Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 11 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 11
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

ebook (3.98 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 11

(1900)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Jantje de Muzikant
(Vervolg van bladz. 381).

OP eenen avond dat de maan zoo helder te blinken zat, was er niemand in de keuken. De eigenaars waren sedert lang in den vreemde, het huis was verlaten, en de knecht was in den anderen vleugel van het gebouw, bezig met vroolijk te klappen tegen de eerzame dienstmeiden. Jantje, in de struiken verscholen, aanschouwde al door de wijdopene deur het voorwerp van al zijn verlangen. De volle maan goot geheele stroomen licht door de venster der keuken en teekende op den vloer een groot wit vierkant, dat, allengskens op de tegenoverstaande venster opklimmende, nader de vedel kroop, ze vastgreep en ze plotselings geheel verlichtte. Op den donkeren grond van

[pagina 392]
[p. 392]

het overige der kamer scheen de vedel uit zilver te zijn; hare bolde booglijnen waren zoo glanzend verlicht, dat Jantjes oogen er van schemerden. Dank aan den helderen glans der maan, kon men alles volmaakt wel onderscheiden: de uitgesneden kanten, de snaren en den gedraaiden, overgekromden hals. De sleuters schenen blikworms; en daarboven, geleek de boog op eene zilveren roede.

O! dat alles was zoo wel te zien en zoo wonderlijk! Jantje, altijd meer en meer bekoord, zat te kijken. In de struiken vorscholen, met zijne ellebogen op zijne magere knieën geleund, en zijne lippen half open, zat het te kijken en altijd te kijken; de vreeze nagelde hem aan den grond, maar het gevoelde eene onweêrstaanbare macht hem vooruit duwen. Was het eene begoocheling? Die vedel scheen somtijds nader te komen, en zijnen houten hals uit te steken, alsof zij van het kind wilde vastgegrepen worden. Verduisterde zij somwijlen, dan glinsterde zij welhaast van langsom bekoorlijker vóór de oogen van den betooverden knaap. Van tijd tot tijd zuchtte de wind, de boomen bruisden, de struiken trilden, en Jantje meende iemand in zijne ooren te hooren fluisteren: ‘Toe! Jantje.... er is niemand in de keuken! Toe! Jantje!...’

 

***

 

't Was een klare en heldere nacht. In den boomgaard, bij den vijver, gorgelde de nachtegaal zijne toonreesems en, nu eens lijzig, dan weer stout, herhaalde hem: ‘Toe! Toe dan!’ Een eerlijke slangevogel floddert rond boven den knaap, als om hem te zeggen: ‘Neen, Jantje, ga niet!’ en hem tegen de verleiding te waarschuwen. Maar de slangevogel vloog weg, terwijl de nachtegaal al meer en meer overtuigend herhaalde: ‘Daar is niemand! Toe! Jantje!’

De vedel blonk opnieuw, glanzender als ooit.

De bengel stond op, kroop voorzichtig vooruit, terwijl de nachtegaal, met nadruk, in twee heldere en herklinkende tonen hem zeide: ‘Toe! Jantje! Toe!’

[pagina 393]
[p. 393]

Het witte schabbeken naderde al meer en meer naar de opene deur. De zwarte struiken hielden het niet meer verscholen. Het kind stond, hijgende, op de zulle van de deur, naar zijnen asem te snakken. Nog ééne stonde.... en het witte schabbeken zal geheel in de keuken verdwijnen; op de verlichte zulle staat er maar een naakt voetje meer, krampachtig bevende... het schabbeken is verdwenen. 't Is nutteloos, slangevogel, dat gij nog rondfloddert en herhaalt: ‘Neen! Neen!...’ Jantje is reeds in de keuken.

De afschuwelijke padden in den vijver hebben benauwelijk gekwakt, als waren ze verschrikt, en zijn dan stillegevallen; maar ze zijn nog wel meer verschrikt. De nachtegaal heeft opgehouden te zingen, en de struiken, te trillen. Op dien stond kruipt Jantje voorzichtig, trage voort, maar eensklaps grijpt de vreeze hem vast. In de struiken was de jongen gelijk t' huis, als eene wilde kat in het woud; maar nu gevoelt hij hem in de muite. Zijne bewegingen worden rapper; hij asemt al snakken en piepen; de duisternis verschrikt hem. De zoelte speelt opeens door de lucht en verlicht met heuren derven glans het binnenste der keuken. Jantje zit op handen en voeten vóór de vedel, met zijn hoofd omhoog naar het speeltuig. Doch de lichtstraal is verdwenen, en de maan schuift achter eene wolk, en men ontwaart niets meer.

Een fijn gepiep trilt krijschende en zachte door den donkeren, alsof iemand de snaren van de vedel geroerd hadde, en eensklaps weêrklinkt uit den hoek der keuken eene rauwsche en halfslapende stemme en schreeuwt vol woede: ‘Wie is er daar?’

Jantje houdt zijnen asem op, maar de stemme herhaalt met nadruk: ‘Wie is er daar?’

Een sulfersteksken wrijft en schraaft over den muur. Geheel de keuken staat verlicht, en dan... O! God! men hoort vloeken, slagen, het kermen van een kind, eenen schreeuw: ‘Och! Heere!...’ De honden huilen, lichten doorloopen in wanorde geheel het huis, 't is een laweit van al de donders....

***

[pagina 394]
[p. 394]

's Anderdaags staat Jantje vóór den rechter en den schout. Men moest hem oordeelen als een kleinen kwaaddoener. De twee mannen bezagen den bengel die, geheel verschrikt, met zijn vuilen kleinen vinger in zijnen mond, niet wist wat zij met hem wilden, en waarom men hem vóór die twee heeren gebracht had. Hoe kan men zulk een bengel veroordeelen? Hij is geen tien jaar oud, en kan nauwelijks op zijne beenen staan. Moet men hem in het gevang steken?

Maar, verduiveld! Men moet toch wat medelijden hebben met de kinders. Dat de veldwachter hem grijpe en van de roede geve; op een naasten keer zal hij niet meer durven gaan stelen, en daarmêe al!

Daarmeê al!

Men riep naar Stacha, den veldwachter. ‘Doe hem meê, en geef hem genoeg om het voor altijd te onthouden.’

Stacha schudhoofde, dom en woest, nam Jantje onder zijnen arm en droeg het in de schuur.

De jongen verstond niet wat zij met hem wilden, of misschien was schabouwelijk benauwd; een dingen is zeker, 't is dat hij geen woord en sprak: hij bekeek alleenlijk Stacha met eenen blik, gelijk eene gekwetste hemelwerke kijkt. Wist hij wat men met hem zou doen? Als de veldwachter hem op den grond geleid had, trok hij den jongen zijn schabbeken op, en deed de roede langs zijne ooren schuifelen; dan alleenlijk schreeuwde Jantje: ‘Moeder! Moeder!’

Telkens de roede van den onmeêdoogenden veldwachter op zijn schamel lichaamken nederkletste, schreeuwde hij: ‘Moeder!’ maar van langsom zachter en flauwer, bijzooverre dat, ik weet niet meer met den hoeveelsten slag, de jongen zweeg, en naar zijne moeder niet meer riep.

Schamele gebrokene vedel!

Och! gij dwaze, booze Stacha! die alzoo de kinders slaat!

Dit hier was zoo krank, zoo klein. 't Was al dat het leefde!

[pagina 395]
[p. 395]

De moeder kwam bij, nam het kind, maar zij moest het naar huis dragen. 's Anderdaags stond Jantje niet op. Den derden dag lag het te zieltogen onder een werken deksel.

De zwaluwen kwijtelden in den morelleboom, die nevens de hutte groeide. Een zonnestraal schoot door de venster, en omstraalde den gulden en verborstelden kop van het kind en zijn bleek aangezichtje. Die zonnestraal was de groote baan langswaar het kinderzieltje moest wegvliegen. Het betaamde dat voor den jongen, ten minste op den oogenblik van te sterven, een welverzonde weg openlag: de weg van het leven was te vol doornen. Op dien oogenblik zag men de kleine borst van het kind opheffen; het luisterde aandachtig naar de stemmen uit het veld, die door de opene venster binnenkwamen.

De avond was gevallen; de hooiers kwamen weêr uit de meerschen, daar zij het hooi gekeerd hadden en zongen: ‘Als ge naar het kooren luistert, dat nu op- nu nedergaat!’ Men hoorde de langgerekte schalmeietonen van den oever der beke komen. Jantje luisterde voor den laatsten keer naar het veld, dat heinde en verre aan het zingen was. Op zijn werken deksel, vóór hem, lag zijne berdelen vedel.

Eensklaps zag men over Jantjes wezen een heldere glimlach spelen, en hij murmelde tusschen zijne witte tanden: ‘O! Moeder!’

- ‘Welnu, mijn kind!’ vroeg zij, en de tranen versmachtten heure stemme.

- ‘Nietwaar, moeder! Onze Lieve Heer zal mij eene vedel geven in den hemel?’

- ‘Ja, mijn kind! ja!’ antwoordde de moeder.

Maar zij kon niet verder spreken, want zij voelde heuren moed vol komen en heure keel toesnoeren, zij herhaalde alleenlijk: ‘Och God! och God!’ en viel met heur aangezicht op het vedelkasken al snikkende, gelijk iemand die mist of liever gelijk iemand die hem onmachtig voelt,

[pagina 396]
[p. 396]

om uit de klauwen der dood een dierbaar wezen te verlossen....

Zij verloste hem niet, zijne ongelukkige moeder, want als zij haar rechtte om naar heuren zoon te kijken, stonden de oogen van den kleinen muzikant open, maar sterlinge onbeweegbaar. Zijn gelaat was geheel ernstig.

De zonnestraal was verdwenen.

Jantje ruste in vrede!

 

***

 

Jantje rust onder de abeelen, daar de winden in zingen. (Een eersteling van M. Henrijk Sienkiewiecz naverteld.)

 

C.D.J.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken