Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De stiefdochter.
(Vervolg.)

III.
Een trouwfeest.

Natalie stond in hare kamer voor het venster treurig naar buiten te staren; hare tengere gestalte scheen in de witte feestelijke kleeding nog schraler en de krans van volle rozen in het zorgvuldig gekrulde haar deed de donkere kleur van hare huid nog sterker uitkomen. Daar kwam hare nieuwe gouvernante, een veertigjarige Francaise, in een zeer opzichtig toilet binnen.

‘Zijt ge gereed, gravin?’ vraagde zij. ‘Gij hadt reeds beneden moeten zijn, want de gasten beginnen te komen. Mijnheer uw vader zal terstond hier zijn - het is hoog tijd om naar de vertrekken van mevrouw uwe mama te gaan, die, door hare kinderen geleid, in de groote zaal verschijnen wil.’

‘Mijn vader!’ herhaalde het jonge meisje als ware van de geheele toespraak slechts dat enkele woord als een wanklank in haar oor gedrongen. ‘Ik bid u, mademoiselle, den heer Kozenski niet zoo te noemen! Mijn vader is dood!....’

‘Hierin, zoowel als in al het overige, wat op uwe opvoeding betrekking heeft, mijne lieve gravin,’ antwoordde de gouvernante op spijtigen toon, ‘gedraag ik mij uitsluitend naar de bevelen van den genadigen heer, die mij hier heeft doen komen en aangenomen heeft. Maar waar blijft uw broeder? Het is mij onverklaarbaar.....’

Zoo sprekende opende zij de deur, welke in de aangrenzende kamer voerde. Zij was stil en leeg. Albert's leerboeken lagen verward dooreen, als in haast neergeworpen op de tafel, waaraan hij gewoonlijk zat te werken, de feest kleeding, welke hij tot viering van de trouwing zou aantrekken, hingen onaangeroerd over de leuning van den stoel, gelijk de bediende ze daar gebracht had; van den knaap zelven echter was geen spoor te zien.

‘Grand Dien!’ riep de Franchise, ‘waar mag de deugniet nu weer zijn? Dat zal den genadigen heer zeer vertoornen! Weet gij er iets van, Natalie?’

‘Niets,’ antwoordde het jonge meisje trotsch. ‘Maar dat weet ik, dat niemand het recht heeft, in het huis mijner moeder, van mijn broeder te spreken gelijk gij zoo even deedt.’

‘Ik heb het recht, dat de heer des huizes mij verleende,’ luidde het bitse antwoord der gouvernante.

‘Erf wie geeft hem dat recht?’ riep Natalie, opvliegend.

‘Gij schijnt te vergeten,’ sprak mejuffrouw Clemence met een valschen lach, ‘dat de heer vone Kozenski heden met uwe moeder trouwt.’

Natalie zweeg. Alle kleur week uit haar aangezicht. Daaraan had zij in de oogenblikkelijke opgewondenheid waarlijk niet gedacht. Ofschoon reeds lang voorbereid en door allen die scherper oogen hadden dan het jonge meisje, lang met zekerheid voorzien, was voor haar de gansche zaak nog altijd zoo vreemd, zoo nieuw! De gehate Kozenski zou haar vader worden? Het kwam haar voor als een kwade droom.

Juist trad hij zelf in de kamer, zonder aan te kloppen, in vollen uniform, met gebiedende houding, een ontzagwekkende verschijning, die vrees, geen liefde, geen vertrouwen inboezemde.

‘Waar is mijn stiefzoon, mademoiselle,’ zoo sprak, hij, geen acht gevende op Natalie, de Francaise toe.

Deze neigde zeer diep. ‘Wij vermissen hem,’ antwoordde zij bevende.

‘Gij vermist hem?’ bulderde Kozenski. ‘Wat moet dat beteekenen, mejuffrouw? Is dat het toezicht, hetwelk ik u zoo streng bevool?’

‘Uwe genade vergeve mij; maar toen ik mijn toilet geëindigd......’

De Pool bezag de opgepronkte, uitgebloeide gestalte met een spottenden blik, terwijl hij driftig aan de belkoord trok. Een bediende trad binnen.

‘Zoek mijn stiefzoon!’ bevool de ritmeester. ‘Ik laat hem bevelen onmiddellijk in de groote zaal te verschijnen!’

De bediende spoedde zich weg.

‘Dezen kinderachtigen trots zal ik weten te breken,’ zegde Kozenski, zich met dreigenden blik tot Natalie wendende, die tegelijk uit vrees en misnoegen over al hare leden beefde. ‘De lankmoedigheid, waarmede ik tot dusverre uw beider weerspannigheid verdroeg, is ten einde....onthoud dat wel! En nu voort, maar uwe moeder.... opdat de comedie eindelijk afgespeeld worde!’ voegde hij er, als met zich zelven sprekende, zachter bij, terwijl hij de kamer verliet en de deur driftig achter zich in het slot wierp.

De gravin stond in hare kleedkamer in vollen bruidstooi. Een kleed van zware perelgrijze zijde, met een bovenkleed van kostbaren kant omsloot hare rijzige gestalte in schilderachtige plooien. In plaats van de maagdelijke mirtenkrans hield een diadeem van brillanten den bruidssluier op den kunstigen bouw harer donkere lokken vast. Zoo stond zij midden in de kamer op een tafel leunende, met een gelukkigen lach op de lippen, blijde teederheid in den vochtigen blik.

Plotseling kwam Natalie, bleek en ontdaan, binnenstormen, en wierp zich, in tranen smeltende, aan haren hals.

‘Doe het niet, mama!’ kreet zij, geheel buiten zich zelve, ‘o! ik bid u, doe het niet! Zoo gij ons liefhebt, doe het ons dan niet aan!’

De gravin was een oogenblik als versteend van schrik. Onwillekeurig sloten hare armen zich vast om de teere gestalte, die krampachtig bevend aan haren hals hing.

Het met tranen bevochtigde gezichtje richtte zich omhoog. ‘Wilt gij het niet doen, mama?’

Daar trad met een diepe neiging mejuffrouw Clemence binnen. De moeder, liet de armen zinken en schoof de dochter van zich af.

‘Uwe Genade vergeve het mij,’ stamelde de gouvernante, ‘de gravin ontliep mij zoo vlug, dat het mij niet mogelijk was haar op den voet te volgen. Mijnheer de baron verwacht de genadige gravin.’

Deze maakte zich geheel van Natalie los en nam gebedenboek en bloemruiker van de tafel. ‘Ik ben gereed!’ zegde zij.

Natalie onthutste. ‘Doet gij het toch, mama?’ snikte zij handenwringend.

‘Uw kinderachtig verzet zal het mij niet verhinderen,’ antwoordde de moeder op strengen toon. ‘Zeg er mij liever dank voor, dat ik uwe hulpbehoevende jeugd opnieuw onder de trouwe bescherming van een liefdevol vader stel, in plaats van mij den lang gewenschten vreugdedag door klagen en jammeren te verbitteren. Kom, ga nu mede, wees verstandig en doe wat u gelast is!’

Zij ruischte weg De Franchise volgde haar op den voet.

Natalie bleef staan, den zakdoek tegen de weenende oogen gedrukt. Eerst als de deur dicht viel, zag zij op en bespeurde dat zij alleen was. Met geweld onderdrukte zij hare aandoening en droogde haastig hare tranen. ‘Een vader wil zij mij geven,’ zuchtte zij; ‘in plaats hiervan ontneemt zij mij nu ook de moeder!’ Met deze woorden volgde zij de gravin naar de groote zaal.

Hier was een talrijk en aanzienlijk gezelschap bijeen. Men had het daglicht door de zware, zorgvuldig dichtgetrokken voorhangsels buiten gesloten. Tallooze waskaarsen verlichtten de geheele zaal, die door kunstige handen tot eene soort van kapel ingericht was. Op een tafel, die tot altaar diende, stond een gouden kom met wijwater en een gouden schotel, waarop de trouwringen lagen. Een kunstig gebeeldhouwde bidbank, met wit fluweel bekleed, stond voor het bruidspaar gereed.

Niemand der aanwezigen echter had tot dusverre op den donkeren achtergrond van het geïmproviseerde altaar acht gegeven. Daar blikte tusschen dichte, groene planten, door den kunstvol verdeelden lichtglans tooverachtig beschenen, het wit marmeren borstbeeld van den graaf Mengenrode op de trouwingstoebereidselen af. Het was een onhandigheid van den behanger en den hovenier, die de versiering der zaal verricht hadden. Gelijk gezegd, had niemand zulks tot dusverre bemerkt. De gravin echter verstijfde bij het binnentreden bijkans van schrik: haar eerste oogslag was op het beeld gevallen, dat in zijne treffende gelijkenis haar als een verwijtende, vreesselijk ernstige waarschuwing verscheen.

Was het louter toeval dat het lang vergeten borstbeeld uit de rommelkamer te voorschijn gekomen en juist nu onder hare oogen gesteld

[pagina 195]
[p. 195]

was, juist hier? Zij was in alle gevallen vrij, zij kon haar hand met haar hart wegschenken; maar haar plicht tegenover hare kinderen, tegenover de kinderen, die de afgestorvene zoo innig had lief gehad? Natalie's vertwijfeling, hare smeekende bede...... de koele trots, waarmede Albert, waar hij slechts kon, hare tegenwoorheid vermeed en zelfs nu wegbleef......dat alles viel haar, op dit oogenblik, bij dit gezicht loodzwaar op de ziel en zij zag bijna onmachtig naar het marmeren gelaat op, als zouden de steenen lippen zich openen, om haar oordeel uit te spreken.

‘Wat deert mijn dierbare geliefde?’ vraagde Kozenski zacht. Hij was de bruid tot aan de deur te gemoet gegaan en bemerkte met ongenoegen en schrik haar plotseling verbleeken, het geweldige beven der kleine hand, die hij gegrepen had.

De gravin herstelde zich. Bij den klank der beminde stem namen de vermanende geesten de vlucht; de zachte roep van het moederhart verstomde voor den roep des bruigoms. De lach keerde op hare lippen, de kleur op hare wangen terug; de schoone oogen straalden den verloofde liefdevol tegen. Zij begroette de aanwezigen met de innemendste vriendelijkheid en nam met zichtbare voldoening hunne gelukwenschen aan.

Door een zijdeur trad de geestelijke, die de trouwing voltrekken zou, in ornaat binnen. Het gonsen der gevoerd wordende gesprekken verstomde bij zijne verschijning; hij ging te midden der diepste stilte naar het altaar.

Kozenski naderde de bevende Natalie en vatte hare hand. ‘Komaan, kleine bruidsjuffer,’ zegde hij met een aanmoedigend lachje, ‘volbreng uw plicht!’

Het meisje liet zich eenige passen meetrekken, eensklaps echter bleef zij staan. ‘Maar waar blijft mijn broeder?’ merkte zij angstig aan, ‘hij is niet hier!’

Kozenski verschrikte. Hij had Albert's tijdig verschijnen, na de strenge bevelen, die hij gegeven had, als een uitgemaakte zaak beschouwd en werd eerst nu gewaar, dat Melanie zonder bruidsjonker was, dewijl de zoon met verschenen was, die deze taak vervullen moest. Een der aanwezige heeren bood haar den arm en leidde haar voor.

‘Dat zal de verwenschte deugniet mij niet ongestraft aangedaan hebben,’ fluisterde de Pool, bleek van woede, de bruid in het oor, terwijl hij naast hem op de bidbank neerknielde. Zij boog zwijgend het hoofd; een onderdrukte zucht verhief haren boezem.

De trouwing duurde lang. De geestelijke hield een treffende toespraak, hoofdzakelijk voor den bruigom bestemd, wien hij de plichten, welke hij met deze plechtige handeling niet enkel tegenover zijne aanstaande, maar ook tegenover de kinderen op zich nam, met gevoelvolle woorden op het hart drukte.

Melanie luisterde met licht opgewekte, maar even zoo snel weer verdwenen aandoening, Kozenski met kwalijk verholen ongeduld toe. Hij ademde verlicht toen de rede geëindigd was en de eigenlijke trouwing een aanvang nam.

Op het oogenblik, dat de geestelijke het huwelijks formelier zou uitspreken, trad Albert in de zaal. Hij was in feestkleed, maar doodsbleek. Uit de edele trekken van het jeugdige gelaat sprak een geweldige innerlijke ontroering. Hij deed haastig eenige stappen als wilde hij zijne plaats aan de zijde zijner moeder nog innemen. Daar viel zijn oog op het marmeren borstbeeld.

Deze aanblik was te sterk voor zijne reeds zoo overspannen zenuwen. ‘Vader!’ riep hij luide en krijschend uit, en beide armen naar het borstbeeld uitstrekkende stortte hij bewusteloos op den grond.

Het geheele gezelschap geraakte in opschudding. Eenige heeren droegen den onmachtigen knaap weg, terwijl de overigen zich dichter om het bruidspaar drongen, om de moeder dien treurigen aanblik te besparen. Doch zij had den kreet, den doffen val gehoord en behield slechts met groote moeite hare bedaardheid tot aan het voltrokken der gewijde handeling. Zoodra de geestelijke den laatsten zegen uitgesproken had, sprong zij op en drong door den dichten kring heen, ‘Wat is er gebeurd?’ riep zij met ontstelde blikken om zich heen ziende, ‘waar zijn mijne kinderen?’

Ook Natalie was verdwenen. Zij moest van de algemeene verwarring gebruik gemaakt hebben om onbemerkt haren broeder te volgen.

‘Mijne lieve,’ zegde de ritmeester, terwijl hij zijne gemalin met een vriendelijken lach den weg naar de deur afsneed, ‘aan de kinderen - onze kinderen, - is niets overkomen. Albert's lichte ongesteldheid, door haast en verhitting veroorzaakt, zal spoedig geweken zijn. Zijne teedere zuster is bij hem en onze voortreffelijke Clemence zal wel de goedheid hebben hem op te passen. Laat u de vreugde van dezen dag door dit onaangename voorval niet bederven, liefste!’

Zij zag hem aan, zijn donker oog rustte op haar met de uitdrukking van hartstochtelijke liefde; zijne stem, zijne woorden, zijn lachen - alles werkte zamen om hare bezorgdheid te verdrijven. ‘O gij mijn alles,’ fluisterde zij, hare kinderen en hare omgeving geheel vergetende, ‘gij, die mij dierbaarder zijt dan mijne kinderen, dierbaarder..... dan mijne eigene ziel!’

De heeren, die Albert weggebracht hadden, keerden terug. Het was niets van beteekenis, betuigden zij eenparig, de jongeling was reeds veel beter. Juffrouw Clemence liet de genadige vrouw boodschappen zich niet ongerust te maken, zij zou met de gravin bij den zieke blijven.

Melanie gevoelde zich door die boodschap volkomen gerust gesteld. Bij het feestmaal, door scherts en vroolijkheid gekruid, vergat zij de bezorgdheid over haar zoon en werd wellicht door de afwezigheid van Natalie minder in het blijde genot van het oogenblik gestoord, dan zij het door het zien van het bleeke en verweende gezichtje geweest zou zijn.

Eerst toen het rijtuig voor was, dat de pasgehuwden voor het aanvaarden eener reis van eenige weken naar het station zou brengen, nadat de gelukkige bruid reeds van kleederen had verwisseld, in het laatste oogenblik voor de afreis vond zij nog even de gelegenheid om naar hare kinderen te gaan zien.

Albert rustte doodsbleek, met gesloten oogen op zijn legerstede, naast hetwelk de gouvernante nog in feestkleeding op een stoel zat. Natalie knielde, eveneens nog in haar witte kleed, aan de andere zijde, en had het gelaat in de dekens verborgen, als of zij sluimerde of weende. Op de tafel stonden geneesmiddelen en glazen.

Melanie ijlde doodelijk ontsteld op het bed toe. ‘Mijn God, wat deert den jongen?’ riep zij. ‘Albert, hoe gaat het?’

De Francaise was eerbiedig opgestaan. ‘Het is niets, genadige vrouw,’ fluisterde zij. ‘Ik hield het voor mijn plicht naar den docter te zenden. Eene kleine verkoudheid, dacht hij, anders niets. Hij schreef de noodige medicamenten voor en bevool vooral stilte en rust. Veroorloof mij intusschen u mijne eerbiedige gelukwenschen.....’

‘Voort!’ riep de zieke eensklaps, uit zijn onrustige sluimering wakker schietende, ‘weg, deugnieten! Gij zult haar niet aanraken!’

Melanie stond roerloos van schrik. Natalie richtte het bleeke gelaat op. ‘Zij zijn niet meer hier,’ sprak zij snikkend, terwijl zij zijn dreigend uitgestrekte rechterhand zacht tusschen hare beide handen, vasthield. ‘Zie toch, lieve Albert, er is niemand anders hier als mama!....’

‘Mama!’ riep de jongeling, zijne hand met een ruk uit de zwakke omvatting bevrijdende. ‘Zij zullen mama niet wegvoeren! Help! help! Vader, sta bij!’

Hij wierp de dekens terug en wilde uit het bed springen - de moeder ving hem in hare armen op. ‘Mijn lieve Albert,’ zegde zij weenend, terwijl zij hem weer neerlegde, ‘kom tot bezinning wees bedaard! Niemand bedreigt mij, niemand doet mij leed! Papa is hier om mij te beschermen!’

De zieke staarde haar met wij geopende oogen onbeweeglijk aan, alsof hij met moeite zijne gedachten trachtte te verzamelen. Plotseling sloot hij met een diepen zucht de oogen en wendde het hoofd af.

‘Waar blijft gij toch, Melanie?’ vraagde de ritmeester, zich op den dorpel der ziekekamer vertoonende. ‘Ik moet u verzoeken wat haast te maken.... wij missen anders den trein.’

Albert mompelde onverstaanbare woorden en strekte dreigend de gebalde vuist uit. Doch de koortsslaap hield hem te eng omkneld, de hand zonk machteloos neer, hij bleef rustig.

‘Mij dunkt, dat wij lieyer thuis moesten blijven,’ zegde Melanie schuchter, ‘ten minste eerst den docter spreken, voor wij Albert verlaten. Zijn toestand bevalt mij in het geheel niet.’

‘En ik zou den schoonsten tijd mijns levens aan een ziekbed doorbrengen?’ antwoordde de Pool driftig. ‘Dat kan u geen ernst zijn, liefste? Wanneer ik het integendeel niet voor een niets beduidend gezegde moet houden, wat gij mij zoo menigmaal verzekerd hebt, dat gij mij meer lief hebt dan alle overige menschen, volg mij dan ten spoedigste uit deze benauwde lucht die mij de keel bijna toeschroeft. Onze goede Clemence zal voor den zieke zorgen en de kleine Natalie zal hem ongetwijfeld allerzorgvuldigst verplegen!’

‘Dat zal ik,’ sprak het jonge meisje kortaf. Zij ging naar hare moeder en bood haar het voorhoofd tot een kus aan. ‘Vaarwel, mama,’ zegde zij koel.

‘Tot weerziens, mijn geliefd kind,’ snikte Melanie en sloeg met onstuimige teederheid hare armen om de tengere gestalte, ‘tot een spoedig, vroolijk wederzien!’

Natalie zweeg. Zij duldde de omhelzing, zij beantwoordde die niet. De moeder trad nog eenmaal voor het bed haars zoons, en kuste hem op de van de koortshitte gloeiende lippen, Kozenski stampte ongeduldig op den vloer.

‘Ik verlaat mij op u, beste Clemence,’ zegde Melanie aan de gouvernante de hand reikende.

‘Ik zal het vertrouwen der genadige vrouw weten te rechtvaardigen,’ antwoordde deze statig.

‘Hebt gij nu eindelijk gedaan?’ zegde de Pool onhoffelijk. Hij bood zijne vrouw den arm, en zonder zijne stiefdochter een blik, veel minder een groet waardig te keuren, knikte hij de gouvernante achteloos toe en verliet met zijne vrouw het vertrek.

De gouvernante verdween door een andere deur om zich naar hare eigene kamer te begeven. Natalie echter zonk, in een hartstochtelijk, zenuwachtig geween uitberstende, met gevouwen handen naast het leger van haar zieken broeder op de knieën neer.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken