Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 12 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 12
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 12

(1901)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

[Nummer 2]

De Slaap
(Vervolg van bladz. 7).

OM te wete te komen waarin de slaap gelegen is, dient eerst en vooral gezocht welke wezens al aan den slaap onderhevig zijn.

't En vraagt al niet veel tijds om te bestatigen dat de slaap eigen is aan de levende wezens. Niemand en beweert dat een steen b.v. slaapt. En als we zeggen van iemand: hij slaapt gelijk een steen, 't en is niet dat we meenen dat een steen slaapt, maar we willen zeggen dat die mensch daar zoodanig vast slaapt, dat hij zoo ongevoelig en zoo ongewarig geworden is als een steen.

Eventwel, niet al de levende wezens en slapen. De zuivere geesten b.v. en zijn aan den slaap niet onderhevig, om reden dat zij geen lichaam en hebben. De gewassen en slapen ook niet. Weliswaar, de dichters spreken van de bloemkens die slapen, 's avonds, als de zonne gedoken

Misdruk: In tk 22 van den jg. 1900, bl. 384: in stede van 9 Maart 1850, leest, 2 Maart 1450.
[pagina 18]
[p. 18]

is en ondergegaan. Maar dat is overdrachtelijke beeldsprake, en iedereen neemt het alzoo op. Nochtans daar moet in de gewassen iets ommegaan dat aan slapen gelijkt, anders en ware er geene reden om, zelfs in dichtertale, de bloemen te doen slapen liever als b.v. de steenen. Hetgeen aan slapen gelijkt in de gewassen, 't is dat, tegen avond, uiterlijk ten minste, hun leven verlamd schijnt en schier stille gevallen.

Beroofd van licht en zonnewonne, die ze bij dage opbeurden, hangen blad en bloem nu neêrwaarts langs den stam, net alsof ze vermoeid waren en uitgeput van krachten.

Uitwijzens hetgeen we komen te zeggen, moet de slaap eene opschorsing zijn of ten minste eene verhinderinge van levenswerkingen - echter niet van 't gewasselijk levensbedrijf: immers (gelijk het reeds opgemerkt wierd en door iedereen aanveerd is) 't en is geen eigentlijk slapen dat de gewassen doen. 't En is maar van menschen en dieren dat we zeggen dat ze slapen, in den waren, vollen zin van 't woord. Welnu buiten 't gewasselijk leven is er nog een ander dat én mensch én dier gemeen is: het zinnelijk leven. De slaap moet bij gevolg een vastliggen zijn van het zinnelijk leven. En inderdaad: wij meenen van menschen en dieren dat ze slapen, zoohaast we bemerken dat ze niets meer zien, hooren enz... van al dat rondom hen gebeurt. Zoolang ze door den eenen of anderen uitwendigen zin iets geware zijn, zeggen we dat ze nog wakker zijn.

De slaap dus, bindt omzeggens onze zinnen, en maakt ze ongewarig, ongevoelig aan allen indruk die van de buitenwereld komt. 't Is daarom, als we willen slapen, dat we de eenzaamheid zoeken, de stilte en onze oogen sluiten; kortom, we vermijden zoowel we maar en kunnen alle sterke, hevige aandoeningen die de ruste onzer zinnen zou kunnen stooren.

Die zinnenverdooving liegt ongetwijfeld aan eene bijzondere, physiologische ofte leeftuiglijke gesteltenisse van het lichaam, die ons tot nu toe onbekend bleef.

Men meene echter niet dat de zinnen, binst den slaap, teenemaal ongevoelig geworden zijn en werkloos. Aller-

[pagina 19]
[p. 19]

hande indrukken treffen onze zinnen binst den slaap, evenals bij 't wakker zijn. De wekker die daar, nevens 't bedde, op de nachttafel staat, tikt voort terwijl wij slapen, en zijn getik raakt onze ooren, en doet de zenuwvezeltjes die daarin opengesprieteld liggen zinderen, even alsof wij zouden wakker zijn. Geleerden hebben, onlangs nog, door merkweerdige waarnemingen bevonden en bestatigd dat de hersens van den slapenden mensch kleur krijgen en zwellen, telkens een indruk van buiten in de uitwendige zinnen gevangen wordt. Dat doet ons veronderstellen dat de uitwendige zinnen nog gevoelig genoeg zijn en werkveerdig om de verschillige getroffendheden die van buiten komen op te vangen en langs de draden van het zenuwennet naar de hersens te zenden. We ontvangen dus denzelfden stoffelijk en indruk als we slapen, lijk als we wakker zijn. Om naar ons voorbeeld weder te keeren: de wekker blijft even luid tikken, als wij slapen, en wekt dezelfde zenuwzinderinge in de ooren.

Hoe komt het dan dat wij onzen wekker niet meer hooren tikken?

Wij hebben gezien dat de hoofdzin gelast is de afzonderlijke gewaarwordingen der uitwendige zinnen te vereenigen, te vergelijken en te onderscheiden - ook nog ons te verwittigen dat die of deze uitwendige zin zóó of zóó getroffen is, in zulker voegen dat we de zintreffende zake bewust kunnen waarnemen. Veronderstelt nu dat die hoofdzin binst den slaap door eene bijzondere leeftuiglijke oorzake onbekwaam worde zijn werk te verrichten. Daaruit volgt dat al de gewaarwordingen, die binst den slaap nog in de zinnen oprijzen, op hunne eenigheid zullen blijven, zonder de eene van de andere onderscheiden of tot eene geheele voorstellinge van de zintreffende zake samengewrocht te worden. Dus, eerste gevolg van dat vastliggen des hoofdzins: gebrek aan verbindige tusschen de verschillende aandoeningen; 't zijn maar afzonderlijke, overal rond verstrooide brokken en stukken meer van waarnemingen.

[pagina 20]
[p. 20]

Daarbij, die verschillende indrukken en worden niet meer onderscheiden de eene van de andere, zegge van slagswegen: wij en onderscheiden de gezichtelijke aandoeningen niet meer van de gehoorlijke, noch van de smakelijke, enz... De oogen wezen getroffen of de ooren, 't komt overeen uit: onbepaalde zinnenindrukken, en 't is al.

Eindelijk, en dit is nog het ergste gevolg van al: de verschillende getroffendheden der zinnen en zijn niet meer bemerkt; 't is te zeggen dat wij er niet de minste bewustheid van hebben.

Welnu eene getroffendheid der zinnen die wij niet bemerken, daarvan wij niet bewust zijn, is geene eigentlijke waarneminge: 't is alsof ze niet en bestond voor ons. Zijn mijne oogen, buiten mijne wete of bewustheid, door 't een of 't ander voorwerp getroffen, 'k en mag niet zeggen dat ik dat voorwerp eigentlijk zie. Dat voorwerp en de indruk dien 't maakt op mijne oogen zijn onbemerkt: 't is net alsof ze voor mij niet bestonden; ik zie dus, ik ken dat voorwerp niet.

Dewijl nu, binst den slaap, uit reden van het vastliggen des hoofdzins al onze zinnenaandoeningen onbemerkt zijn en onbewust, zoo volgt daaruit dat wij eigentlijk niets meer waarnemen. Anders gezeid: ofschoon nog menige indruk onze oogen, ooren, enz. treffe, wij en zien, noch en hooren enz... niets meer.

Zulke onbewuste zinnenindrukken, ofschoon in minderen graad, hebben wij, zelfs als wij wakker zijn. Bovendien, ons leven is er waarlijk van doorweven. Honderden indrukken van aanraking, drukking, weêrstand, zwaarte, spierenspanning, koude, warmte worden zonder ophouden ontvangen in alle deelen van 't lichaam; daarbij alle slag van klanken, geluiden, geruchten ruischen gedurig in onze ooren, en verdwijnen, zonder dat wij daar ooit bewust van waren. Gewoonlijk, en bemerken wij den tik-tak niet meer van het tijdwerk dat daar aan den wand hangt, noch den stap van de lieden die weg en weder gaan langs de strate, voor onze deure.

[pagina 21]
[p. 21]

Gij zult misschien zeggen: al die zinnenindrukken die bij een eerste opzicht onbewust schijnen, zijn, in den grond, vergezeld van eene halve, doffe bewustheid. Zoo b.v. de molenaar en hoort het ronken niet meer van zijnen molen, zou men zeggen. En nochtans, dat het gevaarte stil valle, hij wordt het seffens geware. Die verstrooid en in zijne gedachten verslonden langs de strate wandelt, ziet er uit alsof hij niets en hoorde van 't geruchte van de strate. Maar dat eene bekende stemme aan zijne ooren gerake, hij zal ze herkennen. De molenaar hoort dus half en half bewust 't gedruisch van zijnen molen, en de verstrooide wandelaar 't geruchte van de strate. Dat is waar, en geern toegestaan. Maar zulke en andere gelijkzame voorbeelden, zoo wij er vele zouden kunnen aanbalen, bewijzen toch dat onze zinnelijke bewustheid trapwijze kan verdooven, altijd voort verdooven.... zonder dat wij daar eene paal aan zien. Mogen we dan niet te recht vermoeden dat onze zinnelijke bewustheid kan verdooven tot uitstervens toe? En ware 't niet willekeurig te houden staan dat de onbewustheid onmogelijk is? Is 't dat bij 't wakker zijn onze zinnelijke bewustheid kan verminderen of zelfs heel en al verdwijnen, hoe en zou dat binst den slaap niet gebeuren, als ze door 't vastliggen van den hoofdzin teenemaal verhinderd is en belet haar werk te verrichten?

We en hebben dus binst den slaap geene eigentlijke zinnelijke waarnemingen meer: het rijzen in onze zintuigen niet anders meer 't en zij afzonderlijke, onbepaalde, onbewuste aandoeningen. Onze gissinge aangaande het vastliggen, binst den slaap, van den hoofdzin is dus gegrond, aangezien zij eenen waarschijnlijken uitleg geeft aan hetgeen den slaap meest kenmerkt, immers 't gemis van zinnelijke waarnemingen.

De slaap is dus waarschijnlijk een vastliggen van onzen hoofdzin, komende uit eenen leeftuiglijken toestand die onze zintuigen in hunne werkingen meer of min verhindert.

[pagina 22]
[p. 22]

De slaap is diepst, zwaarst binst de eerste uren. Naderhand wordt hij lichter: 't is te zeggen dat de zinnen van langs om meer los geraken en gewarig. 't Is dan ook dat wij beginnen droomen.

('t Vervolgt)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken