boek is, dan zullen wij hier een paar bladzijden overnemen - waarin de heer Vanden Branden spreekt over ‘sinjeur Verbrugghen’, een schilder uil de XVlIe eeuw, die een oogenblik tusschen onze weelderige en rijke jonkers van dien tijd pronkte, om ten slotte allerellendigst te eindigen;



illustratie
op het balkon, naar hein burgers. (peinture-bogaerts.)


‘Kasper Peter Verbrugghen II, die op 11 April 1664 het levenslicht zag, werd in zekeren welstand groot gebracht. De trots, dien hij daarbij opdeed, zou hem eens ten gronde brengen. Na door zijnen vader tot eenen flinken bloemschilder

[pagina 110]
[p. 110]

te zijn opgeleid, werd hij reeds ten jare 1677, als kunstenaarszoon, vrijmeester der Sint Lucasgilde. Zijne leerlingen waren: Peter Frans Casteels, Frans d'Olivero, Gillis Vinck, zijn neef Jeroom Galle III, zijn halve broeder Balthazer Hyacinthus Verbrugghen en zijn stiefbroeder Jacob Melchior van Erck. Den 18n September 1691 kwam meester Kasper Peter Verbrugghen als Deken aan het hoofd der Schilders-Kamer. In aanzien zijner diensten, als Oud-Deken bewezen, werden zijne beide laatstgenoemde leerlingen en nabestaanden kosteloos als vrijmeesters aangenomen. Voor die begunstiging schonk onze meester aan de Gilde een groot doek met tuilen en kransen van allerlei Bloemen om een Apollobeeldje, welk gewrocht Verbruggen f. is geteekend en thans nog in ons museum hangt. Andere Bloemstukken van zijne hand worden nog in vele onzer burgershuizen en bijzondere kunstverzamelingen aangetroffen. De buitenlandsche museums bewaren van hem, te Rijsel: een doek met Bloemen en Vruchten; in de galerij Schleissheim: twee Bloemenkransen; te Schwerin: twee Bloemtuilen in Vazen, beide geteekend: Gasp. P. Verbruggen f., en te Stockholm: eenen Bloemenkrans bij eene Vaas met Vruchten.

De Oud-Deken Verbrugghen was bijzonder wel gezien tusschen de bestuursleden der Schilders-Kamer. Volgens Jacob Campo Weyerman, die hem persoonlijk kende, was hij een geestige prater, die tot zelfs over de buitenlandsche staatkunde het hooge woord voerde. Het heerschap bewoonde de Meir, en op die voornaamste wandelplaats der Signoren was hij door ieder gezocht om zijn vroolijk gesnap. Omtrent elf uren kwam ‘Mon-Deken’ den huize uit in zijn scharlakenen mantel met spaansche pruik en kastoren hoed op het hoofd. Na een uur te hebben gekout en gewandeld, trok hij met een ploegje vrienden naar ‘den Sint Antonius’ op de Schoenmarkt, waar er een lekkere koffie of chocolade werd genuttigd. Daarna ging men tegen één uur weer naar de Meir in het gasthof ‘le Laboureur’ bij ‘monsieur Charles Laboureur,’ om eens smakelijk te eten. Zoodra was het maal niet afgeloopen, of onze schilder scheidde van tafel onder voorwendsel, dat hij gewoon was te huis den thee te drinken. Hij ging integendeel met overhaasting bloemstukken malen, om zijn heerenleven te kunnen volhouden. Des zomers legde hij op klokslag zes uren de penseelen neer, om buiten de stadspoort een glas wijn of bier te gaan drinken. Als de avond viel, keerde hij stadwaarts, en dan werd er in het wijnhuis ‘de Keizerskroon’ bij de Borze, terdege gesmuld en luidruchtig geklonken met de kunstmakkers. Natuurlijk werden in dit leventje ook de meisjes niet verwaarloosd, tot eindelijk eene der schoonen onzen lustigen Signor in het net ving. Den 22n Juni 1700 verbond de pastoor der Sint Jacobskerk onzen meester met Dymphna van der Voort; maar zij werd reeds des avonds van den 18n September 1702, uit haar huis op de Meir, in de kerk der Lieve-Vrouwenbroeders naar het graf gedragen. Spoedig hernam de weduwenaar zijne loszinnige levenswijze. Den 29n Augustus 1703 was hij reeds genoodzaakt al de schilderijen, welke zijn huis versierden, tot geld le maken. De opbrengst voldeed geenszins de schuldeischers.

‘Bij het sluiten van het jaar 1705 dacht meester Verbrugghen het geraadzaam naar den Haag te trekken. Daar maakte hij tal van bloemschilderingen ter versiering van voorname huizen. Zijne uitgaven bleven, helaas! nog immer zijne inkomsten overtreffen, en hij kwam doodarm terug naar zijne geboortestad. De oude kunstmakkers hadden deernis met 's mans droevig lot. Den 14n September 1723 benoemden zij hem tot knaap der Sint Lucasgilde, welke hij eens als Opper-Deken bestierde. De grijze Verbrugghen vervulde dit nederig ambt tot zijn afsterven, en hij werd den 14n Maart 1730 in de hoofdkerk begraven.’

Is dat tafereeltje niet levendig en brengt het u niet voortreffelijk in ons oud Antwerpen van voor ruim anderhalve eeuw terug? De Meir was toen reeds, en ook veel vroeger, de voornaamste plaats in Antwerpen, waar men de flaneurs van dien tijd aantrof. De St. Antonius, de Laboureur, de Keizerskroon, nabij de Beurs, bestonden destijds gelijk in onze dagen. De St. Antonius was een koffiehuis, die er toen zeker niet veel bestonden en de Laboureur, welk lokaal destijds gelegen was op den hoek van de Meistraat, waar nu het oud-hotel-Joostens staat, was een gasthof of restaurant, alwaar open tafel gehouden werd.

Het leven van ‘Mon-Deken’ zou eene treffende stof zijn voor eene novelle of voor een tooneelspel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken