Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De stiefdochter.
(Vervolg.)

V.
Zonder dak.

Het gansche streven van Kozenski was in de volgende weken er slechts op gericht om den slechten indruk uit te wisschen, welke het in het vorige hoofdstuk geschilderde tooneel op zijne stiefdochter gemaakt had en dit zoo al niet geheel te doen vergeten dan toch in een geheel onschuldig daglicht te doen verschijnen. Met eene behendigheid, welke bewonderenswaardig geweest ware indien zij een edeler doel beoogd had, speelde hij nu de hem innerlijk stuitende rol van een vaderlijk bezorgden, belangloozen vriend.

Hij had zijne vrouw reeds sinds lang met krenkende onverschilligheid behandeld. Zoodra hij echter meende te bemerken, dat Natalie zich meer bij hare moeder begon aan te sluiten, hetzij dat het ingeschapen gevoel het jonge meisje tot hare natuurlijke beschermster dreef, of dat zij zich sedert het wegzenden harer gouvernante te eenzaam gevoelde - greep hij gretig elke gelegenheid aan om zich een zorgvuldig en opmerkzaam echtgenoot te toonen en legde bovendien in den omgang met Melanie een voorkomendheid aan den dag, welke haar dubbele doel niet miste.

Nu voelde Melanie - te oppervlakkig en te luchthartig om ook niet licht vergevingsgezind te zijn - zich gelukkiger dan ooit. Zij zag zich door de hernieuwde en vermeerderde teederheid haars echtgenoots in de eerste blijde dagen van hare liefde en haren ocht terugverplaatst en liet geene gelegenheid voorbijgaan om hem bovenmatig te prijzen.

Daardoor werd echter uit Natalie's onschuldig hart het wantrouwen tegen den stiefvader meer en meer uitgewischt. Ja, zij deed zich zelve bittere verwijten, dat zij zijne eerlijke en liefdevolle inzichten met haar zoo onbegrijpelijk verkeerd had uitgelegd en verzocht hem inwendig rouwmoedig vergiffenis voor den afkeer dien zij zoo lang tegen hem gevoed had.

Zij schreef zelfs in dezen geest aan Albert. De briefwisseling tusschen zuster en broeder was in den laatsten tijd niet meer zoo levendig als voorheen; maar toch was het voor het jonge meisje eene behoefte hare nieuw veranderde zienswijze aan haar broeder mee te deelen, die toch, gelijk zij onschuldig meende, met betrekking tot den stiefvader in dezelfde dwaling verkeerde, als tot dusverre met haar het geval geweest was. De brief bleef evenwel tot hare groote verbazing en nog grootere teleurstelling onbeantwoord. Te verstandig om zich door de schilderingen, welke Natalie hem van de tegenwoordige verhoudingen in de familie ophing, tegen zijn eigen waarnemingen, zijne persoonlijke ervaringen in, te laten verblinden, daarbij echter te nauwgezet, om zijn scherpzinniger oordeel aan hare vergevingsgezinde goedhartigheid te willen tegenover stellen, verschoof de jongeling het antwoord van den eenen der in het collegie voor briefwisseling vastgestelde dagen tot den anderen.

Intusschen was de winter voorbijgegaan. Door hare moeder uit alle macht ondersteund, had Natalie het doorgedreven in dezen winter nog niet in de gezelschappen te moeten verschijnen. Kozenski gaf schijnbaar gedwongen, in zijn binnenste echter jubelend zijne toestemming.

In den zomer werd tot een gemeenschappelijke badreis besloten. Melanie verlangde er naar, gedurende de heete maanden de stad te verlaten; maar zelfs in het schoone jaargetijde had zij een afkeer van het stille landleven. Wellicht werkte ook de aansporing van haren echtgenoot hiertoe mede, die in een vreemde streek, onder onbekende menschen, in de ongedwongenheid van het badplaatsleven eenige bevrediging hoopte te zullen vinden voor den hartstocht, die hem verteerde.

Een eigenlijke kuur was aan niemand der familie voorgeschreven; doch de geneesheer gaf te kennen, dat staalbaden er veel toe zouden bijdragen om aan de bleeke wangen der barones hare vroegere frischheid terug te geven. Dit bestemde de keuze - men reisde vooreerst naar Schwalbach. Melanie wilde daar de baden gebruiken, vervolgens naar Wiesbaden en Ems gaan en zich ten slotte voor eenige weken in den schoonen Rijnstreek vestigen. Haren echtgenoot was elk oord goed, waar Natalie zich bevond.

De verwachtingen, welke hij aan deze reis had vastgeknoopt, bleken echter al dadelijk zich niet te zullen verwezenlijken. Natalie, beklemd door het voor haar ongewone menschengewoel, dat in eene veelbezochte badplaats af- en toestroomt, vervaard over de opmerkzaamheid, welke hare verschijning verwekte, week slechts dan van de zijde harer moeder als zij haar kleine broertje bezocht, in welks kamer zij in de beide kindermeiden een onbewuste bescherming had, die niet te verwijderen was. De Pool kwam met den dag meer tot de overtuiging, dat zij hier, ondanks het onafgebroken dagelijksche samenzijn even onbereikbaar voor hem was als ooit te huis. Hij geraakte daarover te meer in vertwijfeling dewijl de steeds toenemende aanspraken zijner vrouw op zijn voortdurend gezelschap, zijn voorkomendheden en zijne teederheid, hem met een tegenzin vervulden, welken hij nauwelijks meer in staat was om te verbergen.

Melanie maakte hare kuur in Schwalbach zoo kort als het slechts eenigszins mogelijk was. Zij verlangde naar Wiesbaden. Zij had reeds lang in het geheim het plan gevormd, daar, waar zij geheel onbekend was en bij den grooten toevloed van vreemdelingen daardoor niet in het oog hoopte te loopen, haar geluk aan de groene tafel te beproeven. Zij had door onzinnige uitgaven voor hare kleeding, door de bevrediging van de kostbaarste grillen, door het geven van tallooze schitterende feesten, zelfs haar rijk budjet overschreden en was in schulden geraakt, die zij noch aan haren vader, noch aan haren man durfde te bekennen.

De laatste was voor zijn trouwen zelf een lichtzinnige verkwister en schuldenmaker geweest. Maar juist door de tallooze en pijnlijke onaangenaamheden, welke daaruit voor hem ontstaan waren, had hij de waarde der ordelijkheid des te beter leeren schatten, zoodat hij thans een streng, zij het dan niet onbaatzuchtig beheerder der rijkdommen was, die zijne vrouw hem had aangebracht. Aanvankelijk voldeed hij met misnoegen aan haar verlangen om haar in de speelzaal te vergezellen.

Melanie speelde met geluk; zij won aanzienlijke sommen. Kozenski was vroeger een hartstochtelijk speler geweest; de oude trek ontwaakte weer in hem. Hij zette hoog op en de kans was hem verscheidene dagen achtereen ongemeen gunstig.

Laat in den avond keerde het echtpaar uit de speelzaal terug. De wandelplaatsen waren geheel verlaten, de nachtelijke stilte werd alleen verbroken door het eentonige ruischen der fonteinen, die hare verkoelende stralen in de zoele lucht opschoten, om ze als glinsterende, zilverachtige stofregen terug te ontvangen. In de verte op den Neroberg glansde in het zilveren maanlicht het grieksche kruis op den vijfvoudigen koepel der kapel, waarin de asche rust der grootvorstin Elisabeth, die hier als gebiedster over het schoone land aan het heimwee naar haar verwijderd noordsch vaderland stierf. Een droomige stilte had zich na al het gedruisch en het bonte gewoel van den dag met den nevelachtigen mantel van den nacht over de prachtige landstreek uitgebreid.

De echtelingen echter hadden daarvoor oog noch aandacht; in hun hoofd volgden cijfers op cijfers elkander op. ‘Nog één dag zooals deze en ik laat de bank springen,’ mompelde de Pool onverstaanbaar, terwijl Melanie in den geest hare winst met de schulden, die zij nog te betalen had en de inkoopen, die zij wenschte te doen berekende. Zij moest reden hebben met de uitkomst harer berekening tevreden te zijn; zij stapte ten minste in zeer opgeruimde stemming op de binnenplaats van het hotel uit het rijtuig.

Boven komende vonden zij de beide dienstmeiden weenend in radeloozen angst rondloopen; de kleine Alexis was plotseling zwaar ziek geworden.

Alleen Natalie had, hoewel doodsbleek en bevende, hare tegenwoordigheid van geest behouden; zij droeg het steunende kind in de armen, had een bediende naar hare ouders, een anderen maar den geneesheer gezonden. De eerste had hare ouders niet kunnen vinden, de tweede kwam, na lang uitblijven, toch ten laatste met den dokter terug. Het was hoog tijd geweest.

Melanie kreeg het geweldig op de zenuwen en moest weggedragen en te bed gebracht worden. De dokter was genoodzaakt zijne zorgen tusschen de moeder en het kind te verdeelen, dat de croup had en in het grootste gevaarverkeerde.

Natalie week niet van den kleine; zij dacht niet aan slaap en vermoeienis en verpleegde het kind met kalme zorgvuldigheid als ware het altijd hare bezigheid geweest.

Haar stiefvader zat sprakeloos tegenover haar. Hij vergat, dat in een naburige kamer, slechts weinige schreden van hem verwijderd, zijne ongestelde vrouw hem wachtte, hij vergat zelfs het lijden, het gevaar zijns zoons. Hij zag alleen haar, hare schoone trekken, hare bevallige bewegingen, hij hoorde alleen den zoeten klank harer welluidende stem, als zij het zieke kind deelnemend en sussend toesprak.

Middernacht was voorbij. De docter was heengegaan, de zieke was rustiger geworden - het gevaar scheen geweken.

‘Hoe gaat het met mama?’ vraagde Natalie, het lange zwijgen afbrekende.

Kozenski schrikte uit zijne gepeinzen op. ‘Ik zal eens gaan zien,’ antwoordde hij verward. Aan de deur keerde hij zich nog eens om. ‘Ik kom weer hier,’ zegde hij.

Op de teenen loopende ging hij naar de kamer zijner gemalin. Natalie bleef op hare plaats bij de wieg zitten.

Zij gevoelde een zekere verlichting nadat haar stiefvader zich verwijderd had. Zijn somber zwijgen beklemde en beangstigde haar, ofschoon hare argelooze ziel geen vermoeden had van de denkbeelden, die zich onder den dekmantel van dit zwijgen in zijn brein verdrongen.

Het kind sliep rustig. De ademhaling was vrijer; het gorgelende, piepende had van lieverlede opgehouden.

[pagina 219]
[p. 219]

‘Ga gij maar naar bed, Martha,’ zegde Natalie tot het dienstmeisje, dat dronken was van slaap, ‘ik blijf hier.’

Het welkome bevel werd onverwijld opgevolgd. Natalie bleef alleen. Zij haalde een boek uit den zak, schoof haren stoel bij de tafel, op welke de lamp stond te branden en ging zitten lezen.

Na verloop van een kwartieruurs keerde de stiefvader terug.

‘Hebt gij de kindermeid weggezonden?’ vraagde hij haastig.

‘Ik heb haar gezegd, dat zij naar bed kon gaan,’ antwoordde zij vriendelijk. ‘Het arme ding was zoo moede. Slaapt mijne moeder, papa?’

Daar stortte hij met een woesten kreet voor haar neer. ‘Noem mij zoo niet!’ riep hij buiten zich zelven, ‘ik ben uw vader niet - wil het niet zijn! Noem mij vriend! maar niet vader, dierbare Natalie!’

Zij was ontsteld opgesprongen. Angst en afschuw verleenden hare sidderende ledematen een ongekende kracht. Met een trap slingerde zij hem van zich af. Hij tuimelde terug. ‘Dat is mijn antwoord, ellendeling!’ riep zij met luide, klinkende stem.

Hij richtte zich schuimend van woede op. Daar viel de deur in het slot, hij was alleen.

Natalie vloog den gang in, zonder te weten wat zij deed, waarheen zij liep. Aan de deur harer moeder kwam zij weer tot bezinning. Zij had reeds de hand aan de kruk geslagen, doch zij beefde terug.

Was zij hier niet in gevaar den gevreesde wellicht in het naaste oogenblik, opnieuw te ontmoeten? En wat zou zij aan hare moeder zeggen? Haar de waarheid openbaren. Dat nooit! Het was haar als zou zij het bij het eerste woord besterven moeten. Wat zou zij dus hier doen.’

Als een opgeschrikte hinde ijlde zij verder... naar hare eigene kamer. Met bevende haast sloot zij de deur achter zich op het nachtslot. Handenwringende, tot geen geregeld denken in staat, ging zij lang op en neer. In hare overspanning vergat zij zelfs licht aan te steken. Nachtelijk duister heerschte om haar heen. Het geheele groote gebouw was als uitgestorven. De bewoners meest allen laat ter ruste gegaan lagen in den eersten slaap. Zij alleen waakte en weinige schreden van haar slechts door dunne wanden gescheiden, de vreeselijke man. Wat zou, wat kon zij doen?

Uit den wilden storm harer gewaarwordingen, den chaos harer gedachten daagt eindelijk een woord duidelijk voor haar op: ‘Voort!’ - Voort van hier, o weg van het oord, waar haar iets zoo ontzettends had bedreigd, weg uit het bereik van den man, die gezworen had haar vader te zijn en haar vervolger geworden was!

Maar hoe? waarheen? Zij dacht aan haar grootvader, haar broeder. Neen!.... Zij kon den grootvader niet zeggen welke woorden zij gehoord, van den echtgenoot harer moeder gehoord had, aan Albert evenmin, nooit, nooit!

Het werd lichter om haar, de korte zomernacht liep ten einde. Er bleven haar nog slechts weinige uren overig om haar besluit te nemen, de morgen mocht haar hier niet meer vinden.

In dezen uitersten nood ontwaakte voor de eerste maal de behoefte aan het gebed in hare ziel. Zij zonk op de knieën en de gevouwen handen ten hemel heffende, smeekte zij den Almachtige om redding, om verlichting.

Drong het roepen der bedreigde onschuld door de wolken heen en bracht het van den troon der barmhartigheid de verhooring mee terug? Een gedachte vloog als een bliksemstraal door den geest der jonkvrouw. Als met een nieuw leven bezield, richtte zij zich op; de uitweg lag voor haar. Zij had, voor eenige dagen, toevallig in een groot blad de aankondiging gelezen van eene familie, die op hare goederen in Rijnpruisen woonde, en voor hare aankomende dochter niet zoozeer eene gouvernante, als wel een jeugdïge gezelschapsjuffer zocht, die de engelsche en fransche talen machtig, tevens in staat was haar met de binnen- en buitenlandsche literatuur bekend te maken en hare muzikale oefeningen te leiden. Natuurlijk zou de jonge dame als een lid der familie beschouwd en behandeld worden. De desbetreffende aanvragen moesten gericht worden aan een beambte, wiens naam en woonplaats in de aankondiging vermeld stonden.

Dat was het juist, wat zij behoefde! Hier vond zij redding, bescherming, verborgenheid! Zij geloofde aan de gestelde eischen te kunnen voldoen; zij was besloten de poging te wagen.

In koortsachtige haast telde zij haar voorradige geld. Het was meer dan toereikend om in de tweede klasse naar Keulen te reizen. Een stadje in de nabijheid van Keulen echter was aangegeven als de woonplaats van den heer tot wien men zich moest vervoegen. In een vertrek, dat aan hare slaapkamer grensde, werd de reispakkage gereedgemaakt. Zij koos een klein handkoffer en pakte dit vol met de noodzakelijkste benoodigdheden. Hoe meer zij met hare toebereidselen vorderde, hoe rustiger het in haar binnenste werd.

Van een donker wollen kleed sneed zij in der haast alle versiersels af en wierp deze tegelijk met de bloemen die zij van een strooihoed afgenomen had, in de kachel. Daarna legde zij haar licht mouselinen kleedje af en trok het eenvoudige wollen kleed aan.

Toen zij met alles gereed was, zette zij zich om in vliegende haast eenige regels aan hare moeder te schrijven. Zij luidden aldus: ‘Dierbare moeder, ik ontvlucht de ongerechtigheid, de zonde! Vraag niet, stel geen nasporingen in, zoek mij niet! Ik hoop uwer en mijner waardig te blijven wat er ook moge gebeuren! Denk met liefde aan uw kind ook al zou er een lange tijd verloopen, eer wij ons weerzien!’

Het werd haar bang en zwaar om het hart, terwijl hare bevende hand deze woorden op het papier wierp. Heete tranen bevochtigden het. Was het een afscheid voor het leven? Zou zij hare moeder voor de laatste maal gezien, den kleinen lieven Alexis voor de laatste maal op de armen gedragen hebben? En zou het haar ooit vergund zijn, Albert tijding van zich te geven.’

Plotseling rees er een twijfel bij haar op, of zij goed deed met heen te gaan; doch daar trad het tooneel van dien nacht voor haren geest - de twijfel verdween. ‘Het moet zijn,’ zegde zij vastberaden bij zich zelve, ‘ik kan en mag niet anders handelen. God zal mij geleiden, mij beschermen!’

Zij vouwde het blad dicht, schreef er het adres harer moeder op en legde het op de tafel. Daarna wikkelde zij zich in haar donkergrijzen regenmantel, nam het handkoffertje en ging op de teenen den gang door en de trappen af. Beneden was de groote poort juist geopend. Nog half slaapdronken spanden op de plaats de stalknechts hunne paarden in om naar het station te rijden voor den vroegtrein. De ranke gestalte in haar donker gewaad sloop onbemerkt naar buiten. Met een luidkloppend hart, gevleugelde schreden ijlde zij naar het station. Een half uur later was zij in een damescoupé van den Rijnafwaarts bruisende trein voorloopig in veiligheid.

 

Kozenski bleef, nadat zijne stiefdochter hem verlaten had, achter in een toestand die zich moeielijk beschrijven laat. De tegenstrijdigste gewaarwordingen stormden in zijn binnenste. Toorn en schaamte, liefde en wraak streden in zijn hart om de heerschappij - gedachten aan moord, woeste misdadige plannen joegen door zijn brein.

In deze vreesselijke oogenblikken was hem op de wijde wereld niemand zoozeer gehaat als zijne vrouw. Had zij niet bestaan - had zij hem niet tot zich getrokken door al de aanlokselen hare verleidelijke, zoo snel vergane schoonheid - wie zou hem kunnen verhinderen het geluk deelachtig te worden; naar hetwelk hij zoo vurig verlangde.

Maar zou Natalie hem dan bemind hebben? Zijne onbeteugelde verbeelding tooverde hem de meest dwaze beelden voor.... daar gleed iets warms langs zijn voorhoofd, een droppel viel op zijne wangen, hij voelde er naar.... het was bloed!

Zijn voorhoofd was gewond door den trap, waarmee het meisje zich van hem bevrijd had. ‘Dat zult gij mij betalen, gij hoogmoedige, koude slang!’ riep hij, de gebalde vuist uitstrekkende naar de deur langs welke Natalie ontvlucht was. Elke druppel van het bloed zal op uwe ziel branden!

In sombere gepeizen met over elkander geslagen armen, stapte hij eenige malen de kamer op en neer. Plotseling bleef hij stilstaan als was hij het met zichzelven eens geworden wat hij doen zou en verliet daarop haastig de kamer.

Het kind bleef alleen. De vader had in den ontketenden storm zijner hartstochten de tegenwoordigheid, ja, zelfs bijna het bestaan van het hulpelooze wicht vergeten. Toen de eerste kindermeid des morgens tamelijk laat uit haren slaap ontwaakte en naar het zieke kind kwam zien, vond zij dit uitgeput en heesch van het aanhoudend weenen, nog slechts kreunende. Niemand was in de nabijheid geweest, het arme kind was niet gehoord geworden. Op de tafel walmde de uitgebrande lamp, de gordijnen waren nog neergelaten, het boek, waarin Natalie gelezen had, lag op den grond..... er was niemand.

Hevig ontsteld nam de meid den kleine uit de wieg en trok aan de bel. De helle klank wenkte de tweede meid uit hare zoete droomen. ‘Zij heeft vandaag wel haast!’ zegde deze in de meening, dat het bellen het ontbijt der bonne gold en spoedde zich niet bijzonder met haar toilet. Een tweede sterker ruk aan de bel dreef haar eindelijk naar beneden in de keuken.

Toen zij echter kort daarna met het koffieblad in de hand in de kinderkamer kwam, vond zij de meid geheel radeloos met het kind op den schoot, dat zich in hevige stuiptrekkingen kromde. ‘Dat had ik nooit van de gravin verwacht,’ riep zij de binnentredende toe. ‘Zij zendt ons naar bed en belooft bij het kind te blijven en dan laat zij den armen, zieken worm aan zijn lot over! Hij sterft er aan, de kleine engel!’

Het meisje zette zonder een woord te spreken, het koffieblad op de tafel en snelde naar Natalie's kamer, keerde echter dadelijk daarop in de grootste ontsteltenis terug. ‘De gravin is er niet,’ zegde zij. ‘Wat vangen wij aan, Martha?’

‘Roep mijnheer en zend om den dokter! Het kind sterft anders nog onder onze handen!’

Maar Kozenski's kamer was leeg, zijn bed onaangeroerd. Hij was er nog niet toen de dokter verscheen.

De instorting van het kind kon onder deze omstandigheden niet voor de moeder geheim gehouden worden. Ditmaal vergat Melanie hare ongesteldheid en de zwakte harer zenuwen en snelde bij het vernemen van het dreigende gevaar naar de kinderkamer. Het aangezicht van den arts was zeer ernstig; de kleine werd steeds benauwder. In haren angst bespeurde de moeder ter nauwernood de afwezigheid harer dochter. Martha echter schoof snikkend en schreiend de schuld van de instorting van het kind op de jonge gravin, die beloofd had er bij te waken en daarna weggegaan was zonder iemand te verwittigen.

Melanie geloofde wellicht dat het jonge meisje zich in het bewustzijn harer schuld in bare eigene kamer opgesloten had om de verwijten van haar en haren echtgenoot te ontgaan. Waar echter was deze?....

Tegen den middag stierf Alexis. Kort daarop kwam Kozenski terug. Hij vond zijne vrouw in onmacht onder de behandeling van den dokter. Hij lette nauwelijks op Melanie's toestand; sprakeloos en somber stond hij voor het lijk van zijn zoontje. Flij zag er zeer ontdaan uit, van zijne schoonheid was in het bleeke, verwrongen aangezicht ter nauwernood nog een spoor te ontdekken. Zijne haren hingen verwilderd om zijn hoofd, zijne kleeding was in wanorde. Hij was, door de booze geesten van zijn binnenste voortgezweept, in den nacht naar buiten gestormd en had sinds doelloos rondgezworven. Eerst toen door de groote vermoeienis zijn bloed iets rustiger begon te worden, had hij zich herinnerd dat er niemand bij den kleinen Alexis gebleven was toen hij hem verliet. Hij keerde ijlings terug en kwam te laat.

De kindermeid verhaalde nu ook hem, gelijk vroeger aan hare meesteres, dat de jonge gravin haar naar bed gezonden had met de belofte hare plaats bij het zieke kind in te nemen en toch het arme wicht daarna alleen gelaten had.

‘Roep de gravin hier!’ zegde hij met een boosaardigen glimlach. Hij haakte er naar om zich te verlustigen in haren angst bij de zware beschuldiging; een inwendige stem zegde hem.

[pagina 220]
[p. 220]

dat het meisje niet verraden zou wat er tusschen hen beiden was voorgevallen, en haar uit de kamer verdreven had.

Martha ging heen om aan dien last te voldoen, doch keerde dadelijk daarop met een ontsteld voorkomen terug. ‘Uwe Genade vergeve mij,’ sprak zij, ‘maar de gravin was reeds deze morgen niet in hare kamer te vinden en heeft die sinds dien tijd ook niet meer betreden.’

‘Niet in hare kamer!’ schreeuwde hij, met een zwaren vloek opspringende.

Hij stormde Natalie's kamer binnen; maar zij had er voor gezorgd dat daar geen spoor achtergebleven was wat haar verraden kon. De kamer was geheel in orde, kassen en laden waren gesloten, zelfs de reisbagage was, op het kleine handkoffer na, voltallig; zij kon niet ver weg, zij moest te vinden zijn! Waar echter? Waarheen zou hij zich wenden om haar spoor te ontdekken?

Zijn oog viel op een toegevouwen papier. Hij nam het haastig op; het waren hare afscheidsregelen aan hare moeder. Zij was derhalve voor altijd weg!



illustratie
oranjeappelen te koop, naar p.a. cotta.


Hij scheurde het briefje in kleine stukjes. Als hij ze in de kachel wilde werpen om ze te verbranden, vielen hem de bloemen en de belegsels in het oog, die Natalie daarin geworpen doch in de overhaasting van haren vlucht vergeten had te verbranden. ‘Derhalve vermomd,’ morde hij halfluid.

Hij begreep, dat het voortvluchtige meisje alles wat haar kon verraden, alle kleedingstukken of sieraden die men gewoon was haar te zien dragen zorgvuldig ter zijde gelegd moest hebben. ‘Maar ik zal u toch vinden!’ zegde hij overluid. ‘Gij ontkomt mij niet al zou ik u zoeken tot aan de uiteinden der aarde!’

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken