Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 273]
[p. 273]

[Nummer 35]

Onze gravures.

Het vertrek naar de Alpenweide.

De lente is daar. De zon straalt weer koesterend over bergen en dalen, en het gras, die weelde van den landbouw, schiet ten allen kante, op de hellingen der trotsche Alpen uit. Van dat oogenblik vangt er bij de Alpenbewoners een feestelijk oogenblik aan: de gezinnen en het vee verplaatsen zich naar de streken, welke een ruimen voorraad gras opleveren.



illustratie
het vertrek naar de alpenweide, naar a. askevold.


De winter met zijn sneeuwlawienen, stormen en hagelvlagen heeft voor den Alpenbewoner al te lang geduurd: hij is geen van die welke maanden lang in huis kunnen opgesloten blijven; hij hijgt en verlangt naar de frische berglucht, naar de prachtige panorama's, die het gebergte oplevert, naar de vage ruimte en zingt met opgewekt gemoed: ‘Ik ben een zoon der bergen!’

Anderen mogen zich gelukkig achten in de prachtige paleizen der steden met lambris dorés zooals men in opgesmukte taal zegt - hij, de Alpenbewoner, wil in dien grootschen tempel vertoeven, door eene goddelijke en onnavolgbare hand daar neêrgeworpen, en waar hij, zijn vee, de gems en de arend de eigenaardige, de levensbeweging van uitmaken - mierenbeweging in vergelijk van de reusachtige bergen.

Als de toerist in het schoone seisoen naar Zwitserland's bergen en dalen trekt, ontmoet hij toch gaarne die onbeduidende beweging; hij rust met genot in de Alpenhut, is tevreden een dronk melk te mogen genieten, en ver-

[pagina 274]
[p. 274]

meit zich in dat aartsvaderlijk leven, wel verschillend van ons koortsig leven in de dicht bevolkte steden.

Het tafereeltje van Askevold is frisch, levendig; het geeft voortreffelijk de opgewektheid weer, die menschen en vee bezielt, nu de aan den horizont oprijzende Alpen hun sneeuwkleed afgeschud en dit vervangen hebben door een kleed van malsch gras, bloemen engeurfg kruid.

De verjaardag.

De verjaardag van het eenige kind, het lieve dochterke van den huize, is door den kunstenaar zeer eenvoudig, doch zeer. gevoelig opgevat. In de salon heeft moeder al de geschenken gegroepeerd, die zij voor de lievelinge heeft bestemd: peerlen, bloemen, lekkernijen, boeken, een olifant op wieltjes en in het midden van al die weelde zit majestueus gelijk eene koningin, Juffer Pop, als de meesteresse des huizes, om het lieve kind al die rijkdommen aan te bieden.

De kleine staat verbaasd stil en heeft alleen oogen voor Juffer Pop, die zóó schoon is dat het kind ze nog niet aan 't lijf durft, terwijl de moeder in de opene deur staat om te zién hoe haar dochterke over al die geschenken zal verheugd zijn.

Te veel! is men schier genegen te zeggen, of is het le trop nuit hier niet toepasselijk op die vracht kostbare snuisterijen, die het kind binnen weinige dagen in den hoek zal werpen, zonder nog een oogslag aan al dien rijkdom te gunnen? Zou het niet beter zijn geweest een deel van dit alles aan goede werken te besteden en den arme in de buurt ook eens te laten feestvieren?

Le trop nuit, te veel schaadt; als men kinderen te vroeg overvloed in alles geeft, zijn zij vroeg geblaseerd op alles, verlangen ten slotte niets meer, of beter gezegd, niets kan hun nog bekoren. Een goed deel der kindervreugde is voor hen verloren, omdat zij alles in al te groote mate hebben genoten.

Doch die laatste opmerkingen bederven, wij bekennen het, de reinheid der vreugde van het tafereeltje; laat ons aannemen dat niets van dit alles wat wij hier aanhaalden, toepasselijk is op kind en moeder, en laat beiden den gelukkigen oogenblik ongestoord beleven.

De vondeling.

Ziedaar inderdaad eene recht wonderlijke ontdekking, en die voorzeker eene algemeene ontroering in het stille en vreedzame klooster zal teweegbrengen. Bij het openen der deur, nu 's morgens vroeg de moniken ter kerke gaan, vindt men voor de deur des kloosters een korf staan, met een allerliefst kindje daarin.

's Nachts heeft zijne moeder - wie zij is, zal misschien een eeuwig geheim blijven - dat wichtje op den kloosterdorpel gezet, in de zoete verwachting dat de edele moniken het arme schepseltje wel zouden verzorgen en opkweeken. Daaraan valt ook wel niet te twijfelen: zij, die daar achter de oude muren wonen, zijn volgers van den Heiland, en die heeft eens gezegd: ‘Laat de kinderen tot mij komen.’

Maar wat zij, de moeder, niet zal bedacht hebben, is, wat al opschudding dat kleine, schreeuwende ding in die mannen-vereeniging zal teweeg brengen; menschen, die op eene kruk leunen, zijn juist niet meer geschikt om een kleinen schreeuwer te sussen en er zal in het klooster zeker niets bij de hand zijn dat voor den kleinen wereldburger geschikt is.

Doch ten slotte, gezorgd zal er worden: het kind zal hier of daar, bij eene zorgzame huismoeder worden besteed totdat het groot genoeg zijn zal om ter schole te gaan of eene bediening te volbrengen.

De kathedraal van Cordova.

Spanje heeft landstreken, die inderdaad onder de paradijzen der aarde mogen gerekend worden - en een dezer is voorzeker Andalusië, hef land der altijd groenende boomen en geurende bloemen, en terwijl beneden die eeuwige lente voortbloeit, glinsteren de toppen der bergen van heldere sneeuw.

Niet alleen in natuurschoon wordt deze landstreek geroemd; maar ook in aloude gedenkteekens, die den tand des tijds getrotseerd hebben. Onder deze telt men het Alhambra te Granada, dat wij in verleden jaargang beschreven; het Alcazar van Sevilië en de kathedraal van Cordova. Deze laatste is andermaal een kostbaar specimen der moorsche bouwkunst. Grootsch zijn onze gothische en romaansche vormen, doch zeker hebben deze zooveel tooverachtigs niet als de moorsche bouwstijl. Men moet dergelijk gebouw overigens gezien, daarin rondgedwaald hebben om er al het tooverschoon van te genieten; de gravuur geeft er zelfs geen denkbeeld van weer.

De kathedraal van Cordova was vroeger een moskee en werd in de VIIIe eeuw gebouwd. Kalif Abder-Rhaman I begon den bouw in 785 of 786. Langs den buitenkant is de kerk niet ongelijk aan eene forteres, aangezien een groote, hooge muur het gebouw omringde. Twintig bronzen poorten gaven toegang tot het bouwwonder. Die eigenaardige ingangen zijn echter nu grootendeels verdwenen.

Door de hoofdpoort binnengetreden komt men in een prachtigen hof met oranjeboomen, palmen en cypressen. Deze tuin is omringd door zuilengangen; voor u hebt ge den ingang der kerk, die van binnen een wezenlijk bosch van kolommen laat aanschouwen. Die kolommen, meer dan 400 in getal, zijn allen van gekleurd marmer, porfier, jaspis en andere kostbare steensoorten.

De kerk telt niet minder dan negentien beuken of schips. Elke beuk, elke kolom bevat eene oneindige verscheidenheid. Er is geen eenheid, doch dat juist verhoogt het fantastische.

Merkwaardig zijn de kapellen, die vereenigd onder den naam van makrura gekend zijn. Verblindend is daar de pracht van mozaïek, verguldsel, kleuren, ornementen van allerlei aard, en wij gelooven niet dat men in onze dagen zooveel weelderige pracht zou kunnen neertooveren als men daar vereenigd ziet. Wij hebben overigens in onze beschrijving over het Alhambra, van die pracht een denkbeeld trachten te geven.

Als men uren lang in die kathedraal getoefd heeft, zegt een toenist, en gij aan uw gids vraagt of er nu nog iets te zien is, zal hij u glimlachend antwoorden: ‘niets anders meer dan de kathedraal.’ Dat is, die kerk moet gezien, nogmaals gezien worden en altijd vindt men nieuwe schoonheden. Het was Karel V die dit prachtige gebouw aan den God der Kristenen toewijdde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken