Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

[Nummer 4]

Kerkzang en volkslied in de middeleeuwen
(Vervolg van bladz. 38.)

TOT hiertoe spraken we van het geestelijk volkslied dat binnen de kerk gezongen wierd. En de andere liederen nu? Deze die eerder buiten de kerk, in den dagelijkschen handel en wandel gezongen wierden; deze die ons in handstukken uit de XIVe eeuw en in de latere ‘suuverlijcke boecxkens’ als ‘oudt’ bekend staan; die de vervulling doorleefd en dus meer dan kerkzang gekend hebben?

Daarover Leer. AcquoyGa naar voetnoot(1): ‘De geleerden hebben gestredenGa naar voetnoot(2) om te weten of het middeleeuwsch volksgezang oorspronkelijk eene eigene toonschaal heeft gehad of dat het zich van den aanvang af, op de toonladders van den kerkzang heeft bewogen.’ Men zou eens waarlijk

[pagina 50]
[p. 50]

afvragen of er daarover kan gestreden worden? We nemen aan, met Dr Kalff, dat zang en deungang samen kunnen ontstaan, aardschappelijk weg, als vanzelfs... Maar nog in dit geval zal de zang niet gekeurd zijn op den gewonen kunstzang die 't volk rond hem hoort zingen, vooral zoo we aanveerden dat het volk meestal zijne kunstige liederen aan zijne volksdichters te danken heeft? Hoe kan dus een volk dat in en door de kerk leefde, dat alleenlijk of ten minste bijna niets dan kerkzang hoorde, oorspronkelijk anders gehandeld hebben? Eer dat het nieuwe zangstelsel opkwam, kan niets anders dan kerkzang gezongen geweest zijn. Maar, wat treffender is, 't is dat die liederen die den tijd beleefd hebben van de nieuwe opkomende deunkunde, zoo licht deze niet aangenomen, maar nog binst omtrent vier eeuwen den kerkzang bewaard hebbenGa naar voetnoot(1).

Gaan wij tot de steungronden zelf. Wie de ‘Souterliedekens’ of de liedekens van het ‘suuverlijck boecxken’ van Fl. Van Duyse hoort zingen, kan ze onmogelijk genieten, zoo zijn gehoor alleen naar hedendaagsche, vooral Fransche en Italiaansche deunschap staat. Wie integendeel de edele schoonheid van den Gregoriaanschen zang naar zijnen waren leest heeft leeren kennen, zal ze smaken met een gevoelen van eigenaardig kunstgenot. In de XVe en XVIe eeuw, toen de nieuwe, meerstemmige deunkunde de bovenhand kreeg, toen de deunvinders de wereldlijke liederen reeds gebruikten om er gansche missen op te bouwen, dan nog dreunden kerkzangen buiten de kerk. ‘Het zij genoeg, zegt Van Duyse,Ga naar voetnoot(2) aan het lied van Here Halewyn te herinneren dat van

[pagina 51]
[p. 51]

de “Credo” der “Missa in duplicibus” afstamt, aan het uit de hymne “Creator alme Siderum” gesproten Reusenliedeken, en aan “die coninghinne van elf jaren” die op de melodij van den “Veni Creator” gezongen werd.’

Beschouwen we nu den rythmus of voetmaat en de deungeaardheid dier zangen, zoo hebben b.v. de ‘Souterliedekens’ de vrije voetmaat van den middeleeuwschen kerkzang; maat die ontstaat uit het nauwkeurig scheiden in den zang van de verschillende deelen van 't lied, ook van de zinsnede of de reek en van de woorden; maat die haren vrijen en aardschappelijken gang gaat, en noch aan tijdsbedeeling noch aan keus van woorden, noch aan 't regelmatig schikken der stembuigingen verslaafd is. Hucbald sprekende over de aanslepenheid der deunen, zei reeds te zijnen tijde: ‘Alle zangwijze moet gemeten worden lijk men het vers meet.’ Zoo we nu in Van Duyse's ‘Souterliedekens’ de wijze nagaan waarop steller in onze huidige maat, den zwier van die liederen weergeeft, zien we de tweedeelige maat gedurig afwisselen met 6/8 volgens de wet: Beklemming (arsis) der boekstafgrepen die hoofddenkbeelden voordragen. 't Is waar, daar komt soms - maar toch zelden - een willekeurige klemklank: toch ziet men, en dit getuigt ook Ambros bij Van Duyse aangehaald,Ga naar voetnoot(1) dat het volk in zijn lied ware ‘declamatie’ ofte kunstzegging betrachtte, hoewel toen ook, lijk nu, slechte verzen verveerdigd werden. Maar wat daartegen opweegt en geheel en gansch den zwier van den ouden kerkzang weergeeft, 't is dat het vers gewoonlijk den muzikalen ofte deunschappelijken zin eindigt of dat er ten minste eene gewisse rust ontstaat: die rust nu, wordt in de ‘Souterliedekens’ door eene verlenging der deunschappelijke weerde op de laatste boekstafgreep van het vers uitgedrukt. En was het ook daar voor den middeleeuwschen kerkzang de groote wet niet van Guido van ArezzoGa naar voetnoot(2)?

('t Vervolgt)

voetnoot(1)
Ald. bl. 107.
voetnoot(2)
Hij is nochtans van de tweede meening; voor de andere haalt hij slechts eenen steller aan, en nog is het enkel een ongedrukt werk van Arnold te Elberfeld in 1860.
voetnoot(1)
‘Ofschoon de toonaard gemakkelijk, ja veel gemakkelijker dan 't gedicht in het geheugen prent, moesten toch op den duur de meeste volkszangen onder den invloed der nieuwe toonkunde, veranderingen in hunnen toonaard onderstaan. Zoo komen in de Coussemaker's “Chants populaires” enkele stukken voor in den ouden toonaard. Doch de moderne tonaliteit straalt in het grootste getal der aldaar opgenomene gezangen door.’ Van Duyse, ald. bl. 5.
voetnoot(2)
Souterliedekens, bl. 4.
voetnoot(1)
Ald. bl. 15.
voetnoot(2)
In die oude zangen ook vindt men de oude ‘neumen’ weer ofte deunschappelijke boekstafgrepen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken