Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Biekorf. Jaargang 2
Toon afbeeldingen van Biekorf. Jaargang 2zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,06 MB)

ebook (3,79 MB)

XML (0,89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 2

(1891)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Mingelmaren

DE vlaamsche vertaal- en woordenboeken van het begin der boekdrukkunst tot den jare 1700. - Zoo luidt de hoofdinge van eenen merkweerdigen opstel dien de Heer H. Sermon afgelezen heeft op eenen der laatste zitdagen van de Vlaamsche Academie of, in 't dietsch gezeid, van de Vlaamsche Taalvroedschap.

Daarin staan meer als honderd zulke vertaal- en woordenboeken opgegeven, met hunne verschillige uitgaven. De eerste is Vander Schueren: Theutonista of Deutschlender, 1ste deel, Duitsch-Latijn, gedrukt te Keulen in 1475. Het 2de deel, Latijn-Duitsch, verscheen in 1477. De laatste woordenboek die daarin vermeld wordt, is van den jare 1699, te weten: Mart. Binnart: Biglotton amplificatum sive dictionarium Teutonico-Latinum, gedrukt tot Antwerpen bij Hier. Verdussen.

‘Vele dezer werken’ zegt Heer Sermon, ‘zijn heden uiterst zeldzaam geworden en van zeer weinige personen gekend; en inderdaad, wie, behalve eenige bibliographen en eenige bibliophilen, en dan nog, kent er de Vlaamsche vertaal- en woordenboeken van Fliscus de Soncino, Noël de Berlemont, Hieronymus Cingularius, Johannes Murmellius, Antonius Sylvius, Petrus Curius, Sebastianus Heyden, Simon Pelegrom, Longolius, Servilius, Zegers, Apherdianus, Johannes Paludanus, Petrus Dasypodius, Adrianus Cardinalis, Vladeraccus, Scoendervordianus en vijf-en-twintig anderen meer?’

En nochtans ‘Deze werken dienen aan de vergetelheid onttrokken en door de toekomende woordenboekmakers ingezien te worden. Er ligt daarin een tal van woorden, wendingen en zinnen verborgen, die waarschijnlijk tot nu toe nog door niemand zijn nagezien geworden.’

‘Eene (andere) reden waarom ik die boeken aan de vergetelheid onttrokken wensch, is van vaderlandschen aard. Zij leveren ons inderdaad het bewijs, dat men in dat tijdvak in Europa het vlaamsch niet ignoreerde of er met minachting van sprak; want waar toen een veeltalig woordenboek gedrukt wierd, hetzij in

[pagina 319]
[p. 319]

Genua, in Rowanen of in Parijs, immer zag men er het vlaamsch nevens de andere voorname Europeesche talen prijken.’

Z. Verslagen en mededeelingen der bovengemelde Vroedschap, 1891, bldz. 250-285.

J.C.



illustratie

‘MOET men, een gedicht lezende, laten hooren, dat men gebonden stijl leest, of moet men integendeel zijn best doen, dat zoo goed mogelijk te verbergen? Indien de laatste meening gegrond was, zou men met recht mogen vragen, waarom de dichter zich niet liever van gewoon proza had bediend. Men schrijft toch geene gedichten voor het gezicht alleen. Maat en rijm, maar vooral maat, zijn twee beslissende kenmerken van een gedicht: niets natuurlijker dus, dan dat men beide laat hooren.

't Is ondertusschen wel te begrijpen, hoe men er toe gekomen is, die twee bij het overluid lezen zooveel mogelijk weg te moffelen. Velen onzer herinneren zich nog den tijd, waarin, ook op de lagere school, veel verzen werden opgezegd, en die herinnering is daarom zoo levendig, wijl dat opzeggen in zoo sterken dreun geschiedde, dat de regelmatige galm nog in hunne ooren voortleeft. Alle misbruik wekt afkeer ook van het gebruik, en zoo kwamen fijner voelende hoorders in opstand tegen dat eentonig afdreunen van verzen en verkondigden, in hun ijver, dat men bij het voordragen van een gedicht juist moest doen, alsof het geen gedicht ware en alleen maar had te letten op de punten en de komma's.

Gelukkig is ook die ijver bijna geheel voorbij gegaan, en nu kan men, van goede voordragers wel degelijk èn maat èn rijm hooren inachtnemen, zonder dat zij den dreun van vroeger jaren noodig hebben.

Maar de school is behoudend. Het nieuwe dringt er eerst langzaam door en meer dan eens hebben wij kinderen der laagste klasse het bekende versje hooren opzeggen:

 
Vriend Pieter
 
Ei schiet er
 
Niets over voor Mop?
 
Neen, hondje,
 
Mijn mondje
 
Kan alles wel op.

Waarbij achter den tweeden en vijfden regel niet alleen geen oogenbik werd gerust, maar waar zeer duidelijk een vermeld tempo werd aangenomen, om toch maar goed te doen uitkomen, dat er nog wat volgde.

Een gedicht moet gelezen worden als een gedicht; maat en rijm

[pagina 320]
[p. 320]

behooren er bij en moeten er bij gehoord worden. Tegen onbehagelijke overdrijving wake de goede smaak; een licht tikje van de stem is voldoende, om de maat te geven en het rijmwoord wordt al gehoord, als de lezer er even, heel even maar, op blijft rusten.’

Uit Noord en Zuid, 1891, bl. 237-38. Geteekend C.F.A. Zernike van Amsterdam.



illustratie

IN het Tijdblad Taal en Letteren, 1891, Afl. 3, heeft de Leidensche hoogleeraar J.W. Muller, eenen schoonen en wel beredenden opstel laten drukken onder de volgende hoofdinge: Spreektaal en Schrijftaal in het Nederlandsch.

Ten naasten keer komen wij daarop terug. 't Staan immers vele wetensweerdige dingen in voor de Vlamingen.



illustratie

MEN is aan 't heropdelven van den vaart die de Leie met het Iperleed moet verbinden. Tusschen Hollebeke, Vormezeele en Zillebeke en op de uiterste marken dier gemeenten strekt er eene reke heuvels die van den Kemmelberg her, Vlanderwaart heenloopt. De vaart moet, door eenen nieuwen duiker, die heuvels doorsnijden, en 't is alzoo dat men daar den grond nog al tamelijk diepe moet uitmergelen.

Welnu in 't leegste van 't bedde, een man zesse of achte diepe, ligt er eene lage blauwendige klijteerde, die zoo vaste aaneenkleeft dat men ze met geene spade verscheên en krijgt, bij zoo verre dat de werklieden verplicht zijn, dien grond van een te scheuren met haken, happen of ander dergelijk getuig. In die lage heeft men nu onlangs verschillige klessen van allerhande kleene zeeschelpkes gevonden, mitsgaders twee tanden van zeehaaien.

Beide tanden zijn blauwendig en trekken wat op de verwe van de lage waaruit zij komen, maar zijn toch veel zwarter. Zij zijn geheel en gave bewaard gebleven, want de brandsneê of de zage aan de kanten der tanden is nog bij der ooge zichtbaar. De meeste tand is zoowat van 3 tot 4 duim lang, de andere en meet maar eenen goeden duim.

't Ware te wenschen dat zulk eene vondste niet verloren en ginge.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken