Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Misdaad en vergelding.

VI.
Vertrouwelijke meedeelingen.

Terwijl dat alles in het slot der Macleans plaats greep, bleef Ricardo op den ouden burcht in het geheel niet werkeloos. Zijn doel lag duidelijk voor hem en zijn vindingrijke geest gaf hem de middelen aan de hand, om het na te streven. De gunst van sir Archibald had hij in hooge mate verworven; hij nam met iever diens meeningen aan: hij sprak hem alleen tegen om zich door hem te doen weerleggen en zich dan voor overtuigd te verklaren; hij deelde zelfs de zorgen en werkzaamheden van zijn gastheer en het was onder zulke omstandigheden niet te verwonderen, dat sir Archibald hem hemelhoog prees. Hij had ook eenige in het oog vallende pogingen tot vertrouwelijke toenadering tegenover Carola beproefd en meende te bemerken, dat de vader dit niet ongaarne zag; hij had ten minste volstrekt niets waargenomen, waaruit hij kon opmaken, dat hij het hoofd der familie Waterfield onaangenaam was.

Een dergelijke vriendelijke tegemoetkoming viel hem van Carola daarentegen niet ten deel. Men kon wel niet zeggen, dat zij onvriendelijk en terugstootend tegen hem was geworden; in hare gedraging was hoegenaamd geen verandering gekomen, zij had de voorkomendheden van den Italiaan met dezelfde vriendelijkheid van vroeger aangenomen. Het was blijkbaar, dat zij er geen grootere waarde aan hechtte; maar het was juist deze omstandigheid, die Ricardo bij den hem zoo karig toegemeten tijd ontstemde.

De zaak was intusschen licht verklaarbaar: miss Carola was nog te veel in treurige gedachten verdiept over het vernietigen van haar toekomstig levensgeluk en er was tijd noodig om deze wonde te genezen. Doch het was juist de tijd, die aan Ricardo ontbrak. Thans kon hij nog hopen Carola's hand te verwerven, dewijl sir Archibald betrekkelijk arm was; hij kon hopen, dat deze onder zulke omstandigheden met niet te groote angstvalligheid naar den persoon des aanzoekers onderzoek zou doen; want op den ouden burcht, dien zij het geheele jaar bewoonde, had Carola het slechts aan het toeval te danken gehad, dat zij iemand vond, die voor haar paste; niemand kende haar en niemand had gelegenheid met haar bekend te raken. Dat alles veranderde echter zoodra het bericht van de rijke erfenis aankwam; want het was niet aan te nemen, dat sir Archibald ook dan nog den winter op den ouden burcht zou doorbrengen: het was dan veeleer waarschijnlijk, dat hij dien in Liverpool of in Londen sleet, en daar had Carola gelegenheid genoeg met hare voortreffelijke hoedanigheden in de gezelschappen te schitteren. Zij kon daar bij op een aanzienlijken bruidschat rekenen en het was derhalve wel aan te nemen, dat het aan aanzoeken om hare hand niet zou ontbreken. Dan echter moest Ricardo zich op een veel ernstiger onderzoek van de zijde des vaders wapenen en het was de vraag of hij ook onder deze moeielijke omstandigheden zijne rol zou kunnen volhouden. Met het oog op dit alles scheen het Ricardo dringend geraden bij sir Archibald snel en voortvarend te handelen

Sinds den ongelukkigen twist had Carola er behoefte aan gevoeld, zich vroeger dan voorheen naar hare kamer te begeven. Sir Archibald viel dit niet op, hij had toch Ricardo, met wien hij nog praten kon en zoo bleef het vervroegde weggaan zijner dochter door hem onopgemerkt. Daarbij vertoonde Carola in haar uiterlijk ook niets van de verschijnselen, die sir Francis bij Ralph waargenomen had. Al voelt de vrouw ook dieper dan de man, zoo is zij van den anderen kant ook veel behendiger om hare gevoelens te verbergen en wanneer de eerste storm in de eenzaamheid uitgewoed heeft, dan kan zij zich met een onbewolkt voorhoofd en lachenden mond dood treuren; de sporen der smart treden uiterlijk slechts langzaam en van lieverlede voor den dag.

Zoo bleef sir Archibald van alles onkundig en verpraatte zijne avonden met Ricardo gelijk hij die vroeger met zijne dochter verpraat had. Daarbij placht hij zijn steenen pijp te rooken en zijn glas poster te drinken. Ricardo was zeer onderhoudend en ofschoon hij, volgens zijn zeggen, vroeger nooit een steenen pijp gerookt en ook geen porter gedronken had, schikte hij zich toch met de grootste voorkomendheid naar de gewoonten van zijn vriendelijken gastheer, en de gesprekken, die zij met elkander voerden, werden daardoor des te vertrouwelijker.

Zoo zaten beiden ook op zekeren avond bijeen en het viel Ricardo niet moeielijk het gesprek op Carola te brengen. Hij prees hare huiselijke deugden en wees er op met welk eene waardigheid en overleg zij de vrouw des huizes op den ouden burcht verving.

Sir Archibald voelde zich daardoor zichtbaar gestreeld; hij was, wel is waar, gelijk hem zulks als vader gepaster scheen, iets terughoudender, maar zijne glinsterende oogen verraadden hoe goed het hem deed, den lof zijner dochter te vernemen. Over het algemeen verkeerden vader en dochter met elkander zonder een overdreven teederheid aan den dag te leggen; maar Ricardo bespeurde terstond, dat het gemis van een zichtbare teederheid niet op een koeler gevoel rustte; uit elken toon sprak de innige en ernstige liefde, welke deze vader zijne dochter toedroeg. Dit nu was voor Ricardo in geenen deele gewenscht; hij had het liever gezien, dat beiden inwendig voor elkander even koel geweest waren als zij dit uitwendig schenen. Niet dat er in deze uiterlijke verhouding iets onvriendelijks lag, dat was het geval niet; het was slechts niet die warme openbaring der genegenheid, gelijk over het algemeen in het karakter der zuidelijker en hartstochtelijker volken ligt. Deze omstandigheid had Ricardo aanvankelijk misleid; en nu kwam hij tot de ervaring, dat in Engeland een vader zijn kind even warm lief kon hebben als in Italië, al blijkt hiervan door de doorgaans koelere natuur ook minder in het dagelijksch verkeer.

Zooveel scheen intusschen ontwijfelbaar, dat sir Archibald de bemerkingen van Ricardo niet onvriendelijk opnam. Hieruit was reeds met zekerheid op te maken, dat hij den persoon van Ricardo al zeer bijzonder genegen was; want een vreemdeling zou zich namelijk in een zoo ceremoniëel land als Engeland wel niet zulke de familie zijns gastheers betreffende bemerkingen durven veroorloven, ook zelfs dan niet, al waren zij van louter prijzenden aard.

Het was reeds tamelijk laat en men dacht reeds aan opstaan; daar besloot Ricardo zijne eerste batterijen te openen. In het gesprek was een schijnbaar toevallige staking ontstaan. Ricardo zag, als in diep nadenken verzonken, op de tafel, op welke hij werktuigelijk met den vinger allerlei mathematische figuren schreef. Ein-

[pagina 367]
[p. 367]

delijk verbrak hij met onzekere stem het zwijgen.

‘Ik ben u reeds langer tot last geweest dan dit oorspronkelijk de bedoeling was,’ zegde hij.

‘Hoe zoo?’ vraagde sir Archibald verbaasd opziende.

‘Ik meende twee, drie dagen hier te blijven en er zijn inmiddels twee weken van gekomen.’

‘Is het waar,’ herhaalde sir Archibald, ‘reeds twee weken! Het is mij, als waart gij eerst gisteren gekomen. Maar ik heb mij aan de gedachte gewend, dat gij het overschot van het schoone jaargetijde bij ons zoudt doorbrengen; wat drijft u van hier?’

‘Openhartig gezegd. sir Archibald, een zeer teedere beweegreden.’

‘Nu?’ vraagde de andere gespannen.

‘Ik geloof, dat in mijn hart de wensch ontkiemt, mij nader met Carola te verbinden en daar ik niet weet welke plannen gij met uwe dochter hebt, maar onmogelijk kan veronderstellen, dat mijn persoon hierin eene rol speelt zoo is het 't beste, dat ik ga, alvorens mijn hartstocht eene hoogte bereikt heeft, waarop het bedwingen daarvan mij al te zwaar zou vallen.’

Sir Archibald zag den markies eene poos onafgewend aan. Deze mededeeling had hem blijkbaar ongemeen verrast en hij trachtte zich hare draagwijdte eerst volkomen helder te maken.

‘Hebt gij met Carola over deze ontluikende genegenheid gesproken?’ vraagde hij eindelijk.

‘Met geen enkel woord! Gij hebt uw huis voor mij geopend en het ware een slechte belooning voor uwe gastvrijheid, indien ik achter uw rug met uwe dochter een nadere verkeering wilde aanknoopen.’

‘Gij hebt als man van eer gehandeld, dat stel ik op prijs. Overigens kan ik u verzekeren, dat ik met mijne dochter volstrekt geen plannen heb en uwe genegenheid deze dus niet doorkruisen kan.’

‘Mag ik deze woorden in een voor mij gunstigen zin uitleggen?’

‘Indien mijne dochter trouwen wil, kan ik natuurlijk daar niets tegen in te brengen hebben; dit is toch de haar door de natuur gegeven bestemming. Wat den persoon aangaat, op wien hare keuze zich vestigt, zal ik haar als een trouwe raadsman ter zijde staan zonder eenigen dwang op haar uit te oefenen. Het geldt hierbij haar geluk en evenzeer als ik haar dit geluk toewensch, evenzeer zal ik mij wachten een invloed uit te oefenen, welke de verantwoorlijkheid van dit geluk van haar hoofd op het mijne zou wentelen.’

‘Zeer waar.’

‘Ik moet u derhalve in de eerste plaats aanraden de genegenheid mijner dochter te winnen.’

‘En zult gij daaraan geen hinderpalen in den weg stellen?’

‘Daar gij er mij het eerste naar vraagt, zal ik u openhartig mijne denkwijze meedeelen. Duid het mij niet ten kwade, mijnheer de markies! Ik ken u sinds veertien dagen; de brief mijns broeders spreekt wel is waar borg voor u en uwe houding heeft den besten indruk op mij gemaakt; maar indien ik een nauweren omgang met mijne dochter uitdrukkelijk toestaan zou, moet ik u om nauwkeuriger inlichtingen omtrent uw persoon verzoeken.’

Ricardo knikte bevestigend.

‘En nu nog eene openhartige verklaring,’ vervolgde sir Archibald. ‘Ik leef hier in volle onafhankelijkheid, mijn vermogen is voldoende tot bestrijding onzer eenvoudige behoeften en als ik eenmaal dood ben, zal ik Carola ook genoeg achterlaten, dat zij hier onafhankelijk kan blijven leven en een volkomen verzekerd bestaan zal hebben. Daarmede zijn echter ook mijne middelen uitgeput; het is mij onmogelijk Carola een bruidschat te geven.’

Wederom knikte Ricardo toestemmend, ditmaal echter zweeg hij niet.

‘Ik ben wel niet rijk genoeg,’ zegde hij, ‘om miss Carola een harer waardige luisterrijke positie aan te bieden; maar ik bezit genoeg, om haar een volledige onafhankelijkheid van de stormen des levens te verzekeren. Zoudt gij zoo goed willen zijn, edele sir, mij mede te deelen, welke inlichtingen gij van mij verlangt.’

‘Laat ons tot morgen wachten,’ antwoordde sir Archibald; ‘dat moet met bedaardheid overlegd en besproken worden. Gij hebt toch goed begrepen, mijnheer de markies, dat ik niet in de mogelijkheid ben, om mijne dochter een bruidschat mee te geven’

Ricardo knikte bevestigend.

‘Ik hoop mij daaromtrent ook duidelijk genoeg uitgedrukt te hebben,’ hernam hij, ‘dat ik daarop in het geheel niet reken; dat het alleen de persoonlijke hoedanigheden uwer dochter zijn, die mij aan haar boeien. Intusschen kan ik een zekere vrees niet van mij afzetten.’

‘En deze is?’

‘Ik heb mij in de laatste dagen niet zelden de vraag voorgelegd, hoe het toch mogelijk kon zijn, dat zoovele schoone hoedanigheden, vereenigd met zulk een groote lieftalligheid, niet reeds langs de oogen van anderen tot zich trekken.’

Sir Archibald stond op en klopte Ricardo lachend op den schouder.

‘Mijn waarde markies,’ sprak hij, ‘gij zegdet mij zoo even, dat er eene neiging bij u begon te ontkiemen; ik zeg u, dat deze neiging reeds overal diepe wortelen heeft geschoten. Gij beschouwt Carola met de oogen eens verliefden. Laat ons voor heden afbreken! Ik heb er wezenlijk nog niet over nagedacht of het voor een vader passend is, warme lofreden op zijne dochter aan te hooren ‘

‘Vergeef mij, sir Archibald,’ bemerkte Ricardo, eveneens opstaande, ‘wat ik heden avond zegde, was minder bestemd voor het oor des vaders als voor den waardigen edelman, die mij met zijne vriendschap vereerde, voor wien ik mijn hart ontsloot, om zijne inzichten en meening te vernemen en met wien ik ook nog zoolang op gelijke wijze wensch om te gaan tot hij mij zegt, dat ik mij tot den vader moet wenden: dan zal ik een geschikter tijd en een passender gelegenheid kiezen, om hem om de hand zijner dochter te verzoeken.’

Met een warmen handdruk, die ten minste voor zoo ver het sir Archibald betrof, welgemeend was, scheidden zij van elkander.

Nadat de deuren gesloten waren, ging de oude edelman nog eene wijl met over elkander geslagen armen op en neer.

‘Het is hard,’ morde hij bij zich zelven, ‘zijn kind ver te laten wegtrekken, wanneer men geen andere ziel op de wereld bezit dan dit kind; en toch, als de inlichtingen tot mijn tevredenheid uitvallen, wien kon ik dan beter het lot van mijn kind toevertrouwen?’ Sir Archibald pinkte een traan uit zijn oog weg en zocht toen zijne legerstee op.

Ook Ricardo viel niet in slaap zonder te voren een alleenspraak gehouden te hebben; toch waren zijne gedachten geheel verschillend van die van sir Archibald.

‘De zaak gaat beter dan ik had durven hopen,’ fezelde hij. ‘Blijkbaar weet de oude geen woord van den liefderoman, dien ik gelukkig verbroken heb. Nu zou ik echter wel eens willen weten welke inlichtingen hij van mij verlangt. Gelukkigerwijze bezit ik een adeldomsbewijs en een hoop berichten van mijn bankier en mijn rentmeester. Oude zotskap! Voor zoo dom zult gij mij toch niet houden, dat ik zulk een plan zonder het noodige materiaal op het touw zette. U heb ik in den zak; nu komt het er nog op aan het meisje voor mij te winnen, hetgeen misschien met meer moeielijkheden gepaard zal gaan. Wanneer ik slechts het woord van beiden heb, eer de tijding van de erfenis aankomt! De menschen zijn waarlijk van boersche eerlijkheid en zullen als nabobs houden, wat zij mij als paria's beloofd hebben. Ja, daartoe zijn zij in staat!’

En met een duivelachtigen lach op de lippen sliep hij in. . . . . . . .

 

Dienzelfden avond had er ook op het slot der Macleans een onderhoud plaats, hetwelk het toekomstige lot van Carola betrof. Dit werd echter niet op even vreedzame en in alle deelen bevredigende wijze gevoerd. Tot beter begrip daarvan moeten wij eenige uren teruggaan om ons te herinneren, dat Mr. Herbert en Mr. Ralph arm in arm een wandeling door het park aanvingen, terwijl sir Francis met Harry in de boot naar het slot terugkeerde.

Eene poos gingen beiden zwijgend naast elkander voort; Herbert scheen over de schoonheden van het park opgetogen en gaf tamelijk hartstochtelijk aan zijne bewondering lucht zoo dikwijls zij aan een schoon gezichtspunt of een schilderachtig gegroepeerden boomgroep kwamen, Mr. Ralph daarentegen was in zich zelven gekeerd en men zag het hem aan, dat hij zich slechts ongaarne aan de onvermijdelijke verplichtingen der gastvrijheid onderwierp.

‘Gij hebt wel menigmaal bezoek op het slot?’ merkte Mr. Herbert ter loops aan.

‘In het geheel niet,’ antwoordde Mr. Ralph: ‘Onze buren wonen tamelijk veraf en mijn vader is eigenlijk geen vriend van groote gezelschappen. Juist de eenzaamheid van deze bezitting is oorzaak, dat hij haar tot zomerverblijf kiest; hij kan dan geheel ongestoord zijn lust voor de landhuishoudkunde volgen.’

‘Wat is dat toch voor een hoogen toren, welke daar boven de boomen uitsteekt?’

‘Dat is de oude burcht.’

‘Een bouwval?’

‘Neen,’ antwoordde Ralph aarzelend. ‘Het is het stamslot der Waterfields en wordt door deze bewoond.’

‘Maar dan hebt gij toch buren in uwe onmiddellijke nabijheid?’

Een gloeiend rood overtoog Ralphs gelaat

‘Ja,’ stotterde hij, ‘dat is waar; maar wij leven niet met hen op den besten voet.’

De aarzeling in het antwoord was Mr. Herbert opgevallen; hij zag den jongen man verrast aan, en Ralph, volstrekt niet in de kunst van veinzen bedreven, liet de verlegenheid, welke die vraag hem veroorzaakte, op zijn gelaat als in een opengeslagen boek lezen.

Mr. Herbert liet van zijn waarnemingen niets blijken; maar tegelijk doorkruiste de gedachte zijn brein, dat hier wellicht de sleutel voor de ziekelijke verschijnselen liggen kon. Hij ging dus op onverschilligen toon voort:

‘Het zijn zeker onuitstaanbare menschen op den ouden burcht?’

‘Dat kan ik niet zeggen: sir Archibald Waterfield staat bekend als een achtingswaardig edelman. Onze vijandschap dagteekent niet uit onzen tijd; het is een erfstuk tusschen de beide familiën; zij gaat ver, zeer ver terug, zoo wat tot in den tijd der kruistochten, wat weet ik het!’

De bitterheid van den toon, welke Ralph in deze bemerking legde, moest opvallen en kon Mr. Herbert in zijn vermoeden slechts versterken. Het was blijkbaar, dat de jonge man over die familie-oneenigheid niet weinig mistroostig was.

‘Is sir Archibald getrouwd?’

‘Hij is het geweest, zijne echtgenoote is voor weinige jaren gestorven.’

‘Dus is de arme man geheel alleen?’

‘Hij heeft nog eene dochter, miss Carola; maar ik ken haar ter nauwernood, ik heb haar slechts weinige keeren in het voorbijgaan gezien. Gij begrijpt toch wel, Mr. Herbert, dat onze oude vijandschap ons niet veroorlooft nadere kennis te maken.’

Mr. Herbert bleef staan. Hij staarde een wijl naar den grond en zuigde daarbij geweldig op den ivoren knop van zijn stok; daarna vestigde hij zijn helder, doordringend oog op Mr. Ralph, die dezen blik niet lang uithouden kon, maar onwillekeurig het oog neersloeg.

‘Jong mensch,’ sprak Mr. Herbert op ernstigen toon, ‘veroorloof mij een welwillende opmerking, die gij wel van een oud en ervaren vriend uws vaders zult willen aanhooren: gij moet het meisje uwer keuze nooit en voor niemand verloochenen, er moge van komen wat wil.’

Het was alsof bij deze woorden van Mr. Herbert de bliksem voor Ralph's voeten in den grond geslagen was; een oogenblik staarde hij den heer Herbert sprakeloos aan, die wederom den knop van zijn stok in den mond genomen had en om wiens lippen een fijn lachje speelde.

‘Om Godswil, weet mijn vader...’ stotterde Ralph eindelijk.

‘Geen jota weet uw vader, Mr. Ralph; maar

[pagina 368]
[p. 368]

hij moest het reeds lang weten. Waar moeten zulke dingen op uitloopen?’

Ralph richtte fier het hoofd op. ‘Tot een deugdelijke echtverbintenis. Mr. Herbert. Het was mijn plan aan deze oneenigheid een einde te maken en was ik hierin gelukt, dan zou ik daarna geen minuut getalmd hebben om voor mijn vader te treden... ‘Maar thans.. is het niet meer noodig,’ liet hij er na eenige oogenblikken moedeloos op volgen.

‘Zoo! niet meer noodig? Sinds wanneer is dit het geval?’

‘Mr. Herbert,’ antwoordde Ralph op eenigszins hooghartigen toon, ‘ik meen u de in lichtingen gegeven te hebben, die een vriend mijns vaders voldoende moeten zijn; waartoe gij verdere vragen nog dienstig acht is mij niet duidelijk; ik heb er niets meer bij te voegen.’



illustratie
komt, lieve duifjes! naar k. hertel.


‘Laat ik u dan meedeelen,’ verklaarde Mr. Herbert, terwijl hij bedaard zijne wandeling voortzette, ‘dat ik niet enkel de vriend uws vaders, maar ook een geneesheer ben, die zich over de door hem verkregen uitslag niet behoeft te schamen. Mijnheer uw vader heeft zich over uwe gezondheid ongerust gemaakt en mij derhalve verzocht hem te bezoeken. Ik heb voor uwe ziekte de ware oorzaak gevonden en tot uw genezing dien ik bepaald te weten of de verschijnselen, welke zich bij u voordoen, met het afbreken van uw omgang in verband staan.’

‘Wat praat gij toch van ziekteverschijnselen?’ vraagde Ralph verbaasd. ‘Ik ben den eenen tijd juist gelijk den anderen.’

‘Dat verbeeldt gij u, Mr. Ralph; maar in wezenlijkheid is dit zoo niet; anders zou uw vader geen onderscheid bemerkt hebben. Hij bemerkt anders wel niet gemakkelijk iets,’ voegde hij er lachend bij, ‘want dan ware hem wel niet uw omgang ontgaan.’

‘Maar ik weet niet, mijnheer..’

‘Wat weet gij niet? Wanneer die oneenigheid tusschen u ontstond?’

‘Dat wel. Het was op den dag, dat mijn vader aan den markies Lughini de boot van sir Archibald liet afnemen.’

‘Zoo, zoo?’ hernam Mr. Herbert en zette zich op een door een ouden eik overschaduwde bank. ‘Daar verschijnt op eens een derde personage op het tooneel. Wilt gij niet plaats nemen, Mr. Ralph?’

Zoo sprekende wees hij op de plaats aan zijne zijde en Ralph volgde werktuigelijk deze aanwijzing.

‘Is de markies jong?’

Ralph staarde den spreker verbluft aan. Deze eenvoudige gedachte, die hem een geheel nieuw inzicht in de zaak gaf, was nog nooit hij hem opgekomen. Dat Carola met hem breken kon om een ander de hand te reiken, dat lag voor hem geheel buiten het bereik der mogelijkheid; nu schoot het hem plotseling als een bliksemstraal door den geest en hij vond een schijnbare verklaring voor datgene, wat hem tot dusverre onverklaarbaar had toegeschenen. ‘Ja, hij is jong!’ bracht hij met moeite uit en sprong toen met drift op, ‘en daarom is het dubbel uit! Laat ons gaan!’

‘Bedaar, bedaar, jong mensch!’ vermaande Mr. Herbert, rustig zitten blijvende. ‘Laat ons hier liever nog wat vertoeven en zeg mij alles, wat uw hart bedrukt. Gij hebt mij reeds zoo veel gezegd, dat het inderdaad dwaasheid ware, als gij halverwege wildet blijven staan en zoo u zelven de gelegenheid te benemen uw bekommerd hart lucht te geven. Ik ben als dokter gewoon diepe blikken in het menschelijk zielenleven te werpen en naar men mijne hulp inroept ben ik dikwijls gedwongen zulke blikken te vorderen. Ik ben buitendien een oud vriend uws vaders, bezit een zekeren invloed op hem en kan u verzekeren, dat ik tegenover den familiehaat der beide huizen volstrekt onbevooroordeeld ben.’

‘Maar als ik u toch zeg, dat alles uit is!’

‘Om uw oerdeel vraag ik niet,’ hernam de dokter lachend; ‘ik vorm zelf mijn oordeel: de enkele, zuivere daadzaken verlang ik te kennen. Zeg mij hoe de kennismaking ontstaan is, hoe zij zich ontwikkeld heeft en wat eindelijk de oorzaak is van de breuk, die uw gansche levenshoop verstoord heeft.’

‘Waarom zou ik al de vreugden van een paradijs, dat ik verloren heb, oprakelen om in de wonden te wroeten, die in mijne borst bloeden.’

De dokter schudde lastig het hoofd.

‘Als ik een wonde heelen wil moet ik ze eerst peilen en of het paradijs verloren is, zullen wij eerst onderzoeken; wellicht winnen wij het terug. Ware het echter verloren, jong mensch, dan is het geen paradijs geweest; een vrouw, die een trouw minnaar loopen laat, om een anderen de hand te reiken, is niet waardig betreurd te worden.’

‘Wie zegt u dan, dat ik nog om haar treur? Uw vraag naar den ouderdom van den markies was de beste balsem, die gij in mijne wonde kondet druppelen!’

Eene poos scheen Ralph met zich zelven in tweestrijd: eindelijk zette hij zich weer.

‘Welaan, het zij zoo!’ sprak hij met een zucht. ‘Ik zal u alles verhalen en gij zult er uit zien, dat ik volkomen gelijk heb.’

Met korte woorden deelde hij nu Mr. Herbert de geschiedenis zijner liefde meer. Hij verhaalde hem hoe hij op zijn omdoolingen Carola gezien had, hij schilderde hem den levendigen indruk, dien zij op hem gemaakt had, hoe zij elkander ontmoet en gesproken hadden, op welke wijze zij met elkander in gemeenschap gestaan hadden, en de herinnering aan al die schoone en zoete uren schonk aan zijne oogen een nieuwen glans en kleurde voor een oogenblik zijne bleeke wangen.

De dokter liet hem rustig uitspreken en slechts toen hij de beminnelijkheid, de edele denkwijze, de deugden zijner geliefde schilderde, speelde een lichte glimlach om zijn fijnen mond. Eerst toen Ralph aan den twist gekomen was, toonde Mr. Herbert een levendiger belangstelling. Hij onderbrak Ralph met menigvuldige vragen en liet zich alles haarfijn meedeelen; zelfs de juiste woorden van dat betreurenswaardig gesprek wilde hij weten voor zoover Ralph ze zich kon herinneren.

Toen hij alles wist, klopte hij Ralph zacht op den schouder.

‘Mr. Ralph,’ zegde hij, ‘wanneer dat alles nauwkeurig overeenkomstig de waarheid is...’

‘Denkt gij, dat ik leugentaal spreek?’

‘Neen, maar gij kondet u vergist hebben. - Als alles zich zoo toegedragen heeft, dan zie ik niet in, waarom gij uw paradijs verloren zoudt geven!’

‘Maar, Mr. Herbert!’

‘Ik zie het niet in,’ herhaalde deze opstaande en maakt daarbij een afwijzende beweging met de hand. ‘Heden avond nog zal ik met sir Francis spreken.’

‘Dat moogt gij niet; dat ware misbruik maken van mijn vertrouwen!’

‘Ik zal het toch doen, natuurlijk zonder in bijzonderheden te treden. Als de zaak uit is, is er toch verder niets aan gelegen. Uw vader zal zich daarmede vergenoegen; maar mogelijkerwijze zal het gevolg van mijn onderhoud zijn, dat de zaak haar geregelden voortgang heeft.’

‘Nooit zal mijn vader inwilligen.’

‘Als dat ‘nooit’ zoo vaststaat, hadt gij de geschiedenis in het geheel niet moeten beginnen. Overigens heb ik reeds dikwijls menschen dingen zien doen, waarvan anderen en ook zij zelven stokstijf beweerden, dat zij ze nooit doen zouden. Eenmaal moet hij het toch vernemen; waarom zou men tot morgen uitstellen, wat men heden doen kan? En de gelegenheid zal zich zelden voordoen, dat gij zulk een geschikten gezant voor uwe plannen vindt.’

‘Gij zult alles bederven!’

‘Kom mede, Mr. Ralph. Het doel mijner wandeling is bereikt: òf er is niets meer te bederven, òf ik breng alles weer in het reine.’

Dit zeggende nam Mr. Herbert den arm van den jongen man en slenderde op zijn gemak met hem naar het slot.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken