Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Verloren eer.
Novelle.
(Vervolg.)

Steeds verder liep Willem voort, het was hem onverschillig waarheen hem zijn weg voerde; hij zag niet eens, dat hij voortdurend in de nabijheid van den molen bleef, dat het pad er een boog omheen beschreef.

Een ruwe stem wekte hem uit zijne overpeinzingen; hij sloeg de oogen op en zag den gemeenteherder voor zich, die, op een boomstam zittende, ieverig breide, terwijl zijn hond de kudde bewaakte. Willem kende den ouden man, hij had zich vroeger dikwijls en gaarne met hem onderhouden en menigen goeden raad van hem ontvangen.

De oude groette hem even vriendelijk als hij het voorheen gedaan had, toen Willem's eer nog onbevlekt was en vraagde hem, wanneer hij teruggekeerd was en wat hij nu ging aanvangen.

Verrast door deze ontvangst naderde Willem den herder, die met zijne trouwe eerlijke oogen vragend naar hem opzag.

‘Zijt gij niet bevreesd een slechten naam te krijgen zoo gij met mij een gesprek aanknoopt?’ merkte de jonkman schamper aan.

De oude schudde glimlachend het hoofd.

‘Wat hebt gij dan gedaan, dat gij uitgestooten zoudt zijn als een melaatsche?’ antwoordde hij. ‘Ware ik rechter geweest, ik had u niet veroordeeld, maar ik zou diegenen gestraft hebben, die uwe moeder tot aan haren laatsten ademtocht vervolgden! Zij allen die er genoegen in schepten u met steenen te werpen, moesten eerst aan den balk in hun eigen oog denken, alvorens te oordeelen over den splinter in eens anders oog!’

‘Zeg hun dat en zij steenigen u!’

‘Ik zeg het hun niet, daar ik weet dat het nutteloos is. De schoolmeester heeft het hun gezegd, zij hebben hem tot dank daarvoor laten verhongeren, en uwe moeder heeft het hun gezegd, derhalve was zij eene heks. Gij hebt u vergrepen, Willem, maar een misdaad was het niet, want een misdaad is niet denkbaar zonder slechtheid, en slechtheid dreef u niet aan, om het hout uit het bosch te halen. De gemeente had haar plicht moeten doen en de arme oude vrouw in hare ziekte moeten ondersteunen, nu moest gij daarvoor boeten! Keer hun den rug toe, de wereld is groot genoeg; gij zult wel ergens een plaatske vinden, waar gij uw hoofd kunt neerleggen.’

Het voorhoofd van den jongen man plooide zich dreigend.

‘Zoo spoedig kan ik niet gaan,’ zegde hij, ‘ik moet eerst den schoft straffen die mij meer

[pagina 152]
[p. 152]

dan mijne eer, die mij het geheele geluk mijns levens ontroofd heeft!’

‘Gij bedoelt den mulder Hagen?’

Willem knikte toestemmend.

‘Het is waar, hij heeft u uwe verloofde afhandig gemaakt, hij heeft haar gedwongen zijne bruid te worden.’

‘Door schandelijke middelen!’

‘Het doel moet dikwijls de middelen heiligen, en zulks is ook hier het geval geweest. Maar denkt gij het gebeurde door wraakneming ongedaan te maken? Dora zal den mulder huwen; zij moet het doen, wil zij niet het gansche dorp tegen zich in het harnas jagen. En krenkt gij den mulder een haar, dan zijt gij verloren, zij slaan u dood, waar zij u aantreffen, want Hagen is een geacht man.



illustratie
valsch geld, naar a. eckardt.


‘En ik ben een schavuit!’

‘In hunne oogen, ja. Wellicht zullen hun nog eenmaal de oogen opengaan, zoodat zij inzien, hoezeer zij gedwaald hebben, maar eer dat geschiedt zal er nog menige druppel water door de molenbeek moeten wegvloeien.’

Willem zag den ouden man ontroerd aan, die op zijn staf geleund in den purperkleurigen gloed van het avondrood staarde.

‘Gij zult tot de ervaring komen,’ ging hij voort, ‘en ook Dora zal het inzien, dat hij u bedrogen heeft. De schijn bedriegt dikwijls en zoo hij ooit bedroog, dan bedriegt hij bij dezen man.’

Hij floot zijn hond, nam wat aarde op zijn vork en slingerde ze over de kudde.

‘Is hij niet zoo rijk als men algemeen gelooft?’ vraagde Willem gespannen.

‘Hij is het geweest,’ antwoordde de herder bedaard en met de overtuiging van een man die van zijne zaak zeker is. ‘Zijn vader heeft hem een schoon vermogen nagelaten; indien hij er goed gebruik van had weten te maken, dan kon hij heden de rijkste man op tien mijlen in den omtrek zijn. Hij heeft het gewild, hij wilde rijk worden, zeer rijk, maar hij wist het niet goed aan te leggen. Hij heeft gespeculeerd en is den joden in de handen gevallen; niemand weet wanneer het einde komen zal, maar het zal komen, maar het zal een einde met verschrikking zijn. Wilt gij een betere wraak? Laat hem aan zijn lot over en denk dat twee gezonde armen en een ernstige wil beter zijn dan glinsterende schijn, de bedelzak blijft toch een bedelzak, al is hij ook verguld!’

‘Weet gij dat alles zoo zeker?’

‘Ik heb gezonde oogen en wat ik daarmee zien wil dat zie ik ook.’

‘Dan hadt gij Dora moeten waarschuwen!’

‘Om mij de geheele bende op den hals te jagen? Wat men niet bewijzen kan, moet men niet luide uitspreken, het is een kuil waarin men zelf neerstort! Met het meisje heb ik meelijden, maar waarom is zij niet standvastig gebleven? Ik weet wel dat die oude wijven haar zoolang aan het hoofd gemaald hebben, tot zij ja zegde, maar waarom heeft zij dit gedaan? Zij bemint den mulder niet, zij heeft het mij geklaagd, des te erger voor haar; in armoede aan een man geketend te zijn dien men niet lief heeft, is de hel op aarde. Laat de dingen haren loop, Willem, wat geschieden moet geschiedt, gij kunt er niets aan veranderen. Wilt gij Dora waarschuwen, dan zal men zeggen, dat het eene armzalige lastering is, die gij uitgedacht hebt; wilt gij wraak op hem nemen, dan zetten ze u weer in het gevang en uw leven is dan nog slechts een wandeling tusschen de heirbaan en het tuchthuis. Vergeet uwe schoone droomen, en neem het leven gelijk het zich u aanbiedt, men kan ook zonder vrouw gelukkig zijn, wanneer men slechts tevreden is en niet meer wenscht dan men heeft. Ik ben altijd alleen geweest, mijne ouders heb ik niet gekend, broeders of zusters heb ik niet gehad, vrienden sloten zich niet bij mij aan en eene vrouw nam ik niet, dewijl ik haar niet onderhouden kon. Zoo ging ik alleen door het leven en ik heb mij nooit ongelukkig gevoeld.’

‘Gij hebt ook nooit bemind!’

‘Wat weet gij daarvan! Ik heb bemind gelijk slechts een menschenhart beminnen kan, wanneer het in de lente des levens zich in den zonneschijn verlustigt, maar ik heb ook kunnen missen, toen ik zag dat er niets van komen kon! Dat moet een ieder kunnen, geloof mij, zoo spoedig breekt eens menschen hart niet, gelijk de liên ons willen wijs maken, welke die schoone verzen schrijven. Ik heb veel gelezen en daardoor veel geleerd, een goed boek heeft mij in menig droevig uur getroost, en ik zegen er nog heden ten dage den schoolmeester voor, dat hij het mij geleerd heeft. - Gaat gij mede?’

‘Waarheen?’

‘Naar het dorp. De avond valt, kom, de nacht is niemands vriend! In den nacht komen de duistere gedachten, die gezellen der hel, die met den goeden engel in het binnenste des menschen strijden.’

Willem sloeg voor den ernstigen blik van den ouden man de oogen neer, het was hem alsof deze blik tot in de verborgenste schuilhoeken zijner ziel doordrong.

‘Gij voert iets slechts in uw schild,’ sprak de schaapherder waarschuwend. ‘Pas op, dat de goede engel niet overwonnen wordt.’

‘Ik heb volstrekt geen boos opzet in den zin,’ antwoordde Willem, ‘maar wanneer ik wraak denk te nemen, dan kan dit toch niemand verwonderen.

‘De wraak zal u vernietigen, niet dengene die ze treffen zou.’

‘Laat mij daarvoor maar zorgen!’

De oude man greep den opgewonden jonkman bij den arm en zag hem verwijtend aan.

‘En al kondet gij hem vernietigen, zoo zoudet gij toch met hem ook u zelven in het verderf storten,’ sprak hij met nadruk. ‘Welk nut trekt Dora daaruit? Laat hem aan zijn lot over, daarboven zetelt een Rechter, die elke schuld opteekent en geen enkele ongestraft laat. Gaat mede, wij willen samen in het dorp een glas bier drinken.’

‘Ik mag niet drinken,’ antwoordde Willem toornig, ‘indien ik het deed zou ik razen als een wild dier. O, welk een smaad! Mij te dreigen de honden op mij te zullen loslaten wanneer ik mij op zijn erf liet zien! Zou ik ook dat bedaard en geduldig verdragen? Ik kan het niet, zoo diep kan ik mij niet vernederen! Zij stond er bij toen hij mij dit toevoegde en de rijzweep tegen mij ophief.’

‘Gij hebt hem dus reeds ontmoet?’ vraagde de herder bedenkelijk het grijze hoofd schuddende. ‘Waarom gingt gij hem niet uit den weg?’

‘Waarom deed hij het niet!’

‘Wees niet zoo opvliegend, de blinde drift heeft reeds zoo menig mensch in het ongeluk gestort! Ga met mij mede!’

‘Neen, dat kan ik nog niet,’ zegde de jonkman, ‘maar ik zal komen zoodra het niet meer zoo geweldig in mij stormt. Ga, ik kom straks, in de herberg zien wij elkander weer!’

Nog eenmaal zag de herder hem ernstig en waarschuwend aan, daarop floot hij zijn hond, die de kudde bijeen dreef.

‘Wanneer de duistere gezellen komen, bid dan God, dat Hij u een engel zende in den strijd met den bekoorder,’ sprak hij, den wijsvinger waarschuwend opheflende; ‘luister naar den raad van een oud man, die veel ondervonden heeft en uw welzijn beoogt!’

Hij stapte aan de spits zijner kudde langzaam voort, met de vork op den schouder en het grijze hoofd omgeven door den purperen schijn der ondergaande zon.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken