Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1 (1846-1848)

Informatie terzijde

Titelpagina van Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
Afbeelding van Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.39 MB)

Scans (15.59 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1

(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

Universiteits-wezen.
Geschiedenis der hoogere, middelbare en lagere scholen.

[pagina 59]
[p. 59]

Hoogescholen.

De geschiedenis onzer nederlandsche hoogescholen, ofschoon door eenige geleerde mannen vlijtig bewerkt, is nog verre van voltooid te wezen; zelfs het belangrijkste gedeelte, wij bedoelen de historia interna, moet nog van den beginne af worden opgehaald. Wij lezen wel bij Vriemoet, Siegenbeek en Bonman, wat er geweest is van HH. curatoren, professoren en mindere docenten; maar over hunne geschriften en invloed, inzonderheid over de strekking en betrekkelijke hoogte van het onderwijs, met andere woorden over het onderwijs als zoodanig, is meer aangewezen dan gezegd, meer opgedolven dan beoordeeld en in het licht gesteld.

Bovendien er zijn ook belangrijke punten, de uitwendige geschiedenis betreffende, die tot dus verre verscholen liggen. Wat meer is, de universiteiten, zooals zij thans bestaan, en voortdurend de meeste diensten bewijzen aan het vaderland en de wetenschappen, zijn tegenwoordig zonder publiek orgaan. Miskend en gekortwiekt geven zij zelfs geene Annales meer in het licht, terwijl de wetenschappelijke en literarische tijdschriften zich slechts zeldzaam met de hoogescholen bezig houden, en nog veel zeldzamer met die belangstelling en goeden ijver, die ter instandhouding en verbetering noodzakelijk zijn.

Wij openen derhalve eene rubriek voor het universiteitswezen; niet om de gebreken dier instelling te bemantelen of te verdedigen, maar eene waarachtige, historische rubriek, eene reeks van aanteekeningen om de waarheid te doen kennen, en zoowel het goede als het kwade aan den dag te brengen, in de eerste plaats wat den tegenwoordigen, en voorts, in eene tweede afdeeling, wat den voorledenen toestand betreft.

[pagina 60]
[p. 60]

Tot den tegenwoordigen toestand brengen wij al aanstonds de koninklijke besluiten van 1845, betreffende het examen van toelating, waarover reeds veel geschreven en getwist is, doch waartegen niet eene enkele hoogeschool hare bedenkingen heeft in het midden gebragt, en die gevolgelijk eene groote kans hebben verkregen om bij voortduring te worden geëxecuteerd.

Zooals de examina van toelating vroeger werden afgenomen waren zij onbeduidend; maar in de laatste jaren aanmerkelijk verbeterd, hadden zij, boven het werk der staatscommissie, eene menigte voordeelen. Zij waren vooreerst onkostbaar voor den staat en onkostbaar voor de aspiranten; zij grepen maandelijks plaats, en veroorzaakten dus, bij afwijzing tot meerder oefening, geen tijdverlies van eenige beteekenis, terwijl die afwijzing zelve, minder openbaar bekend, slechts eene nuttige, nimmer eene schadelijke werking kon hebben.

Dat er tot de academische studien nog altijd te veel jongelieden werden aangenomen, die in het een of ander gedeelte der propadeutica achterlijk waren, valt niet te ontkennen, doch bij eene langdurige ondervinding had men geleerd, dat niet altijd de meest voorbereide leerlingen zich aan de academie het gunstigst ontwikkelden. Van daar bij de faculteitsexamens eene zekere toegevendheid, voor den goeden wil, voor den gelukkigen aanleg tot eenig vak van wetenschap; en zeer zeker, ook deze inschikkelijkheid omtrent nevenzaken, deze oogluiking ten aanzien van het grieksch bij den een, en ten aanzien van de wiskunst bij den ander, was verre van doelloos, onredelijk of onvruchtbaar te zijn.

In ieder geval had, zoo er misbruiken bestonden, had de regering bij de faculteiten kunnen aankloppen, dat ongetwijfeld veel rationeler en consequenter zou geweest zijn, dan de instelling eener staatscommissie; want diezelfde regering, welke de faculteiten ongehoord veroordeelt en van een harer schoonste regten berooft, was blijkens de verslagen aan de staten-generaal over den gang der akademische studien steeds ten hoogste tevreden. Met reden en billijkheid kan zij ook

[pagina 61]
[p. 61]

geene bezwaren hebben tegen de examina van toelating; zij wist immers, dat men bij die beproevingen naar omstandigheden te werk ging, en den aanstaanden medicus nog al eens liet zondigen in de mythologie, of in de dialecten der groote en kleine poëten; zij wist ook, dat men jongelieden tot de II. godgeleerdheid opnam, die een' fiksen regel van drieën verstonden, maar van de bolvormige of sferische driehoeksmeting weinig werks maakten, al zoo weinig als van der Palm; door hunne meer nieuwerwetsche opvoeding misschien iets meer dan Heringa en Clarisse, maar toch veel te ongeregeld om er met lof van te spreken.

Welnu dan, zulke faculteiten, die ongetwijfeld nog altijd beweren zullen, dat zij verstandig, en goed, en in het belang van wetenschap en vaderland gehandeld hebben, hadden iets anders verdiend dan de koninklijke besluiten, die hieronder volgen; zij hadden of vermaand of geprezen moeten worden. Nu daarentegen verklaart de regering dat de faculteiten te zwak en te toegevend waren; zij verzwaart het examen van toelating, inzonderheid wat de oude talen en mathesis betreft; doch schier in hetzelfde oogenblik besloot zij ook, dat de classische studie, zelfs het gebruik der latijnsche taal, voor de mathematische, physische, astronomische, chemische, botanische, zoölogische, geologische en microscopische wetenschappen geheel niet meer te pas komt, en beloofde den aanstaande theologanten eene volkomene vrijstelling van het mathematisch examen, zoodat de nieuwe verordening, op het stuk van toelating, in geen het minste verband staat met de academische oefeningen, waartoe de aspiranten moeten overgaan. Immers, dat letterknechtelijk en fabrijkmatig examen der staatscommissie, dat voor allen even gestreng is, en eerlang voor allen even flaauw, karakterloos en onbeduidend moet worden, zal altijd en in ieder geval te veel vorderen voor den een en veel te weinig voor den ander; terwijl niemand aan dat bijzonder onderzoek zal onderworpen worden, hetwelk hem in zijn bijzonder geval en met betrekking tot zijne aanstaande betrekking aan de universiteit met regt kon worden opgelegd. Wat dat betere faculteitsexamen vermag,

[pagina 62]
[p. 62]

bewijzen de gepromoveerde literatoren, waaronder niet een, die niet zeer goed is, en voorts eene menigte juristen met den eersten graad gedoctoreerd, zonder dat zij daarom nog voor eenig ambt in aanmerking kwamen. De regering, die het vooral om bekwame, wakkere en welgezinde personen te doen is, had derhalve nog beter kunnen doen dan de hoogescholen te schandaliseren, zij had slechts de middelmatigheden, die haar kwamen lastig vallen, af te wijzen, om zich verder vast te houden aan hen, die op eene eervolle wijze de academie verlieten.

Intusschen is de teerling geworpen, en zal er uit de nieuwe orde van zaken welligt eenige verbetering voortvloeijen, hetzij dan door eene breedere ampliatie in de besluiten, en alzoo door meerdere bepaling te geven aan hetgeen men verlangt, of wel de bureaucratie, die thans aan het verbrokkelen en versnipperen is, zal terugkomen op het organiek besluit van 1815, en liever voltooijen dan afbreken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken