Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 2 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 2
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

ebook (3.79 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 2

(1891)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Mingelmaren

DE ‘Folkloristen’ komen tot Londen bijéén van den 1sten tot den 7sten in Zaaimaand van 't loopende jaar. Bijdragen moeten behandigd worden voor den 30sten van Oestmaand. De lijste der bezigheden is te verkrijgen bij den schrijver van het berek, Mr. Alfred Nut 270 Strand, London. Inlichtingen moeten gevraagd worden aan den algemeenen schrijver: The Hon. Secretary Mr. J.J. Foster, offa House, Upper Tooting. S.W.



illustratie

BIEKORF trekt de aandacht van zijne lezers op eene merkweerdige taalkundige verhandeling, onlangs verschenen in ‘het Belfort, Juni nr 6’, en onderteekend Jan Craeynest.

Daar staat eene doorslaande weerlegginge te lezen van de redens die een medewerker van ‘Belfort’ bijgebracht had tegen het gebruik van gouwe en gouwgrave in stede van provincie en gouverneur. Het is eene grondige, op de geschiedenis gesteunde verrechtveerdiginge van beide echt germaansche benamingen.

[pagina 190]
[p. 190]

Zooeven lezen wij in het ‘Belfort, Juli nr 7’, eene antwoorde op de weerlegginge van Heer. J. Craeynest. Zij schijnt ons bij enkele lezinge gansch ontoereikend, zij zegt en bevestigt genoeg, maar bewijst te weinig, en zonder twijfel zal onze medewerker ‘eene tweede lans’ breken voor gouwe en gouwgrave.



illustratie

OVER de Brieven van eenen Vlaamschen zendeling in Midden-Africa, door Ameet Vyncke, lezen wij in de Verslagen der Koninklijke Vlaamsche-Academie, 1891, blad. 168, de volgende beoordeelinge:

‘In Vyncke's Brieven glinsteren menige perels van reine gevoelspoözie. De toon is echt gemoedelijk, ademt tevredenheid, zielsrust, nu en dan opgehelderd door gezonden humor en gullen lach. Wel is de steller niet blind voor het grootsche der natuur, maar hij vergeet nooit, dat zijne brieven bestemd zijn voor Vlaamsche lieden, magen, vrienden, dorpsgenooten: daarom is zijn verhaaltrant zoo buitengewoon eenvoudig en wat hij vertelt, het geringste, het meest alledaagsche, zoo ongemeen aantrekkelijk door de bekoorlijkheid van het naïeve. Vyncke schrijft niet: hij spreekt; hij schetst levendig en kleurig alles wat hij hoort en ziet, op de bevattelijkste en aangenaamste wijze. Slechts hier en daar schijnt hij eenen zin, een woord te willen onderlijnen, doch elk gevoel van persoonlijken weemoed - dat eenig hartzeer zou kunnen berokkenen aan zijne dierbare lezers, welke hij, eilaas! nooit meer zou terugzien - wordt spoedig onderdrukt door den sterken wil van den man wiens eenige leuze was: Excelsior! Hoe jammer dat de schrijver zich vergenoegd heeft met het bezigen van zijn plaatselijk dialect - en aldus hier en daar woorden gebruikt die niet behooren tot het algemeen Nederlandsch.’

De keurraad die dat vereerend vonnis velde, bestond uit de Heeren P. Willems, L. Roersch, S.-D. Daems, Julius Obrie, J.-Ct. Van Droogenbroeck, en den verslaggever Th. Coopman.

Wat het bezigen aangaat, hier en daar, van woorden die niet en behooren tot het algemeen dietsch, gelieve de lezer in acht te nemen dat eerweerde Vader Vyncke eerst en vooral wilde verstaan, en wel verstaan zijn van zijne huis- en dorpgenooten; dat menig zoo gezeid gouwsprakig woord, ofschoon in de nieuwe woordenboeken niet opgenomen, eertijds in alle woordenboeken te vinden was en voor algemeen dietsch doorging; verders, dat menig oprecht gouwsprakig woord zou verdienen in de algemeen geldige tale aanveerd te worden. Hiermede en willen wij nochtans niet beweren dat Vader Vyncke'ns tale onverbeterlijk is, en dat zij in geener wijzen die berispinge des Keurraads en verdient.

[pagina 191]
[p. 191]

IK hebbe voor my liggen. ‘Dat boeck van den leven ons liefs heren ihesu cristi. anderwerven gheprint...... toe Zwol by my Peter Os Van Breda..... Int iaer ons heeren MCCCCCXV. den twintichsten dach in Novembri.

Ten voorhoofde staat er geschreven als volgt:

 
Wy en hebben niet zonder Godt:
 
dus wilt u verblyden
 
in alle leyden
 
al woordy hier bespot.

Desen boeck behoort toe Fransoeys Van Hoorebeke, wonende binnen der stede van Damme etca.

 
Overvloedighen rycdom noch armoede groot
 
en wilt my, Heere, op deser haerden niet gheven:
 
ick mochte u versaken door grooten noot
 
segghende: waer is de Heere ghebleven?
 
Want rycdom verheft en harmoede maeckt droeve,
 
dus gheeft my, Heere, dat ick behoeve. 1666.


illustratie

HET engelsch dagblad The Tablet, sprekende van het overgroot getal vreemde woorden die in het Engelsch geslopen zijn, drukte den 30sten van Lentemaand 1889, hetgene misschien weerd is hier verdietscht en geboekt te worden:

‘Max Müller heeft gezeid van de Gijpten dat ze hunnen woordvoorraad gestolen hebben in al de landen daar ze doorgetrokken zijn. Wijlieden hebben, in zake van tale, al verre zoovele gestolen als zij, en wij hebben daar luttel bij gewonnen. Sommigen nochtans zijn blijde over dat opnemen van uitheemsche woorden; ze lachen met de taalzuiveraars die zouden willen dat wij niets in onze tale en hadden 't en zij Sassensch. Het zijn al gedachten, zeggen ze, dat er zou bezwaar zitten in het bezigen van vreemde woorden.

't En zijn niet al gedachten. Eene der meeste oorzaken van onwetendheid en verwarringe voor het verstand, eene der meeste moeilijkheden voor de Leeraars, dat zijn wel die uitheemsche bewoordingen. Wij hebben in onze moedertale eenen heelen hoop lastige woorden “aangewonnen”, die hoegenaamd geenen zin en hebben voor de helft van het volk dat ze hoort en bezigt.

In der waarheid, het valt hard te moeten zeggen dat geen een Engelschman bekwaam en is van zijn Engelsch te kunnen, gelijk een Duitscher zijn Duitsch kan, 't en zij dat hij ten minsten ook Latijn en Fransch kunne.

Nievers en is men dat euvel meer geware als in het leeringe geven aan de kinderen. Het is voldoende eenen engelschen kathechismus te vergelijken bij eenen die in zuivere tale opgesteld

[pagina 192]
[p. 192]

is, in het Iersch of in het Vlaamsch, bij voorbeeld, om te zien hoe diere die “aanwinst” ons te staan komt. De lange woorden die wij van uitlandsche talen overnamen, zijn zoovele klanken die alle slag van dingen kunnen te verstaan geven; de woorden die wij met onze inheemsche tale maken die leggen hen eigen zelven uit. Het woord “immortal,” heeft voor eenen Engelschman, eenen afzonderlijken uitleg noodig; “onsterfelijk,” voor eenen Vlaming, niet.’

Zoo spreekt dat engelsch dagblad, en het heeft groot gelijk. 't En is eventwel niet alleenlijk om beter verstaan te zijn dat wij, zoovele mogelijk, de uitheemsche woorden moeten uit onze tale weren, maar bijzonderlijk om die tale te doen winnen in eigenaardigheid en weerdigheid; in den grond, om de zelfste reden waarom een volk aan zijne tale houdt en ze voor geene uitheemsche en wilt afstaan, al ware die uitheemsche nog zoo nuttig en nog zoo schoone.



illustratie

 
DE taalbederfsbacil is, laas, nog niet gevonden;
 
Nog vreet die lupus voort, nog knaagt hij versche wonden;
 
En waar geneeskunst juicht, vindt de arme moedertaal
 
In 't Koch'sche middel slechts vererging van heur kwaal.
 
Dees in den Nederlandschen Spectator, van den 29 nov. 1890.


illustratie

NA den slag van Roosebeke, bezocht de koning van Frankrijk, Karel VI, het slagveld en vond eenen Vlaming die zat te weenen bij 't lijk van Philip van Artevelde. De Leliaart beloofde aan den krijgsman het leven en zijne gunste, was 't dat hij zijne Vlaamsche afkomst wilde loochenen en franschman worden. Doch de moedige man en wilde er niet van hooren: ‘Het is al verloren gepraat, zeide hij; Met blijdschap gevoele ik dat mijn leven mij met mijn bloed ontsnapt; altijd ben ik Vlaming in 't herte geweest, ik ben het nog, en zal, God zij geloofd, Vlaming sterven!’

(Corpus chronicorum van De Smet en Histoire de Flandre van Kervyn de Lettenhove.



illustratie

IETS dat ik merkweerdig vinde 't is dat de name van Belgen in dit land onbekend is, me'n kent er maar Vlamingen.

Uit een verslag dat Heer Col. De Puydt, 't jaar 1843, naar het belgisch Landsbestier zond over Guatemala.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken