Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 8 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 8
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 8

(1897)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 366]
[p. 366]

Op schilderen uit

HOE eenzaam en hoe doodsch!

Dit land is wel het land van armoede: hier, magere sperrebosschen, bromvelden, ijzermalig geplekt land; daar armtierige rapen, die, 't loof half afgeëten van de konijnen, half in de sneeuw gedoken, vaste in den grond gevrozen zitten.

De drijfsneeuw snijdt door de wispelende sperren, zij geeselt hunne toppen, zij vernestelt ze ineen en zoo onder malkaar, dat ze zuchtend en piepend, hun haar erbij verliezen. Het mager, droog gers van den boschgrond strijkt hem neêre op het geluwgroene mos, met een zijdenadoend geruchte, als voer er eene varende vrouwe over dat veelverwig winterveld.

En gij ook daar, verarmoede kraaie, op dien bladerloozen achtkanter, den eenigsten die hier in 't zicht is, gij ook en steekt niet af, bij al die eenzaamheid.

Waarom dat wippen op en neêre, dat onbermhertig wiegen, met uw lijf? Waarom dat altijd roepen ‘arm, arm?’ Ik en kan uwe ellende niet beteren; 'k en kan u maar uitschilderen over dat 't gaat: eene blauwendige zwarte plekke door de grauwe grijze lucht nog wat verdoofd, en in vergelijkinge veel armer als gij zelve.

Maar horkt, 'k en ben hier toch niet geheel en gansch mensche alleene.

Daar komt mij een oude en arme man; zijn kordewagen piept en krijscht: gelapte broek, versletene veste... Zijn hoofddeksel, dat een hoed was in den tijd, is met zijnen rooden neusdoek toegehaald over zijne ooren en zijnen hals, die alzoo bevrijd zijn tegen hagel en sneeuw, en tegen de koude, die hier toch zoo bijtende is.

Aardig om nagaan, hoe broek en veste en hoed, bij dien sukkelaar, maar één vermengsel meer en zijn van al de verwen van den boschgrond, daar hij op leeft: een mingelmangel van geluw en grauw, en van roest verwe, die geplekt gelapt en afgewreven, geheel den man eerdeen grondverwig maakt.

Zonder mij gezien te hebben, trekt de kruier op het

[pagina 367]
[p. 367]

raapstuk, rechte voor den sperrebosch daar ik in nederzitte; hier end daar schopt hij tegen eene hardvervrozen knuiste, schudt hij zijn hoofd en stuipt hij over den grond. Maar 't is gelijk aan welke rape hij trekt, de vervrozene overblijfselsels van het loof breken af, en blijven tusschen zijne kromme vingeren hangen, terwijl de rape zelve stijf in den stijven grond en vastgevrozen zit.

‘Goede herder!’ zucht hij, en daarmeê trekt hij weêre naar zijnen kordewagen, en keert hij van waar hij gekomen is.

Die kraaie daar geeft het nu ook op. Moede en afgemat van 'nen ganschen dag te zoeken en te snuisteren, laat zij hare zwarte gedaante van den boom vallen, komt over het raapstuk gevaren, en trekt boven mijn hoofd naar de bosschen toe.

En nu is 't al dood en ijskoud rondom mij: 't en is maar de wind en de snee meer die nog leven; de man en de kraaie, 't vlucht al voor de koude en voor de ellende weg.

Ik ook moet vertrekken gelijk de andere, het schilderen wordt mij onmogelijk. Handen en voeten staan stijf van de koude, de wind drijft mijne ooren vol sneeuw, en daarbij, mijn werk en gelukt niet: 't is alsof mijn hoofd ook al stillekens voor alle gedachten en indrukken toegevrozen ware.

Dus rap mijn allaam op en toegebonden en... met wat te loopen, eer 't geheel avond en donker is, ben ik thuis.

J.G.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken