Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Beweging. Jaargang 8 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Beweging. Jaargang 8
Afbeelding van De Beweging. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Beweging. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.74 MB)

XML (2.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Beweging. Jaargang 8

(1912)– [tijdschrift] Beweging, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

Het Aschvat
Door
Anna Maria Derleth

Kent gij het stift van de dames van St. Martha, die garnizoenskazerne van de armoede, met de eentonige vlucht van zijn grauwe lichtlooze vensters, zooals zij door de verroeste ijzertralies in de doodsche straat uitzien? Ook de klare dag heeft zijn onwaarschijnlijkheden en er zijn bouwvallen uit de onderwereld, die in de schrille verlichting van de aardezon geheven zijn. Niet vermag de adonidische verschijning van het voorjaar zijn lieven goudglans te leggen op dit aschvat van de verstoffende zielen, die in de schaduw vergeten zijn, op deze griezelige herberg van de zieke schapen, die de zwarte demonische herder uit de groene weide van het leven in de duisternissen heeft gedreven, waaruit zij elk voor zich in de grootere blinde nacht overgaan. Maar een achteraankomende groet van de verre groene eilanden schijnt het, wanneer op warme zomeravonden gedurende een vluchtig oogenblik de kleine voortuin oplicht onder de scheidende zon, terwijl de gebukte gestalten uit de duistere door gas beflakkerde gangen te voorschijn waggelen, zich onder de dwergpopulieren en magere bleek-roza tulpen vertreden en afwachten dat de zon geheel zal verdwenen zijn vóór zij onder het opzicht van de ziekenzusters terugkeeren. Onder deze lotgevallooze overblijfselen van families, is de belangstelling in het levende uitgedoofd en de thermometer en de weersverandering vormen van deze gezelschapsresten het schrale onderhoud. Het onvermoeibare levensvuur heeft hen als slakken en verbrande lava uitgeworpen, als bedelaars aan de landstraat herhalen zij in alle gesprekken dezelfde woorden. En deze aardsche klei,

[pagina 317]
[p. 317]

die een te heete lucht verbrandde en die in te kouden adem stuksprong, wil nog gespaard worden en verlangt naar de hulp van arts en priester, die aan het sterfbed of voor de met kussens van gebloemd katoen bedekte leunstoel van een ingebeelde zieke van 's morgens tot in de nacht hun ambt uitoefenen.

Niet eerst in den dood zijn alle gelijk, reeds in dit schimmenhuis, waar, terwijl de seizoenen wisselen, wierook en reuk van lijken blijven, reikt een gescheidene gravin een portiersvrouw de hand en een hooge-C-trompetter b.D. opent galant de tuindeur voor de binnentredende ex-hofdame van een in de provincie vergeten en verarmde prinses. In welke geheime kamers van het leven is die macht van het toeval aan 't werk, die het afgelegenste samenbrengt en nog in het rottende armenhuis onder vergaande levens het kostbare parfum van een verkwistende hof houding verbreidt! Hoe kwam de hof juffer in dit labyrinth van de afgestorven deugden en ondeugden? En de vlam, die zoolang door 't albasten vat heenschijnend het hofleven bestraalde, hoe werd die voorbeschikt, om als onder de asch glimmende vonk in een donkeren hoek van dit spokenhuis uit te dooven? Toen ik een kind was en het schoone lief had, ook waar het mij langs kwam in het beschilderde masker van een gebroken leven, sloot ik mij aan bij deze tachtigjarige vrouw met de arendsneus, en met den scherpen blik, die nog de wijzerplaat van de verre domkerk kon aflezen. De sterke reuk van lavendel hing aan haar kleeren en haar meubelen en in het verkleurde kussen van amarant-roode zijde, dat op het strenge ijzeren veldbed als rugsteun diende van dit in de hartstochtelijke lotgevallen van schitterender dagen uitgewerkte masker. Een witzijden shawl met dikke franje, en waarvan het weefsel een olifantenstoet voorstelde, lag daarnaast over een scherpkantige nachttafel uitgebreid.

Niet alleen de in het bloed en de nevel van de fransche revolutie verongelukte adellijke existenties, die als de Dauphin in de schoenlapperswerkplaats van een fransch burger eindigen, beleven hun neerdaling in de stygische duisternis van de geschiedenis, ook de dingen, deze met een stomme ziel begiftigde enkelwezens, hebben hun lotgevallen en met verwonderde oogen zag ik het teere met iersche kanten bezette batisthemd, voor

[pagina 318]
[p. 318]

jaren van de breede schouders van een vorstelijke hoogheid afgegleden, in deze lichtlooze kamer over een gebroken stoel geworpen.

Hoe dikwijls bleef ik voor haar jeugdportret staan en keek naar het gulden klare gezicht in de afgebrokkelde lijst. Terwijl de lip verdord, het haar verstorven is en het oog voor altijd zijn ambrosisch purpervocht verloren heeft, bewaart het af beeldsel nog haar levende tegenwoordigheid, een warme bloedstroom trekt als het ware nog door de dronken oogen, door de zoete haren en drupt balsem op de lenige leden.

Het was het eenige olieverfportret in de lange rij van de éenkamerige woningen, die met de oude krimkraam van burgerlijke verledens en met vergeelde fotografiën, deze melankolieke overblijfselen van de dooden, zijn opgevuld, welke saam met de bewoners den weg van de verwording schijnen te gaan.

Alleen de direkteursweduwe, een listige vrouw, slim en schijnloos als een kerkmuis, had na den dood van haar man al haar meubelen verkocht. In het zelfzuchtige gebedrijke leven, dat zij bij haar stichtelijke lectuur doorbracht, moest niets haar aan het ziekbed van dien man herinneren en bij een uitdrager had zij zich een oud primitief boedeltje aangeschaft, waaraan misschien de miasmen van erger lotgevallen dan de hare kleefden.

Dikwijls ontmoette ik, als ik wegging van de hofdame, tusschen de bedauwde tulpenbedden een zwarte voorovergebogen gestalte, de schrik van alle bidzusters, de gewezen hof balletdanseres Bettina Steindl, bij wie alle ondeugden, als de zeven doodzonden, uit de lange ooren, de tranende oogen, de schikgodinnenonderlip en de dikbewratte neus te voorschijn woekerden.

Om den hals en in de ooren schommelden groote kogels van bloedkoraal en de kruin van haar pikzwarte pruik zat eenigszins scheef. Noodlot en zonde hadden hun fijne onverscheurbare spinnewebben om deze vrouw geketend, die van den ochtend tot den avond van den grooten weg van de onthouding sprak met een andere vreemde magere wasfiguur, die door haar dieptreurige gelaatsuitdrukking mijn aandacht trok. Ondanks haar vijftig jaar had deze oude juffer haar smalle schouders weten te bewaren, die aan het onontwikkelde lichaam van een zestienjarig meisje herinnerden.

[pagina 319]
[p. 319]

O, deze zwarte kleurlooze woorden! Alles was duister aan haar, zelfs de kersen op haar platte hoed toonden geen rood en waren zwart en als 't ware verdord. Den vetten portier achter de tralies van zijn baksteenen loge had zij reeds honderdmaal als melancholisch-platonische minnares de geschiedenis van haar bruigom verteld, die in het rijkelijk gevoede vuur van zijn minnekozing nog in zijn bloeitijd, zooals zij zeide, verscheiden was.

En terwijl zij aan de breikous van haar herinneringen steek na steek samenknoopte, kreeg, verzonken in de herinnering van onachterhaalbare geschiedenissen, haar gezicht de uitdrukking van een gehypnotiseerde hyena. Urenlang staarde zij, op de groengeverfde bank naast de portiersloge zittend, naar den hoenderhof, waar de zeventigjarige jonkvrouw Scholastica, die al tweemaal met de pelgrims naar het Heilige land geweest was, op de kippen paste.

Het oude factotum was ervoor bekend, dat ze met onvermoeibare gierigheid haar kleine inkomsten saamschraapte en 's nachts op haar eigen stroozak bij de zieken sliep, om met haar spaargeld, dat door de giften van de stiftdames was aangezwollen, haar derde en dan wel laatste reis naar Palestina te ondernemen.

Menigeen heb ik dit labyrinth in zien gaan, dat de overblijfselen van de levenden behield, om de gestorvenen uit te werpen. Want hier voltrok zich maar één verandering: de verhuizing met den lijkwagen. De laatste, die ik zag uitdragen, was de ex-hof juffer.

De kist verdween onder twaalf asterkransen, alle van hetzelfde amarant-rood. Zij hield van eerbewijzen en had nog bij haar leven haar eigen hulde vooruit betaald aan de dame-overste, die zij in haar testament bedacht had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken