Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Beweging. Jaargang 14 (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Beweging. Jaargang 14
Afbeelding van De Beweging. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Beweging. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.60 MB)

XML (1.68 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Beweging. Jaargang 14

(1918)– [tijdschrift] Beweging, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 367]
[p. 367]

Boekbeoordeelingen

De Drie Treden van het Volken-recht door Mr. C. Van Vollenhoven, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff 1918.

Een glashelder en leerzaam opstel, waarin de beteekenis wordt uiteengezet van Grotius' leer, dat staten schelmen kunnen zijn en dat het dan de plicht van andere staten is hen te straffen, en de bestraffer bijtestaan of voor 't minst niet te hinderen. De Vattel, van geboorte Zwitser, pruisisch onderdaan, gaf in 1758 te Leiden een werk uit waarin hij, onder de schijn Grotius te huldigen, als beginsel de volstrekte souvereiniteit van de staten stelde, en daarmee loochende dat iemand anders als zij zelf het recht zou hebben hun daden te wraken. Dit is het beginsel waarnaar de staten tot nu toe dan ook onbestreden geleefd hebben.

De volken beginnen hoe langer hoe meer De Groot gelijk te geven. Zij begeeren dat een rechtspraak en een politieleger boven de staten geplaatst worden, om hun misdrijven te berechten en de straf zoo noodig uittevoeren. Zij begrijpen dat daarmee het eenige middel zon gevonden zijn om dat schadelijkste van alle misdrijven, de aanvallende oorlog, te vonnissen of te voorkomen.

Prof. Van Vollenhoven is een van de vurigste strijders voor zulk een recht en zulk een leger. Zijn De Eendracht van het Land is indertijd door ieder gelezen en hoewel het nationale pathos van dit werkje geen goed deed aan ons geloof in de ernst van zijn supra-nationale bedoeling, bracht het toch het vraagstuk: hoe aan die bedoeling te gemoet te komen? in het midden van onze belangstelling, en gaf er vorm en leven aan.

Hoe langer hoe duidelijker, hoe langer hoe dringender moet het gezegd worden: staten zonder een dwingende rechtspraak

[pagina 368]
[p. 368]

boven zich zijn tot misdrijf voorbestemd; oorlog kan enkel voorkomen worden door een verbod dat gehandhaafd wordt. De eene en de andere uitspraak klinkt in dit boekje herhaaldelijk. Klaarblijkelijk gevoelt de schrijver dat niet enkel aan een verstandhouding van de regeerders de kans op het ontstaan van de nieuwe orde mag worden overgelaten; dat die orde een grootere kans van verwerkelijking ontleenen kan aan de harten van de millioenen.

Het is ook zoo: Wat zou inwoners van alle landen beletten zich uittespreken voor een boven-volkelijke gemeenschap die, aan alle volken hun binnenlandsche eigenheden en rechten latende, haar eigen organen, en daaronder rechtspraak en leger, door de staten gewaarborgd zou zien?

A.V.

K. Palamas: De Dood van den Pal-likaar; A. Karkavitsas: Verhazlen van de zee; A. Eftaliotis: Verhalen van de Grieksche eilanden, vertaald uit het Nieuw-Grieksch door A. Lambert - van der Kolf, bij W.L. en J. Brusse, Rotterdam.

Ik heb nu drie avonden achter elkaar met mijn nieuwe Nieuw-Griekse vrienden verkeerd. Met Mitros Roemeliotis, de stervende Pallikaar, met kapitein Kremydas en zijn oude stuurman Barbatrimis, met de Gorgona, met de jeugdige zeerover Marinos Kondáras. Zij zijn bij mij binnengeleid door Kostis Palamas, Andreas Karkavitsas en Arjyris Eftaliotis. En ook om met hèn kennis te maken, heb ik een tussenpersoon nodig gehad, de vertaalster, A. Lambert - van der Kolf.

Verreweg het liefst zijn mij Mitros Roemeliotis, kapitein Kremydas en niet te vergeten onze oude schippersheilige St. Nicolaas, die het me genoegen deed ook hier geëerd en bemind te vinden. Ik geloof niet, dat het bekorende in de ‘Verhalen van de zee’ en ‘De Dood van den Pallikaar’ de herinnering is aan wat mij als klassiek Grieks lief was of karakteristiek leek. Ongetwijfeld is er in de jonge man Mitros met zijn mooi lichaam en sterke levensvreugd, die liever sterven wil dan verminkt blijven, een voortzetting van oude Griekse

[pagina 369]
[p. 369]

schoonheidsidealen en levensliefde. Maar waardoor de meeste van deze verhalen, zoals de vertaalster met recht aantekent, het belangrijkst zijn: Griekse folklore en ‘bijgeloof’, lijkt mij met de oude Griekse mythologie niet meer gemeen te hebben dan onze overblijfselen van oude volksgewoonte en -geloof met de Germaanse cultus. Het is de gewone angst van een nog weinig ‘beschaafde’ en ‘verlichte’ bevolking voor natuurverschijnselen en bepaalde personen, gepaard met een afschuw van of minachting voor gestudeerden, speciaal op geneeskundig gebied. Het karakter van de novellen is, afgezien van enkele elementen, onmiskenbaar Slavies. Voor deze gewaagde bewering heb ik, met mijn beperkte kennis van de Russiese literatuur, in vertalingen nog wel, geen andere bewijsgrond, dan dat ze mij doen denken aan verhalen van Gogol, Tourgeniew, Dostojewski. Hier als daar hetzelfde kinderlijk vertrouwen en...wantrouwen in mensen en wereld, hetzelfde mededogen met alles wat lijdt, dezelfde fijne psychologie. Misschien is ook, wat ik hier ‘Slavies’ noem, Grieks-Katholiek. Maar een overeenkomst is er. En heeft niet ieder volk de vorm van godsdienst, die het past?

En dan is hier nog, het sterkst in de ‘Verhalen van de Zee’, de natuuruitbeelding. De suggestie, waaronder de onheilspellende uil de gehele bemanning van de boot brengt, is even meesterlik weergegeven, als het dier zelf in zijn onwezenlik kijken en zijn wolkachtig fladderende vlucht. Ook het lichtverschijnsel, waardoor de oprijzing van de Gorgona wordt aangekondigd, is van een grote ziening.

Het boekje van Eftaliotis: ‘Verhalen van de Grieksche Eilanden’, is oneindig minder dan de twee andere. De schrijver heeft zijn gevoeligheid niet kunnen vrij houden van sentimentaliteit en waar hij, zoals in ‘Angelica’, guitig wil zijn, is die opzet te duidelik. Het laatste schetsje: ‘In de Boot, een kloostervertelling’ is een zwakke allegorie, die niets eigens heeft.

De vertaalster is er in geslaagd een vloeiend, pittig Nederlands te geven en, voorzover een leek als ik daarover kan oordelen, tegelijk de eigenaardigheden van het oorspronkelik te bewaren. Ik vestig de aandacht op het voortdurend afwisselen van verleden en tegenwoordige tijd, een eigenschap, waardoor alle levendige, bij het gesproken woord aansluitende, nog niet

[pagina 370]
[p. 370]

door schoolsheid bedorven jonge taal zich onderscheidt en waar mevrouw Lambert zich terecht aan gehouden heeft.

Evenzeer is zij er in geslaagd in de firma Brusse een uitgeefster te vinden, die ondanks tegenwoordige schaarste en kostbaarheid van materiaal en werkkrachten haar boekjes goed gedrukt en met een smaakvol uiterlik de wereld in wilde zenden. Bizonder gemakkelik en inlichtend voor de lezer zijn de kleine hoofdjes met biografiese bizonderheden vóór in ieder deeltje en de verklarende aantekeningen achterin, die niet te veel en niet te weinig geven.

Mea Mees - Verwey.

Prof. Mr. J. Simon van der Aa. ‘Eenige beschouwingen over de straf-toemeting.’

Dit is eene rectorale overdrachts-rede, gehouden te Groningen, 16 September 1918.

De beheerschende strafrechtelijke tegenstelling is: zedelijke vergelding of maatschappelijke verdediging. Niet zoozeer ‘de juridische figuur van het delict’ tegenover ‘de levende figuur van den delinquent’ (blz. 20). De vergeldingsgedachte voert niet noodzakelijk tot objectiveering van de daad. Al is dit in de practijk wel gebeurd. In beide stelsels is het karakter van den dader het voorwerp van de juridische beoordeeling. Zijn zedelijke slechtheid of zijn maatschappelijke gevaarlijkheid.

Ieder strafrechtelijk leerstuk moet dus worden onderzocht in zijn verhouding tot de vergeldingsgedachte en tot de verdedigingsgedachte. Ook het leerstuk van de straftoemeting, waarover deze rede van Prof. Simon van der Aa handelt.

Beschouwingen over straftoemeting vindt men in ieder leerboek van het Strafrecht. Bij Prof. Simons in § 55.

Maar vooral sinds de latere oorlogsjaren is het leerstuk veel besproken. Te beginnen met eene bijdrage van Mr. C. Bake in W. 10127.

Voorbeeld: de dieven van telefoondraad moet men die bijzonder zwaar straffen, ter generale preventie, omdat met het beperkte trein-verkeer de telefoon zeer noodig is? Ook is het gestolen materiaal moeilijk te vervangen. De verleiding is groot

[pagina 371]
[p. 371]

door gereedheid der opkoopers tot betalen van hooge prijzen. Moet nu dit laatste leiden tot verhooging of verlaging van straf?

Het onderwerp van de rede is dus belangrijk genoeg. Hij is een goede inleiding voor jongeren. Een goede samenvatting voor ouderen.

Gegeven wordt een geschiedkundige beschouwing van de vrijheid van den rechter, bijzonder wat betreft de strafmaat. Geprezen worden (bldz. 11) ‘de methoden van den lateren en laatsten tijd, als het reduceeren tot de laagst mogelijke bedragen en generaliseeren van de minima der straffen, het opstellen van algemeene strafposities, het invoeren van de bevoegdheid tot strafopschorting en van die om ongestraft te laten’. Maar deze goede beginselen moeten nog zuiverder en nog algemeener worden toegepast.

Zal nu de groote rechterlijke vrijheid niet verworden tot willekeur? (bldz. 13).

Het middel daartegen: uitvoerige motiveering van strafmaat. Meer dan thans geschiedt (bldz. 14). Maar daarvoor heeft de rechter noodig heel wat meer en betere gegevens dan tegenwoordig verschaft worden door strafblad en politierapport. (bldz. 18). Misschien verdient het aanbeveling ‘de behandeling ter zitting in onderdeelen te splitsen in dien zin, dat na de schuldigverklaring aan de straftoemeting een afzonderlijke instantie wordt gewijd’ (bldz. 21). Tenminste: bij de rechtbankzaken. Bij overtredingen dragen de straffen een ander karakter en zijn minder ingrijpend (bldz. 21).

 

* * *

 

Deze rede verdient algemeene belangstelling en waardeering.

Jacob Israël de Haan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Albert Verwey

  • Jacob IsraĆ«l de Haan

  • Mea Verwey

  • over C. van Vollenhoven