Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

[Nummer 3]

Kerkzang en volkslied in de middeleeuwen
(Vervolg van bladz. 28.)

BEIDE gezangen, zeg ik, hebben den vooruitgang der deunkunde meêgevolgd. In 997 reeds stelde de gelofteling LathaldusGa naar voetnoot(1) dat hij den vernieuwingsgeest niet en geerde van sommige deunscheppers uit zijnen tijd, die de ouderen verlieten; tegen hen, zou hij, zijns dunkens, Gregorius' alouden zang weerom in eere brengen, maar als vanzelfs, deed hij niets dan eenige Gregoriaansche zangleesten in de toenmalige deunkunde inlasschen: zoo moest het gaan en zoo heeft ook de kerkzang noodzakelijk alle herleestingen der kunst ondergaan. De oude zang

[pagina 34]
[p. 34]

wierd min stijf, wierd zachter en welluidender, maar zijn oude stelling, zijn deungeaardheid van vroeger stak nog doorGa naar voetnoot(1).

De XIIe eeuw was een bloeitijd: de zang wordt er vrijer, er zit meer drift in, maar meer en meer helt men naar de nieuwe deungeaardheid. Na de XIIe eeuw, begint een droevige overgang tot de droevige ‘Renaissance’: 't is de tijd van het opkomen der maatleerhoudende deunkunde: deze geeft aan den zang eenen buitengewonen zwier die met den Gregoriaanschen zang in 't geheele niet overeenkomt. De handstukken zelf van vroeger gaan verloren: de afboekers zien er niet meer naar of zij de deunteekens binden ofte niet. Met het orgel van gelofteling Hucbald dat vroeger in de begeleiding alleen, zijne vierden, vijfden, en achtsten had laten hooren, komt nu ook in den zang, tot dan toe altijd eenstemmig, de ‘diaphonia’ ofte meerstemmigheid. Daar nu eenerzijds volgens de ‘contrapunctisten’ onder de herleesters, ieder klank eene samenstemming moest zijn, en daar men anderzijds, om eene samenstemming te smaken, er lang moet op rusten, werd de zang slepender, hij verloor zijnen ‘rythmus’ of voetmaat; de stukken werden veel lenger en moesten afgekleind wordenGa naar voetnoot(2).

Ten anderen, voor de wereldlijke deunkunde ook, mocht de bewerking van die nieuwere geaardheid, eene vernedering schijnen. Vast aan den kerkzang als ze was, nam de nieuwe deunkunde als grondgedacht harer deungangen,

[pagina 35]
[p. 35]

eenen zang der kerk. Ze verbasterde hem en daardoor zelf geleek zij op niets meer. Samen met dit kerkgezang als grondwijs, deed zij terzelfdertijde, andere wereldlijke gezangen hooren die ten dien tijde bijzonder wel gekend warenGa naar voetnoot(1).

Het is dus duidelijk te zien dat, verminkte de nieuwe deunkunde den ouden kerkzang, zij hem nogtans als grondslag behield. 't Is slechts met de XIVe eeuw en nog later dat zij de bovenhand kreegGa naar voetnoot(2). Intusschen kwam de kerk uit al hare krachten op tegen die nieuwigheden. We willen hier de verschillige bevelen niet weêrgeven die Gerbertus (hfds. III) en de CoussemaekerGa naar voetnoot(3) aanhalen. Dit van Paus Johannes XXII, in 1322, weze genoegGa naar voetnoot(4). Zonder de meerstemmigheid te verwerpen in de begeleiding van het orgel, en het klankbewerken van den kerkzang, verzet hij hem tegen deze ‘die alleenlijk op de maat denken, met nieuwe klanken liederen weêrgeven die hun alleen eigen zijn, ten nadeele van de oudere die zij met hunne halfkleine en nauwelijks vatbare klanken, geheel en gansch verminken. Ze verwijven die zangen met hunnen “discantus”, mengelen ze met andere zangwijzen en volksliederen, geven met gebaren weer wat ze zingen en denken nooit dat ze naar godvruchtigheid moeten trachten.’ Die edele pogingen der kerk hielden nog eenige eeuwen de kerkzangen buiten den invloed van al het uitheemsche. En 'k voeg erbij: ze bekwamen ook dat de kerkzang in het volkslied bleef voortleven.

***

[pagina 36]
[p. 36]

Het volkslied, heeft men in geestelijke en wereldlijke liederen altijd onderscheidenGa naar voetnoot(1). Om die liederen nu, in deunkundig opzicht met den kerkzang te vergelijken, hoeft men noodzakelijk hunne zangwijzen zelf te aanschouwen. Deze hier neêrstellen ware misschien moeilijk: we willen enkel een algemeen gedacht der zaken gevenGa naar voetnoot(2).

En eerst ende vooral het geestelijk lied. Een geestelijk volkslied zien we eerst in de kerk zelf ontstaan. Hoewel als liturgisch ofte wijdienstwezensch aangenomen en in kerkzang voorgedregen, nadert het bij 't volkslied omdat het ten gunste van 't volk of in zijne taal gezongen wordt. Daartoe behooren de ‘tropi’ en ‘sequentiae’ die waarlijk

[pagina 37]
[p. 37]

eene volksgeaardheid hadden en waarvan hooger gesproken werd. Daarnevens nog de ‘epistolae farcitae’. Jubinal, bij MoltzerGa naar voetnoot(1) aangehaald, bestaakt ze als ‘des chants alternatifs du peuple et du clergé, lesquels s'exprimaient l'un en latin, l'autre en langue vulgaire’Ga naar voetnoot(2). Op deze liederen steunen we niet: dit alles was nog niets anders als loutere kerkzang om of door het volk uitgevoerd.

Geestelijke volksliederen nu, die niet of bijna niet wijdienstwezensch waren vinden we in den middeleeuwschen narren- en ezelsblijdag, die, wel is waar, meer tot de Romaansche gewesten behoorde, maar ook bij ons zal ingedrongen zijnGa naar voetnoot(3).

In nauw verband met de ‘epistolae farcitae’ staan de welbekende geestelijke spelen uit de middeleeuwen: de ‘mysteriën’ en ‘mirakelspelen’. Dat daar ook de liederen onder den invloed van den kerkzang gemaakt waren en zijnen stempel droegen, heeft Pierre Aubry, de steller van een onlangs verschenen boeksken ‘La musicologie

[pagina 38]
[p. 38]

médiévale’ (Paris, Welter, 1900) bewezen in de ‘Tribune de St Gervais’ 3e jg. tk 5 en 6. En kon het anders, aangezien volgens MoltzerGa naar voetnoot(1) ‘de oorsprong der “mysteriën” te zoeken is in het liturgisch mysterie, in den voorstellenden aard van de ritus zelf van de mis, in zijn gebarenspel’ aangezien nog de vertooningssteê aanvankelijk geen andere was en kon zijn dan de kerk, aangezien eindelijk het ‘mysterie’ eens uit het heiligdom verbannen en buiten gezet, toch nog gedeeltelijk door geestelijken uitgevoerd werd? Hoe kon het anders met de ‘mirakelspelen’? Slechts hierin zijn ze van de ‘mysteriën’ onderscheiden, dat zij hunnen inhoud hoofdzakelijk niet aan verhalen uit de godsboeken maar aan boeken van heiligenzeisels en van kerkelijke getijdenzangen ontleenden; daarbij danken velen onder hen hunnen oorsprong aan de bovengemelde ‘Epistolae farcitae’Ga naar voetnoot(2).

('t Vervolgt)

voetnoot(1)
Vgl. Soullier, hoofdst. XI.
voetnoot(1)
Soullier, ald. bl. XI, bl. 166: ‘Ce n'est plus sans doute le vrai chant grégorien: cependant sous l'influence de notre musique moderne, nous avons quelque peine à saisir la différence’.
voetnoot(2)
Wie daarvan wilt overtuigd zijn, vergelijke den ‘liber gradualis’ van Solesmes met de nieuwere boeken onder drukmerk van Pustet. Over de boeken van dien ouden tijd en in sommigen zin over deze nieuwe zegt P. Soullier: ‘Les notes prirent toutes la même valeur: elles sont devenues ces abominables carrées toutes ressemblantes entre elles, comme les briques qui forment la muraille. Elles font, il est vrai, les délices de nos chantres de village, en leur permettant de montrer la durée de leur haleine et la vigueur de leurs poumons: mais où est au milieu de tout cela le rythme de St Grégoire?’
voetnoot(1)
Vgl. Kalff ald. Inl., en Fl. Van Duyse ‘de souterliedekens’ bl. 3; daar vinden we een hst. van Montpellier. Terwijl eene stem zong: ‘Povre secours ai encore recouvré, à ma dame que j'avoie servi à volonté’ zong eene andere den kerkzang ‘gaude chorus omnium fidelium.’
voetnoot(2)
Fl. V. Duyse: Eenstemmig lied... 1896, bl. 60.
voetnoot(3)
Hist. de l'harmonie au moyen-âge, bl. 258 en vlgg. - Vgl. nog Vander Straeten: la musique aux Pays-Bas, avant le XIXe siècle, t. VII, 1885, bl. 81.
voetnoot(4)
Gerbertus: ald. bkd. II, hfds. III, bl. 93.
voetnoot(1)
Over dit onderwerp, vgl. de bovengenoemde werken: dit van heer Acquoy voor het geestelijk lied, dit van Fl. Van Duyse over het wereldlijke. Het zijn, ons dunkens, de 2 voornaamste werken. Dit van Kalff dat gewis in zijn gewild opzicht, wel het bijzonderste is, handelt niet of bijna niet van de eigentlijke zangwijs der liederen.
voetnoot(2)
We meenen nuttig werk te verschaffen, met den lezer de richtinge aan te wijzen tot dergelijke beleering. Zoo voor het geestelijk als voor het wereldlijk lied valt er op drie slag van bronnen te steunen: handstukken, gedrukte liederboekskens en mondelingsche overlevering. De handstukken die vermeld staan bij bovengenoemde boekstellers zijn uit den aard der zaak niet talrijk: de oudsten, bewaard door den grooten navorscher der oude liederen, Hoffmann von Fallersleben in zijne Horae Belgicae - hier is spraak van geestelijke liederen - dagteekenen uit de XIVe, XVe eeuw. Voor het wereldlijk lied, vgl. Kalff, Inl.: de dagteekening der oudsten is daar omtrent dezelfde. De liederbundels ‘devoote ende profijtelijcke boecxkens’ zijn uit de XVe eeuw, maar geven toch zekere liederen weer als ‘oudt’. De bijzonderste wierden uitgegeven, maar - hoe jammer! - zoo weinig geven de zangwijze bij het lied. We wijzen hier alleen op de bovengenoemde ‘Horae Belgicae’ van Hoffmann von Fallersleben, op Willems' Oude vlaemsche liederen (Gent 1848) op de ‘Souterliedekens’ van Fl. van Duyse en tevens op zijn ‘Eenstemmige...’ op oude liedjes die het Davidsfonds in 1889 uitgaf, en de reeks Nederlandsche Volksliederen die Prudens Van Duyse thans aan het uitgeven is. Voor de mondelingsche overlevering verzenden we den lezer naar de werken der hedendaagsche Volksleeroefenaars b.v. naar bladeren als Volkskunde, Volk en Taal, Volksleven, 't Daghet in den Oosten enz., naar de Coussemaeker's ‘Chants populaires des Flamands de France’ (Gent 1876) en de ‘Chants populaires flamands’ van Lootens en Feys. Wie zal eens uit die laatste werken verzamelen wat nu nog gezongen wordt en dit. vergelijken met hetgeen in de oude liederbundels vermeld staat?
voetnoot(1)
De middeleeuwsche dramatische Poëzie. Groningen, Wölters, 1875, bl. xi.
voetnoot(2)
Vgl. bij Soullier ald. bl. 245, het begin van 't epistel der onnoozele kinderen, zoo het gezongen wierd in Picardiën, in de XIIIe eeuw. De steller zegt: ‘Les Epitres farcies se chantaient par 2 sous-diacres. L'un lisait une phrase du texte latin, l'autre ensuite chantait en vers et dans l'idiome du pays la traduction de ce fragment. On poursuivait en alternant ainsi, jusqu'à la fin de l'épitre.’
voetnoot(3)
Vgl. A. Gittée: ‘Middeleeuwsche godsdienstige parodieën’ in ‘Volkskunde’ 1890, bl. 185 en Soullier, bl. 247 vlgg. ‘Van daar, zegt Gittée, dat onze boeren nog heden van den kerkzang profane vertalingen bezitten; van daar dat nog heden godsdienstige handelingen geparodieerd worden. Dit vinden wij b.v. in de “Wilde Vespers” waarvan Rond den Heerd, III, blz. 32.’ - Vgl. ook Acquoy ‘Middeleeuwsche geestelijke liederen en leysen’.
Narren- en Ezelsdag, 't waren vermakelijkheden die binnen de kerk zelf voet grepen. Men vierde de kranken. Onnoozelen kinderendag was bestemd voor de missedienders. Het bestgekende der proza's die dan gezongen wierden, was het proza van den ezel. Schoone kerkzang, voorwaar, die maar een nadeel had, te weten: dat hij in de kerk gezongen wierd. Op den zottendag, waar de ‘follus’ ofte koning der zotten, den priester verving en met den ‘baculus’ of staf in zijne hand de gezangen opgaf, was het een echte mingelmoes..... in kerkzang toch.
voetnoot(1)
Ald. bl. V.
voetnoot(2)
Ald. bl. XI.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken