Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 8 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 8
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 8

(1897)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 129]
[p. 129]

[Nummer 9]

Van den wonderbaren Eeke
Vervolg van bladz. 70

OF de overste nu stond te horken, alswanneer de jongeling hem vertelde van den wonderbaren eeke! ‘Ach! mijn beste vriend,’ zeide hij, ‘'t en valt hier geen tijd te verliezen; wij en kunnen niet te haastig dien kostelijken waarzegger gaan raadplegen, trouwens het geldt hier het leven van onzen koning en de verlossing van zijne drie dochters...’ En, hij deed hem geheel de zake uiteen.

‘Hoeverre zijn wij hier van den boom,’ vroeg hij: ‘ten naasten aan? hoevele dagreizen?’

Ho-ho! dacht de zoon, hier moet ik slim spelen. ‘Ten naasten aan,’ sprak hij, ‘ten naasten aan, dat ware nog al moeilijk om zeggen; 't is meer als een sprongsken van hier, heer bevelhebber. Toch, reken ik, dat, zoo gij morgen, met den vroegen heenreisdet, gij alzoo rond den avond reeds aan den bosch zoudet geraken, daar die wonderbare eeke te vinden is; maar, 't is dan nog wel

[pagina 130]
[p. 130]

eene weke reizens. Nu, ik ben te uwen dienste, en zoo gij wilt, zullen wij van den avond al gereedschepe maken, om morgen, eer het dagstriemt, te vertrekken.’

‘Aanveerd,’ sprak de overste, ‘en, zoo gij man van uw woord zijt, gaan wij morgen het land uit. De koning zal uwe dienstveerdigheid rijkelijk vergelden.’ Daarmede vertrok hij.

Hij en was nog maar rechts uit den huize, of de jongeling sloop al een achterpoortje in den bosch en 't en verliep nooit geen halve ure, of hij stond reeds bij den wonderbaren boom.

Hij trok er een blad af en vroeg: ‘Wat staat er mij te doen, om de drie koningsdochters te verlossen, die bij de reuzen gevangen zitten?’

‘Gaat naar het koninklijk slot,’ zoo antwoordde de boom, ‘en daar tenden het peerdenstal zult gij eene opene plekke ontwaren daar geene slieten en staan. Gij zult daar strooi vinden; doet het weg; gij zult daar allerhande getuig en allaam vinden, ruimt het weg; en, als alles kante en klaar is, moet gij in 't midden van den vloer op eenen ijzeren knoop duwen, en dan seffens achteruit schuiven. Geheel de vloer zal opheffen, en gij zult eenen breeden wenteltrap aanschouwen. Daalt neder langs den trap en gij zult aanlanden bij de reuzen. Doch, let wel op, dat de reuzen u niet geware en worden, anders zal het uw leven kosten. Gij hebt al uwe zaken te vereffenen met de wiemtjes, die u zullen beschermen en bijstaan. Voor al het andere en moogt gij maar rekenen op uwe stalene kleedinge en op uw zweerd. De drie koningsdochters zijn trouwens bewaakt door drie gedrochten, die ze nooit en verlaten.’ De boom zweeg.

De jongeling zijn herte zwol op van blijdschap, als hij dit geheim vernam. Thuis gekomen, riep hij zeere zijn moeder bij hem, en zeide 't haar stilletjes: ‘Ik kom van den boom, en ik wete het middel om de drie koningsdochters te verlossen. Nemen wij met ons alles wat kostelijk is; wij en kunnen niet beter doen, als aanstonds te vertrekken naar het koninklijk slot, en hier alles in den brand te laten. Komt de bevelhebber morgen, hij zal

[pagina 131]
[p. 131]

onzen nest ijdel vinden en noch aaster noch maaster geware worden; bindien zullen wij ons voetje voren schieten, en bij den koning onze zaken klaar maken.’

Zoo gezeid zoo gedaan. Met het eerste grauwen van den dag, stonden zij reeds voor de poorten van het koninklijk hof, en zeiden hunne gelegentheid. Of zij wel gekomen waren! De koning was in den derden hemel, als hij hoorde spreken van zijne dochters en van hunne verlossing. 't Was al wel dat de jonge man vroeg of voorenstelde, als hij maar hunne verlossinge en kon verkrijgen. Hij mocht eene der dochters trouwen, naar beliefte, en den koning na zijne dood in zijn rijk opvolgen. Dit alles was den koning onverschillig, maar zijne dochters! zijne dochters! kon hij ze toch maar wederzien, in zijnen ouden dag, eer hij kwam te sterven!

Nog in den voormiddag trok de jongeling welgemoed naar het peerdenstal. Van top tot teen was hij gewapend, in zijne handen droeg hij een kleen koffertje met zijn eten, en een lichtvat, om hem te verlichten. Als hij nu alles gedaan had dat de wonderbare boom hem bevolen had, doow hij op den knoop en stond achteruit. In eenen wrong hief geheel de vloer op en onze held en had maar binnen te springen; daar lag de wenteltrap met zijne breede terden. Schaars was hij er op, of de vloer daalde stilletjes neêre, en hij sloot wederom toe.

Daar stond nu de jongman moederziele alleene onder den grond... Een aardige killige lucht woei in zijn aangezichte, een verdossemde geur sloeg in zijn neuze en in zijnen mond, en belette hem bijna te asemen.

't Was al dat zijn lichtje hem een weinig klaarte gaf - een blekwormtje in eenen donkeren nacht. - Voorzichtjes daalde hij in 't eerste neder, maar van den eenen terd, moest hij op den anderen springen, zoo hooge waren zij en zoo breed.

Als hij nu al wel vijfhonderd terden diepe was, zette hij hem neder, om wat te rusten en wat spijze te nemen. Hij en was nog tenden zijnen maaltijd niet als hij, al met nen keer, verschoot dat hij opwipte. 't Gaf mij daar

[pagina 132]
[p. 132]

zulk een geweldigen donderslag, dat het al aan 't daveren ging, en dat onze jongman van zijnen trap wikkelde en, tegen wille en dank, met lichtvat en lade eenen terd leeger kwam. Dat is wel donderen, dacht hij, en alzoo op het onverwachtste; mensche zou hem dood verschieten! Ja maar, de eene donderslag en haaide niet lange den anderen af, en 't begon, al met nen keer, wel op tien steden te gelijk zoo schrikkelijk te ketteren, dat de jongeling er zuiveruit baloorde van wierd en dat zijne ooren er nog langen tijd van tuitten.

't Is verloren, dacht hij bij zijn zelven, al deed het nog zoo leelijk, ik moet erdeure; geen trijfels.

Nog nen terd of tiene nedergegaan, en dan geluisterd... Noch ruit noch muit! Nog eenige trappen gedaan... een platte muur rijst voor hem, en 't is klaar dag, zoo klaar, dat hij zijn lichtje uitblaast en daar nevens zijn ladeken nederzet.

Een groot hoog gat gaf uit op eenen breeden breeden gang. Al tillevoeten ging de jonge man zijnen eersten stap zetten in die onderaardsche wereld. Hemelsche deugd! 't was hier ne keer al om ter grootst! Het eerste dat hij zag, het was een overgroote steen, die vast dienen moest om het gat van den wenteltrap te stoppen. Twintig mannen zouden groote moeite gehad hebben om dien kerel te verporren. En de gangen! de gangen! de jongeling en wist in het eerste niet wel of het de lucht was dat hij in de hoogte geware wierd, of of 't gewelven waren... en de vogels vlogen daar, recht gelijk buiten onder den hoogen hemel.

Hoe langer hij keek, hoe meer hij ook wonderheden in de ooge kreeg. Hij zag dat de steenen van de muren, daar, al zoo groot waren als de eerste steen dien hij bewonderd had, en dat er tusschen de steenen hier en daar, wel ruimte genoeg was om eenen man erin te verbergen.

Rondkijken was rondkijken; doch, daarmede en gerochte hij al niet verder; hij hadde liever ievers iemand tegengekomen, al ware het ook een reuze, om toch wat bescheed te vragen wegens de koningsdochters.

('t Vervolgt)

J.V.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken