Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 6 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 6
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.09 MB)

ebook (3.61 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 6

(1895)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 251]
[p. 251]

't Een en 't ander uit Visschers- en Zeemanstale

SCHEERSJE: ziet ankerscheersje.

Schicht: is het houten plankske, dat uitgesneden is als een schicht, en waaraan de fleugel vast is.

Schieten, opschieten of wegschieten: is eene touwe in eene ronde leggen.

Schoote of schote: is in 't algemeen die touwe die het zeil vast houdt, en waarmede men het kan zetten naar den wind. De schoote en heeft niet zelden een of twee blokken. Daar zijn verscheidene schooten. De groote schoote (twee blokken) houdt het groot zeil, en ligt vaste aan den ring van den achtersten overloop (z.d.w.). Met ze meer uit te laten vat het zeil meer wind, als men voor den wind loopt, en dan hangt het zeil nog al verre op zijde buiten de sloepe. Op kotters is de overloop, voor de groote schoote, dichte tegen dek, juist voor de kappe. - Dan heeft men nog de topzeilschoote (ligt vaste aan de beschanzingen); de stagzeilschoote (aan den voorensten overloop); de knuiverschoote, die dobbel is, en langs wêerskanten over het stagzeil ligt; de djibtopschoote, die ook dobbel is, en over het knuiverzeil ligt.

Schoothoorn: alzoo heet men den hoek van het zeil waaraan de schoote vast is.

Schootlijk: is dat deel van het lijk, dat rond de schoote ligt: dáár is het dobbel.

Schranke: zijn de twee touwen die loopen van de korretouwe naar de uiteinden van den korrestok.

Schroe: bevat tien minderingen in de korre. De korre immers loopt trachterwijs naar den kuil.

Schrootjes: zijn lange en smalle endekens lijnwaad, bestreken met terre, dienende om touwen te omwinden, en ze te beletten van te verslijten.

Sloepe: gekend.

Spangen: zijn die dikke touwen die dienen tot staanders aan die leeren, langs waar men naar het bovenste van den mast kan klemmen; zij dienen ook om den mast rechte te houden; zij zijn gespannen op de juffers, de talreepen, het spangewant (z.d.w.).

[pagina 252]
[p. 252]

Spangewant: zijn ijzers, die in de beschanzingen zitten, en waaraan de 6 onderste juffers vaste zijn.

Spekjes: zijn slunsen, rond de touwen gewonden, en die 't zelfste doel hebben als de schrootjes.

Spille: is eene winde die recht staat te midden de sloepe. Men legt er eene touwe rond, en men draait aan de spille; alzoo, bij voorbeeld, haalt men de korre op.

Spreilat: is de onderste sporte van het want: zij is in ijzer.

Stag: Zware touwe loopende van het ezelshoofd naar den voorsteven; zij belet den mast van achterover te vallen. Er langs loopt het

Stagzeil: dat driehoekig is. Zijn kop is van boven, zijn hals op den voorsteven, zijn schoothoorn van onder, vóór den mast.

Steke: bijzondere knoop.

Stekeboord: touwe die de leuvers inhaalt, als men reeft.

Stenge: is gekend, alsook het

Stengestag: dat van den top van de stenge, naar het uiteinde van het knuifhout loopt.

Steven: is verklaard.

Stiere of roer.

Stierboord: gekend.

Stierboordhalzen: Als de wind inkomt van over stierboord, dan liggen topzeil- en stagzeilschoote (ofwel hun hals) vaste al stierboord: dan vaart men stierboordhalzen. Het tegenovergestelde is natuurlijk bakboordhalzen.

Stierhelm.

Stierman.

Stopper: houdt de korretouwe vaste rond de spille, als men kort.

Storm: vroeger verklaard.

Streke: is het twee-en-dertigste deel van de ronde op het kompas.

Tusschen Noord en Oost, heeten de streken:

Noord, Noorden ten Oosten, Noord-Noord-Oost, Noord-Oost ten Noorden, Noord-Oost, Noord-Oost ten Oosten, Oost-Noord-Oost, Oost ten Noorden.

[pagina 253]
[p. 253]

Oost. Dan voort: Oost ten Zuiden, Oost-Zuid Oost, Zuid-Oost ten Oosten, Zuid-Oost, Zuid-Oost ten Zuiden, Zuid-Zuid-Oost, Zuid ten Oosten.

Zuid. Zuid ten Westen, Zuid-Zuid-West, Zuid-West ten Zuiden, Zuid-West, Zuid-West ten Westen, West-Zuid-West, West ten Zuiden.

West. Westen-ten-Noorden, West-Noord-West, Noord-West ten Westen, Noord-West, Noord-West ten Noorden, Noord-Noord-West, Noorden ten Westen, Noord.

Iedere streke is nu nog verdeeld in 4 punten.

Strop: zegt men somtijds tegen den schoothoorn.

 

***

 

Taansel: is de roode verwe waarmede men soms de zeilen verwt.

Takel: is nog eens eene touwe die door twee blokken loopt. Hij ligt vaste aan den mast, een weinig onder de stenge, en dient om den korrestok op te lichten tot boven de beschanzingen; dient ook om de korre zelve op te lichten al ze uit zee komt: hij heet ook vischtalie. Op eenen kotter zijn er twee.

Talie: touwe; wordt in 't algemeen nader bepaald.

Talreepen: zijn de touwen die door de juffers loopen, en alzoo de spangen van het want vast houden. Dikwijls is er ook een talreep van onder aan het stag, op den voorsteven: dat is dan de stagtalreep.

Topzeil of gaffeltopzeil: is boven het groot zeil gespannen. Zijn kop is al boven; zijn hals aan het uiteinde van van den gaffel.

Topluchter: is het wit licht, dat de sloepen bij nachte dragen, op den top van den mast.

Travelare: is een ijzeren ring, met eenen haak eraan; hij ligt rond den kluiverboom, en dient om het kluiverzeil uit te trekken, naar het uiteinde van den kluiverboom.

Treiszeil: en is niets anders als het groot zeil, verkleind.

Trenzen: dienen in 't algemeen om het vijlen en verslijten der touwen te beletten.

[pagina 254]
[p. 254]

Tros: touwe, 't zij met, 't zij zonder blok, zonder vaste plaats.

Trouville: is hetzelve als korreketen of loodsel.

 

***

 

Uitboomen: is een zeil van aan zijds uitsteken bij middel van eene spiere, (dat is perse) om beter wind te vangen, als men voor den wind loopt.

Uithaler: touwe die loopt naar het uiteinde van den knuiverboom, en die dient om den knuiver te spannen al den voorkant: hij trekt op den travelare.

 

***

 

Val: is in 't algemeen de touwe die dient om een zeil om hooge te trekken. Alzoo heeft men de pikval en binnen val, voor 't groot zeil; dan het stagzeil, topzeil, knuiver, djibtopval: deze 4 laatste vallen trekken op den kop van het zeil.

Vergiepen: is het groot zeil overhalen van den eenen kant naar den anderen. Als men voor den wind loopt, haalt men eerst de groote schoote geheel dichte, omdat het te gevaarlijk is het groot zeil in eenen keer te laten overslaan: de boom breekt dan te licht.

Vieren: is een touwe, voornamelijk een val, loslaten.

Vingerling: is de ijzeren gekromde piune, waarmêe de boom vaste ligt aan den mast; vingerlingen zijn ook de hengsels waarop de stiere rust.

Vischtalie: (ziet takel).

Vlagge en vleugel: uitgesproken flagge, fleugel (z.d.w.).

Vloed: tegenoverstelde van ebbe.

 

***

 

Wansje: algemeene name, gegeven aan de visschers.

Want: alzoo heeten de touwen leeren die van de beschanzingen loopen naar den top van den mast.

Wevelingen: zijn de sporten van het want.

Wimpel: alzoo heet de fleugel, wanneer hij den vorm heeft van een flaggetje, met zijn flaggestoksje, dat geheel vrij zwaait van boven op de stenge.

Windstreek: zwarte striepe op het kompas, die de richting aanduidt van het schip.

[pagina 255]
[p. 255]

Winterreep: is de touwe waarmede men de stenge op- en nêerhaalt.

Zaling: is de houten latte die kruis wijs op het ezelshoofd ligt. De zaling is daaromtrent zoo lang als dat de sloepe breed is. De pardoens loopen van de beschanzingen, door eene kerve op het uiteinde van den zaling, tot daar rechte in de hoogte; van daar schuins naar den top van de stenge, die zij rechte houden.

***

Zeil:

Zuchtje: vroeger verklaard.

Zuidwester: is de hoed in oliedoek, met een groote vooie al achter, die de visschers in slecht weder aan hebben.

Zuigers: zijn de ijzeren ringen, die het stagzeil aan het stag vaste houden.

Zweep: is eene touwe die loopt van de stagzeilschoote naar het want, en het stagzeil op zijne plaats houdt.

Zweerreep: loopt van het want naar de korre, pakt ze vaste, wanneer zij bovenkomt, en belet ze te scheuren.

 

***

 

Daar is dus ‘'t Een en 't ander’ uit de Visschers- en Zeemanstale. Verre, oneindig verre is die schat van uitgeput te zijn!

Spreekt eene ure met eenen Oostendschen visscher, en gij zult van deze woorden hooren, maar anderen erbij ook; en vooral honderd uitdrukkingen, beelden en spreuken, zoo menigvuldig, als gij ‘witte toppen’ zult zien op zee, wanneer er ‘bries staat’.

Ware het maar mogelijk al die spreuken en zeisels ‘onder den wal’ te krijgen, en ze op te vangen! Maar vele zijn er die maar t'huis en zijn, ginder verre, ‘op de visscherije’, ‘op den Doggerbank’, of ‘in den Bocht’, of ‘in den Zelverput’. Daar leven zij, daar zingen zij op de dansende baren, daar vindt ze de visscher, daar gebruikt hij ze, daar gevoelt de visscher dat het de zijne zijn.

V.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken