Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 3 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 3
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.66 MB)

ebook (3.52 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 3

(1892)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

[Nummer 4]

Van 't Vrijbusch en van de Buschkanters

DE keure van Corbie zegt duidelijk dat het Nemus Walnense, bij ouder recht, geheel en onverdeeld aan Sint Pieter, dat is te zeggen aan het klooster toebehoorde.

Later, om hen te bevrijden tegen de schade en de inpalminge hunner machtige geburen, hadden de kloosterlingen de hulpe van den grave gevraagd, en hem den helft van het woud toegekend, zoo nochtans dat al de bloote landen aan Sint Pieter bleven. Maar, met den loop der tijden, was blootland en houtland in de macht der graven gerocht. Om de opsprake en de klachten deswegen te dempen, en om voor zijner ziele zaligheid te zorgen liet grave Robrecht de II, eer hij naar 't heilig land voer, den helft van dat woud naar de eerste eigenaars wederkeeren. Waarschijnelijk zal het goed van eigendomswegen onverdeeld gebleven zijn en de helft van den opbrengst teruggekeerd. De oorkondschap van deze gifte wierd geschreven, en op den Autaar van Sint Pieter neergeleid, ten jare 1096.

[pagina 50]
[p. 50]

In 't jaar 1559 verkochten de kloosterlingen van Corbie een deel van 't woud van Outhulst, met nog vele ander land erbij, aan den weledelen Heere Govaert de Bocholtz de Grevenbrouck. Het deel van den grave van Vlanderen wierd aan dien zelfsten edelman verkocht in 1568.

In 1573 wierd de grond en 't kreupelhout 148,000 guldens geprezen, en de uitgestrektheid beliep tot 6,533 gemeten en eene lijne, dat is omtrent 2,890 hectaren. Dat zoude al verre een vierkant verbeelden van gewillig eene ure lang en eene ure breed. De overeenkomste van de verkoopinge van 's Graven deel aan den Heere van Bocholtz en hadde niet wettiglijk te boeke gebracht geweest, en de kooper en hadde aan de gestelde voorwaarden niet voldaan: daarom was het dat de Aartshertogen Albrecht en Isabelle dezen aankoop vernietigden.

Op den 20sten in Oest 't jaar 1609 wierd eene nieuwe overeenkomste gesloten tusschen onze Vorsten en den weledelen Heere Arnolf Huyn van Amstenrade, ridder en heere van Gelein, die met Margriete van Bocholtz, Govaerts dochter, in den echt getreden was.

Het ander deel, dat voortijds aan 't klooster toebehoorde, wierd, ter zelver tijde bij de zelfste overeenkomste en door den zelfsten Arnolf, verwisseld tegen de heerlijkheden van Gelein, Oirsbeeck, Brunssen, Schinvelt, Meer en Schimmen, gelegen in den lande van Over-Maes, mitsgaders eenige landerijen, en heerlijke inkomsten ten zelven lande behoorende, en 13000 pond.

De Aartshertogen legden alle geldelijke bezwaarnissen en belastingen af, bij zoo verre dat het woud van Houthulst, weder geheel en gansch, vrij en onbelast aan Vlandrens Vorsten toebehoorde; en 't wierd van dan af bestierd, door den balliuw en de oversten der Casselrye van Iperen, ter uitsluitinge van alle andere steden. 't Wierden dan ook nieuwe schikkingen genomen tot het onderhoud en de bewaarnisse van dien busch. Maar ten dien tijde was het woud al merkelijk gekrompen, gelijk het te speuren valt in de keure van Philips bij der genade Gods koning van Spanjen. Z. 's Lands handvesten, te Brugge, rakende de Casselrije van Iper, Tk 6850. La Flandre, bl. 834.

[pagina 51]
[p. 51]

Daar lezen wij zoo als volgt: ‘Wij doen te weten dat alzoo onsen lieven oom ende moye, Albertus, hooghlovelicker ghedachten, ende Isabel Clara Eugenia, infante van Spaignen...... up XX Augusti XVIc neghen, hebben vercreghen ende gheunieert ande domeinen van ons graefschap van Vlaenderen het bosch van Oudhulst ende de hofstede ghenaempt ter Meuneken, daer in gheleghen, binnen den zelven graefschepe van Vlaenderen, groot int gheheel vier duusent en hondert zevenen-vyftich ghemeten, twee hondert vier mael twintich roeden ofte daerontrent, elcke roede van veerthien voeten, mate van onzen lande van Vrien, ende Casselrie van Ipre’......

Uit deze tweede afmetinge is er te besluiten dat er sedert 1573 omtrent 2875 gemete, 120 roeden van dat woud verdoold en verduisterd gerochten.

't En valt niet te betwijfelen of menige aangrenzende eigendom, tot schade van het woud, boorde al dieper en dieper in den busch, die alzoo gestadig inkromp en verminderde van uitgestrektheid. 't En zal dan ook niemand verwonderen dat er, in 1624, een bevel uitgeveerdigd wierd, en bevolen een iegelijk, van welken stand of ambacht hij mochte zijn, en die beweerde te hebben ‘eenigh reght soo aende waere ofte oever ende gront desselfs van syns voorseyt Majesteyts bosch van Outhulst, als aende boomen ende hout daer op als noch groiende ende staende, ofte gestaen hebbende, ende 't gene in toekomende tijden daarop soude mogen groien ende staen, ten daeghe ende uure te verclaeren bij het derde dusdanigh kerckgebot van acht daghen t' acht daghen, danof dit is het eerste, over-te-bringhen in handen vande ghene die by myn voornoemde Heeren daartoe sullen ghedeputeert worden... sulcke bewysen soo van elcx pretense proprieteyt, als van lant-maeten die zij meenen 't heurlieder voorseyde vermeten intentie, ende tot preuue van diere te dienen.’

De uitslag van dezen oproep en staat niet bekend.

In Meimaand van 't jaar 1625 verleende Philips aan de stad Iper eene belastinge op het woud van Houthulst te heffen.

[pagina 52]
[p. 52]

's Konings gelastigden schikten, ten jare 1679, het kappen van het hout in 16 jaargangen, daarvan ieder 206 gemeten en 48 roeden gronds besloeg. Het woud en was dan met geene sparren bestaan, vermits er in de opgave van Lodewijk en Claudius Chandellier te lezen staat: Dat woud is een goede eigendom wel bestaan met eiken-, beuken-, elzen-, notelaren kreupelhout en verder struikgewas, oud van een tot zestien jaar, zonder eenen enkelen waaiboom erin. Het woud wierd nogmaals afgemeten en bevonden 4146 gemeten en 233 roeden groot te zijn, de 229 gemeten van Ter Meunicken meêbegrepen.

Het gestadig krimpen der uitgestrektheid van het woud deed nogmaals veronderstellen alsdat de aanlanders en gebuurs er een deel van ontvreemd hadden, en daarop wierd er dan ook onderzoek ingesteld.

't Kwam zoo verre dat, in 1682, op den 15sten in Nieuwjaarmaand, vier van 's konings mannen ter plekke zelve kwamen, vergezeld van krijgsknechten en lijfwachten, om de aangrenzende eigenaars te onderhooren en hun recht te onderzoeken. De uitslag van geheel dit onderzoek was dat de gebuurs, omstreeks Zarren, Clercken en Merckem, 342 gemeten en 20 roeden busch allengerhand ontvreemd hadden, die zij, ondanks opsprake en klachten, gedwongen waren weder te keeren.

Verders en staat er al niet vele meer bekend over dat woud 't en zij dat het, in 1739, door den koning gedeeltelijk verkocht wierd; dat het Landsbestier ten jare 1829 aan twee Antwerpenaars er den meesten helft van verkocht, welke helft in 1838 in 't bezit kwam van Hoograadsheer Jan Cassier.

Nu behoort het Vrijbusch aan verschillige eigenaars toe.

Moeielijk zoude het zijn om zeggen waar de name Vrijbusch eerst te berde kwam; en wanof hij voortkomt is betwist.

De zeer Eerweerde Heer Kaneunnik Vande Putte, Histoire et antiquités de la Flandre Occidentale, 1e reeks II bl. 9, zegt aldus: Le bois appelé Vrijbusch, forêt libre, faisait partie des paroisses... Bijgevolge moet het, volgens dien Heer, het vrije busch heeten omdat het vrij en open

[pagina 53]
[p. 53]

geweest heeft, toegankelijk en gebruikelijk voor alle menschen en dieren, of om eene reden die daar op trekt.

Aleventwel moeten wij uit de keure van Philips koning van Spanjen besluiten, dat het te dien tijde verweerd, afgezet, en dus niet vrij en was voor iedereen, want daar staat te lezen dat ‘tot naerder bewaernesse van dien’ men vier bewakers aanstelt, die ‘schuldich zyn heurlieden woonste te houden, neffens den voorseyden bosch in het quartier hemlieden bewesen ofte te bewysen, ende te onderhouden de (were) ofte houver die den zelven bosch omringhelt in zulke hooghede ende breedde, ende de dyken in zulcke diepte als dezelve hemlieden overghelevert zyn ofte zullen wezen; ende daarenboven te stoppen alle weghen ende openynghen die daerdeur ghemaect zullen worden, 't zij door voerlieden, houtdraghers, passagiers, wilde beesten ofte anderssins’...

In de zelfste keure staat er nog dat de bestierders van het woud geen gebruik en zullen mogen maken, van alles wat er overtollig zoude mogen schijnen; en ze sluit volgenderwijze:

‘Zoo zij’ (de bestierders of bewakers) ‘ook niet en zullen vermoghen te ghedooghen ofte consent te gheven an jemand om jnden voorseyden bosch colen te branden, ghes te snyden ofte mayen, groefen te steken, berck te snyden om bezems te maken, peerden, ossen, coyen, calveren, schapen ofte eenighe andere beesten te weeden.’

Heer Emile Vanden Bussche, La Flandre 1873-1874 bl. 324, meent dat de name beteekent den busch van het Vrye, van 't Brugsche Vrije, en waarlijk het hedendaagsche Vrijbusch ligt ten Noorden van de Coverbeke die voortijds al dien kant de zuidergrenze van 't Brugsche Vrije uitmiek, gelijk Sanderus het nog afteekent. En, wat meer is, in de keure van 1096 staat er: Si quis autem his omnibus in aliquo contrarius extiterit, comes aut successores ejus, seu etiam castellanus brugensis in cujus castellatura ipsa terra ipsaque silva est, justiciam pacemque inde faciant.’ 't Gene duidelijk uitgeeft dat dit woud wel onder 't gebied van 't Brugsche stond.

Later, in 1609, alhoewel het in 't Brugsche Vrije lag,

[pagina 54]
[p. 54]

wierd het bestierd door de overheden van Iper, die ongetwijfeld nog andere busschen bezaten en die dit woud, na langen tijd misschien, met den name van 't Vrijbusch wel zouden kunnen gedoopt hebben, om het te onderscheiden van menig ander woud.

Het Vrijbusch is bijgevolge een laatste overblijfsel en eene belangerijke gedachtenisse van de vroegere woestijne van Vlanderen.

 

('t Vervolgt)

A. B. en C.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken