Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Verloren eer.
Novelle.
(Vervolg.)

De dag begon reeds aan te breken toen de jonkman zich eindelijk een korte rust gunde, om adem te scheppen en nieuwe krachten te verzamelen.

Hij verkeerde in een wanhopigen toestand. Ongetwijfeld was de vervolging nog niet opgegeven; hij moest op de voortzetting daarvan rekenen; het was te verwachten, dat men een drijfjacht op hem zou inrichten, als op een aangeschoten everzwijn.

En wat had hij gedaan?

Niets!.... hij had zich niets te verwijten. Nadat de herder hem. verlaten had, was hij het bosch ingegaan om over de wijze van zijn wraakoefening na te denken, want het voornemen om zich te wreken op den man, die hem het laatste, het dierbaarste ontroofd en hem daarbij nog zoo bloedig beschimpt had, stond bij hem vast.

Hij had tallooze plannen ontworpen en weer verworpen, dewijl zij onuitvoerbaar waren; hij had er nog geen gevonden, dat hem bevredigde, toen het roode schijnsel der brandende gebouwen door het geboomte hem uit zijne mijmeringen wakker schrikte. Hij was terstond gewaar geworden, dat de brand aangestoken was, maar hij had er niet over nagedacht wie de misdaad kon gepleegd hebben; het was hem genoeg, dat hij de behuizingen zijns vijands in de vlammen zag opgaan. Hij maakte geen alarm, om de hulp niet te vroeg te doen verschijnen; zij mocht eerst dan komen als het te laat was en de gebouwen reeds in asch lagen.

Willem smaakte een onbeschrijfelijke voldoening, toen hij de brandende balken krakende hoorde instorten en den inhoud der voorraadschuren in een zee van vonken in de lucht zag stijgen; het gebrul van het vee in Je stallen en het huilen der honden klonk hem als muziek in de ooren. Nu was de mulder geen rijk man meer; nu was ook deze een bedelaar en van het trouwen met Dora kon in de eerste jaren niets komen. Ja, hij was gewroken! Het ongeluk had zijn vijand bezocht en hem harder geslagen, dan hij het verwacht hadde.

Zoo peinsde de jonkman, terwijl hij onafgewend in den vuurpoel staarde en van tijd tot tijd zijne vreugde in een schor, honend gelach uitte. Hij zag de boeren met hunne ladders en eemers toesnellen, het verheugde hem geweldig dat zij te laat kwamen - dat zij hem voor den brandstichter konden houden, vermoedde hij niet. . . . . . . . . . . . . . . .

En nu lag hij in het bosch op het vochtige mos onder schaduwrijke beuken en overwoog zijn toestand, die alles behalve troostrijk voor hem was. Verliet hij het bosch, dan viel hij òf de gendarmen òf den woedenden boeren in de handen; bleef hij in zijne schuilplaats dan stond hem de hongerdood voor oogen. Dat al de dorpen in den omtrek gewaarschuwd waren, dat gendarmen en boeren zich met elkander vereenigden om hem te vangen, was ontwijfelbaar en wee hem, als hij zich vangen liet!

Wat had hij dan eigenlijk misdreven, dat men jacht op hem maakte als een aangeschoten stuk wild? Niets! het eenige wat men hem ten laste kon leggen, was een onbeduidende houtdiefstal, waarvoor hij zijn straf ondergaan had - een vergrijp, waaraan honderden anderen zich dagelijks schuldig maakten, zonder te denken zich daardoor aan gevangenisstraf bloot te stellen.

Indien de boschwachter hem niet betrapt had, zou het niemand in de gedachte gekomen zijn hem voor. zoo iets scheef aan te zien; er waren in het dorp toch jongelieden genoeg die het niet als een misdaad beschouwden bij nacht op eens anders grond en bodem een stuk wild te schieten en naar huis te dragen. Maar hij had in de gevangenis gezeten, dat had hem voor altijd van zijne eer beroofd en nu hielden allen hem tot elke misdaad in staat!

O! hij had wel willen opspringen en boven aller hoofden de huizen van het dorp in brand steken, zoo gloeiend haatte hij hen! Er was een tijd geweest, dat niemand hem in het aangezicht zou hebben durven zeggen, dat zijne moeder eene heks was; toenmaals vreesden zij hem, want hij had hun dikwijls bewezen, dat hij de sterkste van allen was.

Ach! als hij nog aan dien tijd dacht: Hij was arm, maar gelukkig geweest; hij noemde het schoonste meisje zijne bruid, en op het pad, dat in de toekomst voerde, zag hij slechts zonneschijn. Met zijne gespierde armen kon hij genoeg verdienen, om zich zelven en eene vrouw te onderhouden, in het huiske zijner moeder was ruimte genoeg voor eene kleine familie en binnen eenige jaren kon hij zoo veel overgegaard hebben, dat het hem mogelijk ware wat akkerland en een weide te koopen.

Ja, destijds had hij menig luchtkasteel gebouwd, menigen schoonen droom voor waarheid gehouden - waarom gaf hij ook aan de verleiding gehoor en vergreep hij zich aan eens anders eigendom? Maar was hij daartoe niet genoodzaakt geworden door de hardvochtigheid der boeren, die in hun verregaande domheid zijne moeder van een verbond met de booze beschuldigden, daar zij in heldere nachten geneeskundige kruiden zocht? Had hij niet aan verscheidene hunner verzocht hem brood en hout te geven, welks waarde hij hun later in dank terugbetalen zou? En hadden zij hem niet smadelijk afgewezen, hem zelfs toegevoegd, dat niemand om zijne moeder zou treuren en dat hoe eerder zij

[pagina 168]
[p. 168]

de oogen sloot hoe beter het zou zijn voor het dorp?

Ja, zij hadden hem gedwongen het hout te stelen en nu verstootten zij hem uit hun midden als een melaatsche - nu beschuldigden zij hem ook nog van deze misdaad, misschien alleen om een reden te hebben den zoon der heks dood te slaan?

Daarover dacht de jonkman, terwijl boven zijn hoofd het morgenkoeltje zacht door de takken ruischte en een geheimzinnig fluisteren door de toppen der boomen ging.

Hij moest een besluit nemen; hier kon hij niet blijven. Het viel hem niet pijnlijk den geboortegrond te verlaten: alleen de gedachte, dat hij nooit de geliefde zou weerzien, die hij ondanks hare trouwbreuk nog altijd vurig en innig beminde - deze gedachte en de vrees op zijne vlucht zijnen vijanden in handen te zullen vallen, weerhielden hem zich terstond voor altijd te verwijderen. Hij moest Dora nog eenmaal zien, haar nog eenmaal vragen, of nu wezenlijk alles tusschen hem en haar uit was!

Wellicht was zij tot andere gedachten gekomen, nu hij verplicht was het dorp te verlaten en Hagen arm was, wellicht bewoog haar nu zijn treurig lot om met hem mee te gaan.

Dat zij hem nog liefhad wist hij toch, zij had het hem bewezen toen zij, het doodsgevaar niet tellende, hem tegen zijne woedende vijanden beschermde.



illustratie
het graf van herodes.


Hij wilde tot den nacht in het bosch blijven en dan in het dorp sluipen; daar wilde hij aan het venster van haar kamerke kloppen, om haar te wekken en met haar te spreken. En wanneer zij hem zegde, dat hij zich ter beschikking der justitie zou stellen en zijne onschuld bewijzen, opdat zij gerust zij, dan wilde hij ook dat doen; maar als zij verklaarde, dat zij vast besloten was, het woord gestand te doen, dat zij den mulder gegeven had, dan bleef hem niets anders overig, dan het geboorteland den rug te keeren en aan gene zijde des Oceaans een nieuw vaderland te zoeken.

IV.

Aan den zoom van het bosch hield de mulder zijn paard in en blikte op de rookende puinhoopen van zijne bezitting. Met de lippen op elkander geklemd en de wenkbrauwen gefronseld, liet hij het starre oog lang op de verwoeste huizinge rusten, daarop reed hij er langzaam heen.

Een hond kwam hem kwispelstaartend tegemoet; hij sloeg het gewonde dier toen het tegen hem wilde opspringen.

Op den voorhof onder de half verbrande kastanjeboomen, waar zoo menig vroolijk feest gevierd was geworden, sprong hij uit den zadel; het paard zag hinnekend om zich heen en liep zoekend op de plaats aan, waar de stal gestaan had, terwijl de sombere ruiter zwijgend voor zich uit staarde.

Slechts een klein huis, dat tamelijk ver van de hoofdgebouwen verwijderd lag en tot dusverre aan de muldersknechten tot woning gediend had, was onaangetast gebleven; op dit huiske ging de mulder af, nadat hij de verwoesting genoegzaam in oogenschouw genomen had.

Brigitte kwam hem weenend en jammerend tegenloopen; hij bevool haar op barschen toon hem van haar gehuil te verschoonen en ging binnen.

‘Wat was het - achteloosheid of onvoorzichtigheid?’ vraagde hij, toen hij in het bekrompen, lage vertrek tegenover haar stond.

De oude meid verschrikte over den dreigenden blik, die doordringend op haar rustte; zij vouwde de handen en verzocht haar bedaard aan te hooren, zij had even zoo weinig schuld aan den brand als hij; de molen was door een misdadige hand aangestoken geworden. Daarop vertelde zij hem de toedracht, terwijl hij op en neer ging en daarna een lange poos staan bleef, om haar doorborend aan te zien, toen zij van het uitbersten van den brand verhaalde.

Hij zweeg tot zij geëindigd had, daarop trad hij naar het venster om nogmaals de zwart gerookte muren te beschouwen. Het was een treurige aanblik; toch gleed er over het magere aangezicht van den mulder een trek van boosaardige blijdschap.

‘In het tuchthuis moet hij,’ morde hij; ‘ik zal niet rusten vóór hij achter slot en grendel zit. - Is er in het geheel niets gered geworden?’

‘Niets! er was geen denken aan.’

‘Ook het vee niet?’

‘De hitte was te groot.’

‘Lafhartig volk!’ gromde de mulder. ‘Gij hadt toch ook wel de stallen kunen openzetten voor gij de plaats verliet! Maar zoo gaat het altijd! de zucht naar zelfbehoud verdringt alle andere gedachten. O! ware ik hier geweest!’

‘Al mijn geld en goed is ook verbrand!’

‘Het zal wat schoons geweest zijn!’

‘Ik heb twintig jaar gewerkt om mij een en ander aan te schaffen; men verliest niet gaarne iets waaraan zoo menige zweetdruppel kleeft!’

De mulder sloeg met de zijzweep op de schachten zijner laarzen en haalde minachtend de schouders op.

‘Het zal u vergoed worden,’ zegde hij. ‘Het is gelukkig, dat ik voor eenige maanden huis en hof verzekerd heb. Gij zult er niets bij te kort komen! Denk aan mij, ik heb grootere schade geleden!’

‘Als gij alles verzekerd hadt.....’

‘Ja wel, alles, wat men alles noemt! Maar de vijf duizend mudden koren, die op den zolder lagen, zullen naar den duivel zijn! De maatschappij betaalt niets meer dan zij moet en ik kan haar niet bewijzen, dat het koren mee verbrand is.’

‘Dat kan ik getuigen!’ bracht Brigitte in, op wier verslenst aangezicht een glans van genoegen verscheen, toen haar heer haar vergoeding voor het verlorene beloofde.

‘Zoo? Kunt gij dat?’ vorschte Hagen.

‘Natuurlijk, er is toch niets gered geworden!’

‘Bah! dat kunnen de boeren ook getuigen, maar men zal u vragen, of het graan er vóór den brand ook gelegen heeft.’

De mulder wees met zijn zweep op de puinhoopen en zag de meid zoo dringend aan alsof hij haar beduiden wilde, dat indien zij dit niet verklaarde, zij het laatste brood bij hem gegeten had.

‘Als gij het zegt, moet het wel waar zijn,’ sprak zij. ‘Ik weet, dat er altijd graan op den zolder gelegen heeft en Hans weet het ook.’

‘Hans weet niets!’ viel Hagen haar in de rede. ‘Ik heb hem in de laatste maanden niet meer naar boven gezonden, hij had genoeg in den molen te doen. Hij schuttelde het koren ook niet zorgvuldig genoeg om, daarom heb ik het in den laatsten tijd altijd alleen gedaan. Ha! en mijn voorraad in de schuur - meent gij dat ik geen schade lijd bij den brand! Uw armoedig boeltje zal u vergoed worden, gij verliest er geen penning bij!’

‘Ik zou het ook niet kunnen dragen!’ zegde Brigitte het hoofd schuddende.

‘Zoo! en Dora heeft hem in bescherming genomen!’ ging de mulder grimmig voort, zonder op deze bemerking acht te geven. ‘Hoe durfde zij het te wagen? Hoe kon zij vergeten, dat zij mijne bruid is?’

‘Zij heeft niet willen toelaten, dat de woedende boeren hem in het vuur wierpen! Zij hadden hem den dood gezworen en zouden hem levend verbrand hebben, indien hij in hunne handen gevallen was.’

De magere man kromp ineen, als had hem eene ijskoude hand aangeraakt.

‘Het doet er niet toe,’ zegde hij geërgerd, ‘zij had niet voor hem in de bres moeten springen. De kerels zouden zich nog wel eens bedacht hebben, eer zij hem in de vlammen geworpen hadden! Gij blijft hier, Brigitte; als Hans terug komt, zeg hem dan dat hij weer naar huis kan gaan naar zijn broeder of waarheen hij wil, daar er hier niets meer voor hem te doen valt; later zal ik met hem afrekenen. Wanneer hij zich dan weer bij mij verhuren wil, is het mij goed: ik zal het hem laten weten zoodra hier alles weer in orde is..Ik rijd naar het dorp; indien er iemand naar mij vraagt, ik neem bij baas Stam mijn intrek. Hebt gij geld noodig, kom dan bij mij, ik denk, dat gij het hier wel zult kunnen uithouden.’

Zonder een antwoord af te wachten, ging hij heen: dadelijk daarop zag Brigitte hem wegdraven.

Weldra had bij het dorp bereikt; voor de herberg, het eerste huis, waarlangs zijn weg hem voerde, maakte hij halt. Hij gelastte den dikken herbergier het paard op stal te brengen en hem voor twee of drie maanden één en zoo het kon twee kamers in te ruimen; daarna begaf hij zich, zonder eerst de herberg binnen te gaan, naar de woning, welke Dora's moeder bewoonde.

Eenige boeren wilden hem onderweg aanspreken, maar zij waagden het niet toen zij zijn barsch uitzicht zagen: zij wisten waarheen hij ging en wat hij voornemens was; zij konden wel gisssen, dat hij boos was op zijne bruid, dewijl zij den brandstichter in bescherming genomen had.

Dora had daarover reeds een woordenwisseling met hare moeder gehad en met de oude Lena, die nog aanwezig was, toen de mulder binnen kwam.

‘Dat is een schoone geschiedenis!’ riep Hagen toornig, zonder den groet der vrouwen te beantwoorden. ‘Is u den misdadiger liever dan ik, zoo hadt gij mij uw woord niet moeten geven! De schavuit steekt mijn huis in brand en gij zijt hem behulpzaam om na die heldendaad ongedeerd te ontkomen!’

‘Ja, het heeft veel ergernis gegeven en niemand kan het begrijpen,’ zegde de oude Lena, maar de mulder opende de deur en beduidde de vrouw met een gebaar, dat het hem zeer aangenaam zou zijn als zij heenging.

‘Wat wij met elkander hebben, kunnen wij onder ons afdoen,’ merkte hij aan op een toon, die geen tegenspraak duldde; ‘indien het geheele dorp het hooren moest, zouden wij op straat gaan.’

Pruttelend ging het oude wijf heen, de mulder wierp de deur achter haar dicht en vestigde de toornig flikkerende oogen op Dora, om wier lippen een vastberaden bijna vijandige trek speelde.

‘Het geheele dorp heeft er den mond vol van,’ zegde hij met toenemende gramschap; ‘gij hadt den deugniet niet meer moeten kennen toen hij uit het tuchthuis terugkwam.’

‘Dat heb ik haar ook gezegd,’ sprak de moeder met een bestraffenden blik op het meisje. ‘Wees bedaard, Hagen, zij zal het niet weer doen.’

‘Op staanden voet zou ik het doen, zoo het woedende volk hem wilde vermoorden,’ sprak Dora met klem. ‘Meent gij dan, dat gij de liefde zoo geheel en al uit mijn hart kondet rukken? Gij hebt het beproefd, beiden, gij hebt hem zoo slecht gemaakt als gij slechts vermocht, gij hebt mij bedrogen om mij te bewijzen, dat hij mijne liefde niet waardig was en toen dat alles niet hielp, Peter, hebt gij een ander middel beproefd, om mij van hem los te maken. Het was geen eerlijk middel, maar gij hebt er uw doel mee bereikt en daarmee moest gij tevreden zijn!’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken