Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Beweging. Jaargang 10 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Beweging. Jaargang 10
Afbeelding van De Beweging. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Beweging. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.01 MB)

XML (2.35 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Beweging. Jaargang 10

(1914)– [tijdschrift] Beweging, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 304]
[p. 304]

Verwachting
Door
W. van Bijgaarden.

 
Hoog in de lucht klinkt een bang geluid.
 
Ik luister stil en ik staar voor me uit,
 
maar rustig en stil is de stille nacht;
 
en lang en rustig die stilte wacht,
 
of niets wil komen en wil ze verbreken
 
door te gaan spreken.
 
 
 
De wind is voor uren slapen gegaan;
 
en niet de wind heeft het straks gedaan.
 
En niet de wind heeft de stilte verstoord,
 
en niemand dan ik heeft het straks gehoord.
 
En de kille somberte om me heen
 
is voor mij alleen.
 
 
 
Ik zit al uren en staar in de nacht.
 
Is een uur voorbij, 't is niet onverwacht.
 
Ik tel de uren, die gaan en die komen:
 
't is weer een uur aan mijn droomen ontnomen.
 
Die zijn er geweest, maar ze zijn gegaan
 
ver van me vandaan.
[pagina 305]
[p. 305]
 
Ik weet niet, waar ze gebleven zijn.
 
Ze hebben gespeeld hier groot en klein.
 
Ik heb toch geleefd en ik heb ze gekend;
 
ben ik nu mijn eigen droomen ontwend.
 
Of zijn ze, waar niemand ze achterhaalt
 
ver weg en verdwaald.
 
 
 
Ik zag ze op 't water, waar 't maanlicht scheen:
 
de een na de ander trokken ze heen
 
Ze gingen hun langen weg tot het end.
 
Jij hebt ze gezien en ze niet herkend.
 
Jij hebt ze gezien en ze hielden wacht
 
in den stillen nacht.
 
 
 
Eerst was het bedrijvig hier op het land,
 
Mijn droomen en denken aan allen kant;
 
ze vulden de stilte en vulden mijn leven.
 
Ze hebben aan alles wat mooiheid gegeven,
 
maar éen was er bij, die telkens vroeg:
 
is een droom genoeg.
 
 
 
Ze waren zoo rustig en hier om heen,
 
als kinderen kunnen, zoo speelden ze alleen.
 
Ze bouwden kasteelen en leverden slagen
 
en deden zoo deftig als ouden van dagen,
 
maar toch was er éen en die vroeg al den tijd:
 
is het werkelijkheid.
 
 
 
Dan hokte het hier en dan hokte het daar,
 
ze konden niet verder toen met elkaar:
 
een slag hield op, een kasteel werd verlaten
 
en een koning onttroond en alleen gelaten.
 
Of een booze toovenaar ze plotseling tot straf,
 
had geraakt met zijn staf.
[pagina 306]
[p. 306]
 
Eerst zijn ze aan 't dwalen geraakt stil en moe;
 
ze wilden wel weer, maar ze wisten niet hoe.
 
Ze dwaalden al verder tot over de kim,
 
nog éen zweefde daar als een bleeke schim,
 
nog éen toefde daar als wat nevel en damp
 
in het licht van een lamp.
 
 
 
Ik hoor ze bewegen, ik hoor ze gaan.
 
Ze zijn nu heel ver van me vandaan.
 
Ik zie ze niet meer, maar ik hoor ze praten,
 
ze hebben me allen alleen gelaten.
 
Ik kijk in het licht, dat ik 't laatste zag,
 
blijf rustig en lach.
 
 
 
Het wordt al stiller, versterft het geluid,
 
dan is het voorbij en dan is het uit.
 
Ik weet ze nog gaan door de stille nacht
 
al verder, al verder. Heb jij ze verwacht.
 
En als ze komen en je weet er niet van:
 
Wat moeten ze dan.
 
 
 
Ze kwamen bij jou en ze bleven lang.
 
Jij kende ze niet en zij werden bang.
 
Je zei ze niets, die vreemde gedachten;
 
Ze aarzelden even en bleven wachten.
 
Als jij ze niet kent en ze weer laat gaan,
 
wie neemt ze dan aan.
 
 
 
Ze hebben gewacht en ze hebben gedraald,
 
Als bange kinderen ver verdwaald.
 
Ze hebben gewacht, want het zou wel komen,
 
Ze werden al banger en stiller mijn droomen,
 
Plots sloegen ze in schrik voor een kleine zucht
 
op een wilde vlucht.
[pagina 307]
[p. 307]
 
Weet jij, waar ze bleven, heb jij ze zien gaan!
 
Ze kwamen het laatste bij jou vandaan.
 
Nu zijn ze zoo vreemd en zoo plots verdwenen,
 
als het licht van een lamp, dat toch heeft geschenen,
 
als een blije gedachte of een gulle lach
 
op een drukken dag.
 
 
 
Nu dolen ze rond; zijn ver weg of dicht bij,
 
ze weten het niet. En ze zoeken naar mij.
 
't Is donker en koud en ze zijn zoo verlaten,
 
en niets is bekend in die bange straten.
 
Ze zoeken een weg, en ze weten niet wat,
 
als een kind in de stad.
 
 
 
Ik kan ze niet helpen, ik wacht ze stil.
 
Ik kan ze niet zoeken, hoe graag ik wil
 
Ik zie op het water, dat langzaam blijft deinen,
 
ginds bij dien glans zag ik straks ze verdwijnen
 
Ik blijf zitten turen: de oogen gericht
 
verweg op dat licht.
 
 
 
De nacht gaat zoo traag en een nacht is lang;
 
de uren schuiven zoo langzaam en bang:
 
ze staan op de kim, maar ze blijven me verre,
 
gaan ook van me heen met de glanzende sterren.
 
Daar bleven mijn droomen, daar dolen ze om:
 
ik wacht ze weerom.
 
 
 
Ik meen ze te hooren hoog in de lucht,
 
klinkt daar niet even een klagend gerucht.
 
Er waait een windje van de groote zee,
 
dat voert ze als anders de wolken mee,
 
en brengt ze over het wijde land
 
aan allen kant.
[pagina 308]
[p. 308]
 
Het weer lijkt zomersch, de lucht lijkt zacht,
 
of het lente was, zoo zoel werd de nacht.
 
Geen windje ritselt door de boomen heen,
 
als een blad beweegt, het beweegt alleen.
 
In de lucht en op de aarde er onder
 
werd het alles zoo wonder.
 
 
 
De maan schijnt helder, maar zijn kille glans
 
blijft hoog in de lucht en ver aan den trans.
 
Dicht bij, waar zijn klaarheid de velden tooit,
 
is het warmer geworden, is het licht ontdooid.
 
Op de boomen en velden, daar liggen ze blauw
 
als een kleed van dauw.

Neuzen, - 12, - '13.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken