Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 11 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 11
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

ebook (3.98 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 11

(1900)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 273]
[p. 273]

[Nummer 16]

Kerkzang

KERKZANG! Eigenste, schoonste gebed van het christen volk! Edele zielspraak, verheven boven al wat aardsch en vergankelijk is, bestempeld met eenen godsdienstzin dien geen ander gezang haar zal ontnemen! ‘Hoeveel tranen, “schreef de H. Angustinus,” heb ik bij uwe gezangen en liederen geweend? Hoe was ik ontroerd toen uwe kerken van lieflijke tonen weergalmden! Met uwe zoete klanken kwam de waarheid in mijn herte gevloeid! Het brandde bij hunnen gloed! Ik stortte tranen en 'k was gelukkig!Ga naar voetnoot(1)’

Ontroerd! Gelukkig! Dit wonder gezang sprak dan Angustinus aan het herte! Het sprak hem, in boeiende tale, van dien God dien hij maar even had leeren kennen: van dien God, zoo groot, zoo verheven, zoo verre dáár van de menschen en dien hij toch in dit smeekend gebed

[pagina 274]
[p. 274]

zoo na bij hem voelde. De zang immers dien hij hoorde was een gebed; het was ware kerkzang. En wie zou durven betwijfelen dat in 't gebed zijn ware wezen gelegen is. Duizendmaal wierd het herhaald en bewezen. Maar wat min bedacht wordt en nochtans van 't hoogste belang is, 't is dat de kerkzang eenen eigenen aard heeft, die hem nog van al ander godsdienstig gezang moet onderscheiden. Eigen aard, eigen kunst! Gij zoekt naar het waar karakter van den zang der kerke? Leert dezen kennen dien zij altijd, als een kostbaar deel van haar Wijdienstwezen ofte Liturgie, te zamen met hare leering overgezet heeft.

Kerkzang is het werk niet van éénen mensch, bij voorbeeld van Gregorius, van Ambrosius. Neen! Gij kunt het godsdienstig lied of - zoo gij wilt - het gebed hooren van Händel, Beethoven, Mozart, Cherubini... Maar éénen mensch alleen hoort gij dan alleen in zijn werk, alleen in zijnen zang. 't En is het eeuwenoude gebed der Kerke niet, zijn gemeenschappelijk gebed, zou ik zeggen, aan geheel de christene gemeenschap eigen, met haar ontstaan, door haar gestaafd en tot heden bewaard. Haar zang immers behoort haar toe. Hij is haar werk, het werk harer eigene kerkvoogden. Ontleend aan de zuivere toonkunde der Grieken, is hij met deze bloeiend vooruitgegaan, altijd bewaakt, altijd gevrijgewaard van uitheemschen dwang, altijd eenvoudig en toch rijk: tot dat hij eens aan een heerlijken stand kwam, waar hem de Kerk genoeg godsdienstig en ontwikkeld vond om hem vast te stellen en aan haar eigen te maken. Hij wierd en bleef de Gregoriaansche zangGa naar voetnoot(1).

[pagina 275]
[p. 275]

De zang der eerste Christenen moet hoofdzakelijk het psalmengezang geweest zijnGa naar voetnoot(1): 't was het geliefkoosde lied waarmêe hunne voorvaders, eeuwen en eeuwen lang, vóór de komste van den Messias, den God van Israël, aanbeden hadden. Hun goddelijke Heer had nog in het laatste avondmaal den gewonen psalm gebedenGa naar voetnoot(2), en lange jaren nog bleven de eerste volgelingen met hunne joodsche broeders in de synagogen vereenigdGa naar voetnoot(3). Toen zij eerst, ten jare 65Ga naar voetnoot(4), de jodentempels verlieten, om eigene christengemeenten te stichten, bewaarden zij dit oude psalmgezang om het in christelijkeren zin voort te zettenGa naar voetnoot(5).

[pagina 276]
[p. 276]

Zij zongen dus. ‘Vóór zonnenopgang,’ schreef Plinius de Jongere aan keizer Trajanus, ‘komen zij bijeen om Christus als hunnen God eenen lofzang te gunnen’Ga naar voetnoot(1). De H. Paulus zelf had het hun geleerd: ‘Wanneer gij vergadert,’ schrijft hij hun, ‘heeft iedereen van u zijnen psalm voor den Heer. Zingt dan uit der herten zijnen lof’Ga naar voetnoot(2). En zoo deden zij. ‘Wij vieren feest en zingen lofzangen,’ bekende de H. Justinus vóór keizer AntoninusGa naar voetnoot(3) en ja ‘voor God alleene zingen wij.’ (Origenes).

Dit psalmengezang komt voor onder den naam van ‘cantus responsorius’; 't is de naam van de oudste zangwijze: de psalmachtige ‘solo’. Een voorzanger gaf de eerste dichtreke op, 't volk antwoordde en zoo zongen zij beurtelings voort. Die zangwijze, zegt Prof. Wagner (Röm. Quart. l.c.) schijnen de Christenen van de Joden geërfd te hebbenGa naar voetnoot(4). De ‘psaltes’ ofte voorzanger zal een opvolger geweest zijn van den joodschen voorzanger uit den tempelGa naar voetnoot(5). Hoedanig nu die eerste zang juist geweest is, weten wij niet: maar, besluit GerbertusGa naar voetnoot(6), dat de HH. Vaders en andere geleerden die er zoo dikwijls van spreken, van geen muziekstelsel zelfs gewagen, bewijst ons zijne godsdienstige eenvoudigheid. Volgens den H. Isidorus, moet het een zang geweest zijn met gematigde stembuigingGa naar voetnoot(7). ‘De zanger,’ schrijft de H. Augustinus, ‘scheen eer te lezen dan te zingen’Ga naar voetnoot(8).

[pagina 277]
[p. 277]

Maar zong men dan alleenlijk psalmen? Kenden de eerste Christenen onze ‘cantica’ onze ‘hymnen’ niet?

In de gewichtigste bron voor de geschiedenis der eerste kerkgebruiken, de ‘Constitutiones Apostolicae’ wordt er van psalmengezang alleen gesproken. En toch is men niet heel zeker, of geene andere lofliederen in de openbare kerkdiensten gezongen werden. Dat ieder geleerde er bewrocht tot zijn eigen gebruik, valt niet te betwijfelen. Hier is er, ons dunkens, te onderscheiden. Ander gezang dan het eigenlijke psalmengezang kende men voorzeker: een oude schrijver, bij Eusebius aangehaald, spreekt van ‘cantica’Ga naar voetnoot(1); misschien waren het de ‘cantica’ uit het Evangelie: het ‘nunc dimittis’, het ‘Benedictus’. Zij wierden voorgedragen als de psalmen. Dus andere gezangen dan psalmen, maar ook uit den Bijbel genomen, kenden de eerste Christenen ongetwijfeld. Maar vreemde gezangen nu? Daarover kan men niets stellig bevestigen, tot aan Tertullianus' tijd. Deze echter vraagt dat iedereen iets zou voordragen, hetzij uit het H. Schrift, hetzij uit zijnen eigenen geest gedichtGa naar eind(2). Al die vreemde gezangen nochtans moeten voorloopig goedgekeurd zijn; geene naamlooze mochten aanveerd wordenGa naar eind(3).

De kerk hield vast aan hare hymnen. In de vergadering van Antiochië verwijt zij aan Paulus van Samosata deze te willen afschaffen. Maar 't en kon niet voortduren; zulke gezangen uit eigenen geest gedicht, gaven aanleg tot eene gedurige berisping vanwege de Ketters: ‘Gij bederft uw gezang,’ zeiden zij. ‘Gij neemt zijnen godsdienstigen aard weg!....’ Daarmêe ontstaat tusschen de kerkvoogden een redetwist. In de vergadering van Laodicea wilt men de ‘hymnen’ afschaffen: ‘nihil poetice in ecclesia psallatur.’ maar de bisschoppen Gregorius van Nazianza, Hilarius,

[pagina 278]
[p. 278]

Chrysostomus schijnen het anders te meenen: laat ons voortzingen, zeggen zij, en schooner nog dan de Heidenen. En die laatste meeninge was het die de andere overhaalde. In alle geval, volgens den geschiedkundige TheodoretusGa naar voetnoot(1), waren er in de IVe eeuw ‘hymnen’ in den kerkzang te vinden.

Omtrent dien zelfden tijd, kwam de eerste ontwikkeling van den kerkzang: eerst in 't Oosten, later in 't Westen.

In de eerste helft der IVe eeuwGa naar voetnoot(2), ontstond in 't Oosten de ‘cantus antiphonus’, ofte afwisselende zang: de eene helft van den koor antwoordde op den anderen, lijk vroeger het volk op den voorzanger (cantus responsorius)Ga naar voetnoot(3). Die laatste zangwijze nochtans, die eerst in gebruik was, zal ook onder den naam ‘cantus antiphonus’ verstaan geweest zijn. Zij was immers ook een afwisselend gezang tusschen den voorzanger en het volk. In alle geval, is die eerste zangwijze nevens den ‘cantus antiphonus’ bewaard gebleven.

De ‘cantus antiphonus’ werd in 't Oosten ingebracht door Flavianus, bisschop van Antiochië: zoo getuigt ten minste de geschiedkundige TheodoretusGa naar voetnoot(4). Basilius echter († 379) spreekt er reeds van: ‘Heden’, schrijft hij, ‘wordt het volk in tweeën verdeeld, en men zingt overhands’. Ook ten tijde van Gregorius van Nazianza († 390) was die zangwijze reeds in zwang bij de kloostergemeentenGa naar voetnoot(5), en bij op het einde der 4de eeuw, wierd zij door bisschop Chrysostomus te Constantinopel ingebracht.

[pagina 279]
[p. 279]

Het was de H. Ambrosius, de groote bisschop van Milanen, die ze in 't Westen bekend maakte: 't is zijn gezang dat den H. Augustinus deed weenen en door hem, in zijne bisschoppelijke stad, Hippone, ingevoerd werd. Aan Ambrosius wordt dan eene nieuwe zangwijze toegeschreven, gesteund op 4 toonrijen, die op de oude grieksche gelijken. De zanger moest hem voegen naar de lengte der lettergrepen en niet op gelijkmatige tonen zingen: de oude prosatekst ook werd verbeterd en geschikt. Ambrosius stichtte te Milanen eene zangschool, die op zulke meesterlijke wijze den zang uitvoerde, dat zij, in korten tijd, de Roomsche school overtrof, en ook in andere kerken bijval vond en nagevolgd werd. Menige Paus, zelfszinnens met den kerkzang bevriend, stelde veel belang in Ambrosius' zangwijze, omdat zij zorgvuldig vermeed al wat er in het grieksch stelsel verbasterd was. En toch was het uit oorzake van dit verwantschap met de oude deunkunde dat ook Ambrosius' zang tot wereldsche kunst ontaardde: 't is hetgeen Cedrenus, in zijne annalen, aan Theophylactus, patriark van Constantinopel, verwijt.

Nieuwe misbruiken, nieuwe hervormingen! De kerke waakt. Paus Gregorius de Groote verzamelde en verbeterde wat van Ambrosius ware stelsel was overgebleven. Hij aanveerdde zijne toonrijen, maar voegde er nieuwe bij. De Ambrosiuszang berustte wezentlijk op de dichtmate, op de lengte der lettergrepen; in de gregoriaansche, gaven de tonen zelve de mate aan 't muziekGa naar voetnoot(2).

***

('t Vervolgt)

M.D.

(1) Ibid. - Vgl. ook Krüll bij Kraus, Realencyclopedie für christlichen Alterthum, p. 708.

voetnoot(1)
Confess. ix, 6.
voetnoot(1)
Oorkondschap.
Voor het verband tusschen kerkzang en liturgie en, in 't algemeen, voor zijn godsdienstigen aard:
Choral und Liturgie, von einem benediktiner mönche, Schlaffhausen. Hürter 1865.
Revue bénédictine x, 49, 213; xv, 404.
Musica sacra, Gent, xix, 6; x, 66, 103; ix, 61-90; vii; viii; ix: le plain-chant sacré au S. Sacrifice de la messe.
Décadence et restauration du chant liturgique, A. Super. Paris, Dumoulin, 1883.
Institutions liturgiques, Dom Guéranger.
Apologie des lateinischen choralgesang von J. Smeddinck, Dusseldorf, 1853.
Voor de geschiedenis van den kerkzang in de eerste eeuwen van 't Christendom:
Bened. xiv, Encyclica, vgl. Musica sacra I.
Dietsche Warande I, 3, 4, 5: P. Van den Gheyn.
De Cantu et musica sacra, Gerbertus, 1774.
Geschichte der Kirchenmusik, Schlecht.
Histoire du bréviaire, Batiffol.
Liturgie der drei erstenchristliche Jahrhundert, Probst.
Römische quartalschrift 1898. 3. H. Ueber Psalmen und Psalmengesang in Christlichen Altertum von Prof. Wagner, bl. 245.
Histoire générale de la musique religieuse, Clement.
Kirchengesang in Apostolischen Zeitalter, Stein, Coecilienkalender, 1878.
Geschichte der musik, Ambros. 1862, 1868.
Der katholik, October 1895: Sänger und gesang auf christl. inschriften Roms, von A. De Waal.
Over het toeschrijven van den gregoriaanschen zang aan Gregorius den Groote.
Gevaert. Les origines du chant liturgique de l'Eglise latine 1890.
Revue bénédictine 1890. Février, Juillet, Août.
voetnoot(1)
Röm. Quart. 1898, bl. 245.
voetnoot(2)
Matt., xxvi, 30.
voetnoot(3)
Zoo zien wij Petrus naar den tempel gaan. Act. Ap. iii: 1 en ii: 46.
voetnoot(4)
Volgens Baümers ‘Breviergeschichte’.
voetnoot(5)
't Is juist in die gemeenschap met de Joden dat het eerste karakter van dien ouden zang moet gevonden worden (Röm. Quart. 1. c.). Dat de Christenen later in de ontwikkeling van hun gezang het Grieksch-Roomsch muziekstelsel gevolgd hebben, is niet onwaarschijnlijk (Vgl. Theol. Quart. 1900, bl. 141). Maar voordien (en nog ten tijde van Eusebius) is hun stelsel met de zangwijze der Therapeuten (eene joodsche monnikensekte) wel bekend. Vgl. Röm. Quart. en Eusebius H.E. ii, 17.
voetnoot(1)
Epist. x, 7.
voetnoot(2)
1 Cor. xiv, 26; Eph. iv, 9.
voetnoot(3)
Apol. ad Antoninum.
voetnoot(4)
Zij is nog eens den Therapeuten wel bekend (Euseb. H.E. ii, 17. Philo).
voetnoot(5)
I Paral. 16, 4; 23, 45.
voetnoot(6)
De cantu et musica sacra i, bl. 240.
voetnoot(7)
De eccl. off. i, 7.
voetnoot(8)
Aug. Conf. x.
voetnoot(1)
H.E. v, 32.
eind(2)
Apol. c, 39. - Van hymnen in den ruimeren zin spreekt nog het zoogezeide ‘Martyrium S. Ignatii’ (Migne v, 987) en de H. Justinus (Apol. 13.).
eind(3)
Vgl. Röm. Quart. l.c.
voetnoot(1)
Vgl. zijne Kerkel. gesch. ii, 24; iv, 29.
voetnoot(2)
Vgl. Batiffol, Hist. du brév. 16, 24 en Wagner, Röm. Quart. 1898, l.c.
voetnoot(3)
Men vindt gewoonlijk een verschil tusschen die twee zangen. Antiphone (tegengeroep) wijst klaar een afwisselend gezang, maar de cantus responsorius wijst hetzelfde aan tusschen zanger en 't volk, lijk de cantus antiphonus tusschen de 2 kooren. Het volk antwoordde: Amen. Alleluia, Gloria Patri. Volgens Prof. Wagner, Röm. Quart. l.c., schijnt de naam ‘antiphonus’ zijnen oorsprong te hebben in de grieksche deunkunde. ‘In antiphonen zingen’, schrijft hij, ‘is zooveel als ‘in octaven’ zingen; misschien antwoordde de eene koor op den anderen in de ‘octave’ ofte acht toonen hooger.
voetnoot(4)
Gerbertus, De cantu et mus. sacra i, lib. ii.
voetnoot(5)
Ibid.
voetnoot(2)
Het verschil tusschen de twee gezangen is moeilijk om vast te stellen: dit bekent Gerbertus zelve. Ambrosius' zang (volgens Ambros geschichte der musik 1862-1868) zal in den beginne meerder rythmisch of voetmatelijk geweest zijn, dan metrisch ofte deunmatelijk. In deze van Gregorius nochtans wierd de rythmus of voetmate niet verwaarloosd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken