Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 2 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 2
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

ebook (3.79 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 2

(1891)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Mingelmaren

‘EEN zeer gewichtig punt’, in de spreektale van Nederland, ‘is het teloorgaan van het onderscheid tusschen het grammatisch mannelijk en vrouwelijk geslacht, dat in de schrijftaal kunstmatig gehandhaafd of liever in de laatste eeuwen door de taalkundigen hersteld, in de spreektaal sedert lang nagenoeg geheel verdwenen is. Alles wat zich niet door het duidelijk kenmerkende lidw. het onderscheidt wordt in de spreektaal in alle nv. van enkelv. en meerv. door het eenvormige de voorafgegaan, maar is voor ons taalgevoel manlijk, zoowel levenlooze voorwerpen als levende dieren: niet alleen dat een timmerman, van eene tafel of eene kast sprekende zegt: hij moet naar den winkel of we kunnen hem ('m) niet optillen, en dat iemand die in plaats daarvan dorst zeggen zij, uitgelachen of niet begrepen zou worden, maar ook alle levende wezens (uitgezonderd de mensch), zelfs zoo onmiskenbaar vrouwelijke huisdieren als de kip en de koe heeten hij; ja, indien ik mij niet bedrieg, zeggen zelfs de boeren van eene koe dat hij (i) moet kalven! Alleen de kat of poes wordt wel eens liefkoozend zij genoemd. Kortom alleen het onzijdig geslacht wordt nog werkelijk onderscheiden, het taalkundig vrouwelijk geslacht van dieren en voorwerpen bestaat alleen nog in de

[pagina 367]
[p. 367]

spraakkunst en de letterkunde: in twijfelachtige gevallen kan men niet meer met de levende taal te rade gaan, maar moet het geslacht van een woord bepalen naar doode taalregels, of naar het gebruik bij oude schrijvers.’

Uit Spreektaal en Schrijftaal in het Nederlandsch door J.W. Muller. Z. het Tijdblad Taal en Letteren van 1891, op bldz. 202.



illustratie

DE lezers van Biekorf en hebben nog den taalstrijd niet verge ten van eerw. heer J. Craeynest met eenen medewerker van 't Belfort die D. (De Potter) teekende, over de woorden gouwe en gouwgrave.

Het laatste dat daarover geschreven wierd, verscheen in Belfort Aug. no 8 en wierd overgedrukt in Biekorf van Oegstmaand no 16: eene degelijke wederantwoorde van eerw. heer J. Craeynest. De stilzwijgendheid, waarmede heer D. sedert vier maanden aangehaalde besprekinge beantwoordt, laat ons vermoeden dat hij den strijd opgeeft en de woorden gouwe en gouwgrave erkent als gangbaar geld.

Biekorf teekent het ter oorkonden aan, en wenscht dat nog menige aanrandinge van dien aard tot nog menige beantwoordinge van zulken trant, in wederzijdscher vriendschepe, aanleidinge geve.



illustratie

DE woorden van den eed dien Lodewijk de Duitscher en Karel de Kale elkander zwoeren te Strasburg in 842, de eerste in romaansche sprake, de andere in duitsche, zijn genoeg gekend. Hier volgen de woorden van den eed dien de twee volkeren, elk in zijne tale, ter zelver gelegenheid zwoeren. In het duitsch:

‘Oba Karl then eid, then er sinemo bruodher Ludhuwige gesuor, geleistit, indi Ludhuwig, min herro, then er imo gesuor forbrihchit, ob ih inan es irwenden ne mag, noh ih noh thero nohhein then ih es irwenden mag, widhar Karle imo ce follusti ne wirdhit’ d.i: ‘Indien Karel den eed dien hy zijnen broeder Lodewijk gezworen heeft, houdt, ende Lodewijk, mijn heer, dezen dien hy hem gezworen heeft, verbreekt, indien ik hem daarvan niet afwenden kan, noch ik noch iemand dezer dien ik daartoe wenden kan, en wil hem tegen Karel daartoe hulpe verschaffen.’

In het romaansch, buiten dat de eigennamen verwisselen, luidt het als volgt:

‘Si Lodhuvigs sagrament, quae son fradre Karlo jurat, et Karlus meos sendra de suo part non lo stanit, si io returnar non lint pois, ne io ne neuls cui eo returnar int pois, in nulla aiudha contra Lodhuwig nun li iver’-

[pagina 368]
[p. 368]

HET ‘Oratorio Franciscus’ van Edgard Tinel wordt in den loop des winters te Keulen, te Aken, te Dusseldorp, ten tweeden male te Frankfort a.d. Main, verder te Breslau, te Freiburg i. B., alsook te Koopenhagen, te Amsterdam en te 'S Gravenhage uitgevoerd.

Uit ‘Dietsche Warande’ no 6, 1891.



illustratie

OOK en toogt de Spanjaard tot den dag van heden maar kleine genegenheid voor alwie den Franschen name draagt. Iemand die in 't Schiereiland reizen gaat, en de gunste van 't volk, en leerrijke inlichtingen wilt verkrijgen, zal bijgevolge weldoen, zoo weinig mogelijk de Fransche tale te spreken, en hem nooit op geener wijze voor eenen Franschman uittegeven. Bij 't eerste opzien, neemt de Spanjaard allen vreemdeling voor eenen Franschman. Es un Francese! Maar een Belg en heeft niet te vreezen, bijzonderlijk als hij hem uitgeeft voor eenen Vlaming, de la muy noble nacion de los Flamengos...... (Dat staat op bl. 72 in: Au delà des Monts door D. Geerhard van Caloen O.S.B.)



illustratie

LAATSMAAL nam ik een' panne vast, die wat te heet was voor menschen handen; en ook liet ik ze dadelijk vallen. ‘'t En is maar dat,’ zei er iemand, ‘dat de koning van zijn knechten niet en doet doen.’

‘Wat?’ zei ik.

‘Laten vallen dat te heet is,’ wierd er mij geantwoord.

Dat is eene uit honderd spreuken, waarbij de Vlaming laat zien welk gedacht hij heeft van 's konings hoogmogende weerdigheid.



illustratie

‘INDACHTIG wordende 't gene ons de heilige oudvader Bernardus heeft nagelaten, daar hij zegt, dat de mensch is als een molen, die nimmermeer en kan stille staan en die daar maalt wat men daarop draagt; maar, als daar niet en wordt opgedragen zoo vermaalt hij hem zelven.’

Dit uit Den wijzen Geck,... door I.D.G. (Johan de Grieck) Tot Gendt, Bij Cornilis Meyer, op d'Hoogpoorte in 't gekroont Sweirt. Met goedkeuringe geteekend in 't jaar 1671.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken