Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 12 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 12
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 12

(1901)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

De Wind

 
Hij komt over 't schuimende zeeveld gereden,
 
Hij komt van de toppen der bergen gegleden,
 
Hij komt over boomen, en toren en dak
 
En rent, als gevleugeld, door 't effene vlak;
 
De dagende Meizon mag blauw in de lucht
 
En groen over 't akkerland schieten,
 
Of Kerstdag ons ijskegels gieten,
[pagina 75]
[p. 75]
 
Hij rust, als hij wilt; of hij roert, of hij vlucht,
 
Als een, dien noch mensche, noch wet en bindt -
 
- De Wind!
 
 
 
Ei! Gaat hij, gezind, door de zomerlandouwen,
 
De kinders der aarde uit hun slapen ontdouwen,
 
Hij suist in het wikkelend loof van 't woud;
 
Hij bruischt over 't golvende koorngoud;
 
Hij vleit, dat de bloemkens hij knikken doet;
 
Hij streelt, dat de waters bewegen;
 
En zendt mij zijn ademzucht tegen,
 
Zoo zalvende zoel, en zoo zoenende zoet,
 
Als een, die van liefde geen woord en vindt -
 
- De Wind!
 
 
 
Maar hoort hem zijn jagende krachten ontboeien,
 
En zwaaiend met zwierende wieken roeien!
 
Hij loeit zoo geweldig, en buldert en bonkt
 
Dat 't kerkhaantje zot op zijn naaldspille ronkt.
 
Dat vruchten hij hakkelt; dat beuken hij velt;
 
Dat 't gilt door geschudde gebouwen;
 
Dat 't giert in de laaiende schouwen;
 
En stormend hij vliegt over stad en veld,
 
Als een, dien de wrake de blikken blindt,
 
- De Wind!
 
 
 
Doch, 't zij dat gij, kind, alle dagen herboren,
 
De bloemekens hangt aan uw tripplende sporen;
 
Of, oud als de wereld, uw jaren bekwelt
 
Met snakkend en krijzelend ademgeweld;
 
Geen ander gezang weet uw smachtende borst
 
Te zingen bij nachte en bij dagen,
 
Dan zagende zuchten en klagen,
 
O nimmer verzadigde weedomvorst,
 
Door lijdende en droomende zielen bemind,
 
Gij, Wind!
 
 
 
***
 
 
[pagina 76]
[p. 76]
 
Gij kwaamt - mij nog kind - in het, beddeken wiegen,
 
En hangt mij aan 't lijf wijl de jaren vervliegen.
 
Nu - strooit gij al streelen den blos op 't gelaat,
 
En iever in de arms tot manlijke daad;
 
Dan - zweept mij den rugge uwe roede van staal,
 
En 't ijst mij in 't merg van de beenen...
 
'k Mag willen, of weren on weenen,
 
Eerlang blaast uw adem den schedel mij kaal;
 
Eerlang, och! eerlang ook mij de oogen blind,
 
O Wind,
 
Gij vluchtende Levenswind!
 
 
 
Ik voel u door 't weefsel der ziele varen,
 
En tochten ontwekken, die slapende waren,
 
Door schertsende zinnen en weeldebloem,
 
Door dansenden goudberg, en wereldroem.
 
En - hield ik mij weerloos, - zoo wierd in den strijd,
 
Met gapende en gudsende wonden
 
Mijn heelheid gescheurd en geschonden
 
Door u, die een moordende minnaar zijt
 
Voor menig, die schande voor schoonheid wint,
 
O Wind,
 
Geweldige Driftenwind!
 
 
 
Mijn ziel is op 't water des Doopsels gedreven;
 
'k Gevoel van den adem des Geests mij omzweven;
 
En 't ruist mij zoo zingend in 't zuchtig gemoed,
 
En 't jaagt mij zoo hevig haar hoogeren gloed!
 
O! waai, gij, en voer den verlangden boot
 
Met werkende vlerkende veder,
 
Waar vrijheid en lachende weder,
 
En zege is en zegen, - door leven en dood;
 
Daarheen waar ik Land en een Vader vind,
 
O Wind,
 
Gij zoete Genadewind!
 
 
 
Wat moet het, wat moet het toch zalig woelen,
 
Het Windje, dat Ginder de zielen gevoelen!
[pagina 77]
[p. 77]
 
Dat welt uit de borst van de Godlijkheid zelf,
 
En wallende vaart van gewelf in gewelf;
 
Dat 't veedrende koor in verrukking ontvoert;
 
Dat zielen, die blaken en gloeien,
 
In goddelijk glanzen doet bloeien,
 
En dwingt uit hun snaren, geraakt en geroerd,
 
Een zang, die geen einde in zijn zoetheid en vindt!
 
... O Wind,
 
Gij, zalige Hemelwind!

A.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken