Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 12 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 12
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 12

(1901)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 193]
[p. 193]

[Nummer 13]

De Halle in brand
(Vervolg van blz. 189.)

O DROEVE nacht! onvergetelijke nacht! Geen één Bruggeling was gaan slapen!

Van verre in het land had het buitenvolk de vlammen gezien; en de schippers op zee, die 's morgens de haven binnenvoeren, wisten te vertellen, dat ze 's nachts, boven Brugge, eene helderheid, een licht hadden ontwaard!

Ja, vuur en brand! De naalde en de hoogste verdieping van de oude halte waren vernietigd, al de keuren omgekomen. Niets, niets bleef er over van al die kostbare en duurgewonnen keuren door dewelke de stad, iedere gilde, ieder burger vrij en vrank zijn recht hield nevens grave en koning. O keuren! hoe zuur gekocht, ten prijze van roemrijke heldendaden binst twee eeuwen lang... en nu hoe gauw verloren in eenen enkelen nacht! Wat stond er de stede, de gilden en neringen te wachten? Och arm! 't liep reeds in den mond van 't volk, dat grave

[pagina 194]
[p. 194]

Gwijde, om hem nog te wreken over de Moerlemei, noch keuren, noch voorrechten zou vernieuwen.

 

***

 

Rogier alleen 'n sprak niet. Aan den voet van den halletoren, te midden van de puinhoopen, had de klokkenluider den langen tragen nacht doorgebracht, hunkerend naar den zoolang wachtenden dag. Somwijlen keek hij omhooge naar het Lieve-Vrouw beeld, dat boven de middenpoort hing; somwijlen, met een droeven blik en diepen zucht keek hij hooger, nog hooger, als wilde hij in de nare ijdelheid zijnen toren, zijne klokken wedervinden..... en dan met diepe verzuchtingen weende de kloeke held: “Arme klokken, arme klokken!” O, ze dansten en sprongen daar voor hem, een helschen doodendans; ze sloegen en klonken in zijne ooren... en dansend en klinkend brandden en smolten ze één voor één van voor zijne oogen. Klokken, lieve klokken! laat mij sterven te gâre met u!... hij droomde... hij raasde.

 

Bij 't eerste morgenlichten zag Maarten Denijs hem zitten. - Moor, zei hij, - Moor en keek niet.. Moor, kijkt, beste vriend, de schabeletters en blusschers hebben drie klokken gered, drie. Dikke Klokke sprong op en keek twijfelend in Maartens oogen, dan... o, met een waren glimlach, met heete tranen op de wangen: Drie! riep hij, drie klokken! o 'k zal leven voor hen, maar eeuwig, eeuwig blijf ik den rouw dragen van mijn lieve afgestorvene.

't Was uit met de leute. Als de minnezangers vergaringe hielden in de bovenzale van den Blenden Ezel, was Moor daar niet meer om te zingen; als de schutters in Sint Sebastiaans hof bijeenkwamen, 'n was Moor daar niet meer om te schieten. Dikke klokke treurde, verviel en daalde stillekens gravewaards.

Voor de halle, op een houten staak werk, hingen de drie overschietende klokken. Daar alleen vond Rogier

[pagina 195]
[p. 195]

een deel zijner krachten weder, om met zwaren hamer doffe deunen uit de klokken te slaan. Och, hoe treurig! ieder klank wêerklonk in zijn ziele en vermeerderde telken keere zijn vliemend hertzeer. - 'k Had twintig kinders daar hooge, sprak hij, twintig die zongen lijk ik hun geleerd had; er blijven er maar drie meer over!’ En die drie zongen... droeve liederen, treurige zangen... want sedert den brand en kende Moor geen andere mate meer! -

***

Twee jaren zijn vervlogen. - Op bevel van de schepenen der stede begon men den Halletoren weer op te bouwen, kloeker, schooner als te voren.

Op eenen avond, den tweeden verjaardag van den brand, kwam Rogier van de Halle sukkelend huizewaard. In de Vlamingstrate ontmoette hij Meester Erembout. Niclaas hield hem tegen.

- Welnu, Rogier, hoe gaat het?

- Hoe dat 't gaat, Niclaas? - O ge weet, 'k had twintig klokken, twintig kinders, o, lieve kinders, Zeventien zijn gestorven, drie nog zijn in leven. Vroeger zongen en klonken en dreunden ze zoo lief en zoo lang, en nn en is 't maar de doodklokke meer die weent over de stede.... O Niclaas, verloor Brugge zijn vrijheden, Brugge heeft zijn ziele verloren in den ondergang der klokken....

Erembout had het eeuwig treurlied aanhoord zonder spreken. Hoort, Rogier, zei hij op 't einde, troost u in uwen rouw, 'k breng u goed nieuws mede, 't zal al die droeve gedachten uit uw hoofd jagen: Gwijde van Dampierre heeft geld noodig... daarom belooft hij al onze voorrechten te vernieuwen. Daarbij, - daarbij, en hij steunde erop - de Heeren Schepenen willen nieuwe klokken laten gieten, een zegeklokke, tweemaal grooter als de eerste, en ze zullen haar den name geven van Heilig-Bloedklokke, ter blijde indachtigheid van het kostbaar overblijfsel ons door graaf Diederick geschonken. Wat dunkt u daarvan?... Gij spreekt niet...

[pagina 196]
[p. 196]

Rogier, ongeloovig, keek Erembout sterling in het kalk zijner oogen.

- 't En is nog niet al, hoort: stadsklokkengieter, Thomas Neerincx, heeft iets merkweerdigs uitgevonden: hij heeft een geheel klokkenspel gemaakt, daarop men al de land- en volksliederen spelen kan - O, 't zal schoon zijn - gelijk een koor Minnezangers die daar boven op den toren zal zitten. En wat schoone dag voor u, als gij voor de eerste maal op de Halle die klokke zult luiden! Rogier, is 't niet wel?

Rogier zweeg... Te vele had hij dien avond vernomen, en zwijgend trok hij naar huis.

Dikke Klokke was verslegen: hij was benauwd van dien vreemden, dien klokkengieter, dat nieuw stelsel... Dikke Klokke was tevreden: welke heugelijke dag te wege, welke eere voor hem.

Thuis gekomen trok hij nadenkend naar bedde, nu vol angst en vreeze dan vol hope en geluk.

- O welke schoone feesten, welke zoete droom troostte hem dien nacht; al die plechtigheden: de inhuldinge van den nieuwen halletoren, de vernieuwing der vrijheden, de doop der klokken.

Ziet, daar treden de geestelijken in kerkgewaad, degrave, de ridderheeren, de schepenen, de gilden in stoet, de wapenmannen, de poorters, de burgers! De straten zijn bevlagd en versierd, waaiende wimpels wapperen in de lucht, wierookwalmen stijgen ten hemel... O! nu is 't Rogier Moor zijne beurt... aller oogen zijn op hem, op hem alleen gevestigd.... De priesters, de proost en kanoniken van St-Donaas, de kapelanen van Sint-Baselis ten H. Bloede, de grave Gwijde met zijn zonen, de ridders, het volk, zijne vrienden, allen zien naar Rogier Moor!

Rogier 't is aan u... hij trilt van aandoeninge en geluk, ziet 't volk hem bekijken; ze juichen hem toe, hem den ouden klokkenluider, den grooten kunstenaar... zijn kloppend herte zal hem uit de borst springen. Trage klimt hij op den toren naar de klokkenzale........ daar is hij, daar

[pagina 197]
[p. 197]

staat hij voor den beiaard... ai! dien nieuwen, heimvollen beiaard... het oogenblik is gekomen de klokken te doen klinken! Eén, twee...

Maar!... hoe zal hij daarop spelen?... zouden die klokken waarlijk volksliederen zingen, de vlaamsche zoete heerdzangen, de heldensagen?.... lijk minnezangers? Toch... zulk stelsel heeft hij nooit gezien... hoe moet hij daarmeê werken?... 't Is iets nieuws. 't Is iets nieuws... dat en kent hij niet!...

Waarom het oude stelsel niet hermaakt? waarom? waarom een nieuwe klokkengieter?

Is hij... Rogier Moor... te oud en versleten... is hij onmachtig, niet genoeg geleerd?... zegt, was er geen sprake van een anderen klokkenluider te benoemen? Moor, wat dunkt u? Ze willen u weg, verre van uwe klokken, de uwe... - Die halle, die klokken, 't is daar uwe plaatse!... Moor... Rogier Moor!... Hoort, ze spotten met u... Moor!... Moor!...

- Dikke Klokke droomde... ongelukkige droom, donkere gedachten, zwarte schimmen, nare gezichten! Dikke Klokke sliep... ai! hij sliep voorgoed!

Als het wêerom morgen wierd, vond men hem dood op zijn bedde... Hij beminde zijn klokken te zeer, zeiden zijn vrienden die hem ten grave droegen... Sedert den brand was hij zinneloos geworden.

J.B.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken