Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

[Nummer 12]

Gebruik op Cinxen
(Vervolg van bladz. 167.)

't IS wonder om nagaan hoe dit gebruik, dat in de oudste tijden met zooveel plechtigheid geschiedde, langzamerhand afnam en uitstierf.

Alzoo bijv., 't gebruik van brandende stoppe neer te werpen zal allereerst opgehouden hebben. 't En zijn maar de oudste getuigen die er van gewagen. In de kerkrek. van S. Jacobs te Brugge, is er in 1444 nog sprake van ‘werke’ maar van toen voort niet meer, noch daar noch elders, uitgeweerd de abdy van Zonnebeke. En dat is te verstaan om reden van 't gevaar en de opschudding hierdoor onder 't volk tewege gebracht.

't Afwerpen van echte huwelen over 't volk heeft waarschijnelijk opgehouden in den loop der 16e eeuwe. Zegge echte huwelenGa naar voetnoot(1). Trouwens, huwelen waren

[pagina 178]
[p. 178]

eigentlijk lekkere gebakjes, of ten minsten gebakjes van water en bloem. Geen wonder dan, alswanneer ze over 't volk nedergeworpen wierden, dat de menschen er gretig naar grijbelden en aldus een onbetamelijk gewoel verwekten in de kerken, en dat Kibchmaier uitroept: Finiunt magno omnia risu.’ 't Is te denken dat, om die reden, 't gebruik van huwelen te werpen, verdween, en, zoo de huwelen nog in voege bleven, ze uitgedeeld wierden binnen of buiten de kerke. Misschien zal men ze, om hunne beteekenisse te behouden, alsdan vervangen hebben door papieren strooilingen.

Weldra, zullen stoppe en huwelen en papier en bloemen achtergebleven zijn, en 't neêrlaten van de duive zal alleen voortbestaan hebben, daar 't eenvoudig was en gemakkelijk en toch duidelijk de feeste van den dag beteekende.

Hetgeen dit gebruik een grooten knak gaf, was de geuzenwoelinge in den 2den helft der 16de eeuwe.

Den Zaterdag, 6den in Zomermaand, 1579, daags vóór Cinxen, besloot 't Capittel van St. Donaas dat s'anderdags de processie zou gaan binder kerke, daar latende de statie in den beuk van de kerke en andere geplogentheden, dit voor 't tegenwoordige jaar, om reden van den slechten tijd en 't onbetamelijk gedrag der kinderen,Ga naar voetnoot(1). 't En was

[pagina 179]
[p. 179]

maar zes jaar daarna, den 5den in Zomermaand 1585, dat 't Capittel opnieuw besloot dat op Cinxen de gewone plechtigheden, processie, enz. zouden geplogen worden ‘Cum immissione albae columbae,’ met 't neerlaten der witte duiveGa naar voetnoot(1).

Zoo heeft het elders waarschijnlijk ook gegaan. Daarbij ge kunt wel denken dat, door 't toedoen der geuzen, die alle kerkelijke plechtigheden zochten bespottelijk te maken, de eenvoud en de smaak der vorige eeuwen deerlijk te lijden hadden. Hebben die gebruiken op vele plekken blijven voortbestaan, elders toch hebben ze toen voor goed opgehouden. We en hebben 't maar kunnen nagaan voor Oostkerke, omdat we slechts daarover voldoende oorkonden aan de hand hadden. Welnu, in de kerkrekeningen zien we jaarlijks dezelfde uitgave terugkomen: ‘Betaald voor eene duve up den Synxendach. iiii s.p.’ Nu, in 1576, dus in vollen geuzentijd, voegt men erbij dat dit geschiedt ‘naar costumen’ als om een reden te geven tot 't behoud ervan, tegen deze die er onverschillig aan wierden of er tegen opkwamen.

In 1579, is er nog sprake van de ‘oude usage’ van krakelingen te deelen op witten Donderdag, maar van de duive op Cinxen niet meer.

't Volgende jaar en van toen voort blijven de krakelingen op witten Donderdag en de duive op Cinxen voor goed dood en begravenGa naar voetnoot(2).

Daar waar ze behouden wierden, zijn die eeuwenoude gebruiken verdwenen tijdens de Fransche Omwentelinge, hier ten minsten en in Frankrijk; in Duitschland, is dit gebruik, ten deele toch, nog in leven.

 

***

 

Vooraleer te eindigen, kunnen we nog een onderzoek doen over den aard en 't ontstaan van die Cinxengebruiken.

[pagina 180]
[p. 180]

Gelijk ge weet, er zijn er, sedert eenige jaren van hier, die in ieder christen gebruik moedswillig eene vertolkinge, eene voortzettinge vinden van oude Heidensche zeden. Wij, we nemen dit aan voor sommige gebruiken, en bewonderen daarin de wijze en heilzame handelwijze der Kerke, die de wildste woestheid der heidensche geplogentheden deed verdwijnen, met die gebruiken te behouden en hun een christen zin te geven, om alzoo de christen beschavinge en den waren godsdienst te gemakkelijker te verspreiden. Zij, ze zien enkel daarin een bewijs van hun zoogezeid ontwikkelingstelsel in zake van godsdienst. Voor hen zou de christen godsdienst eene uiteenzettinge zijn van den heidenschen eeredienst der natuur; de christen godsdienst zou een nieuwe, voorbijgaande leest zijn, die den ouden eeredienst heeft trachten te overweldigen zonder er in te lukken, want, t'heidensche blijft overal doorstralen. Zoo vertelt ook NorthGa naar voetnoot(1). Hij beweert dat onder andere het dalen van den H. Geest op Cinxen eenvoudiglijk een heidensch gebruik is. Ge zult gaan hooren hoe hij zijn gezegde staaft. Op Cinxen, zegt hij, is er een ander gebruik algemeen in zwang onder 't volk, ten minsten in Duitschland, te weten: het wedschieten. Welnu, het doel in die schietingen en is geen gewone gaai, gelijk op andere dagen van 't jaar, maar wel eene duive. Nu, die duive en kan toch den H. Geest niet verbeelden: hoe zou 't volk er ooit aan gedacht, en de Kerke 't ooit geduld hebben? Daarmede, volgens hun, staat in verband het nederlaten der duive in de kerke, zoo dat die Cinxengebruiken wel wereldsche volksgebruiken zijn, en voortkomend van de aloude vereeringe der duive bij de heidensche volkeren, die de duive aanzagen als een goddelijken vogel. En hij spreekt van eene godinne bij de Indische volkeren, de godinne der onschuld, die de gedaante had van eene duive; en diezelfde vereeringe zoekt hij terug te vinden bij de Grieken, de Romelingen, de Germanen. Eu vraagt men hoe het komt

[pagina 181]
[p. 181]

dat die eeredienst samenvalt met onzen Cinxen, dan antwoordt hij: 't Is dat de zonne in haren jaarlijkschen ommegang door den dierenkreits, in Bloeimaand overgaat in 't gesternte der duive, van daar die duivevereeringe in Bloeimaand en laterhand op Cinxen, dank de tusschenkomste der Kerke, die het dalen van den H. Geest ermede heeft versmolten.

Men tast met de elleboge dat die mensch draait en wringt om te komen daar waar hij tevoren reeds besloten was te komen. Op wat gronden die duivevereeringe in 't heidendom gesteund gaat, we en kunnen er niet over oordeelen. Een dingen weten we, 't is dat de sterrekundigen leeren dat het gesternte der duive, voor 't einde der 16e eeuw, als dusdanig nog niet gekend en was en dat die benaminge toen eerst ingebracht wierd door Portugeesche zeevaarders, die verdoold zijnde, gelukkig aan land kwamen dank aan dit gesternte, dat hun, gelijk weleer de duive aan Noë, het einde wees van hunnen dwaaltocht op het waterGa naar voetnoot(1). 't Ware dus van daar dat de name van dit gesternte zou komen; zoodat we verre zouden zijn van eene duivevereering uit Indiën. Maar, laat ons nog die duivevereeringe aannemen, laat ons zelfs aannemen dat dit gering gebruik van naar een duive te schieten daarmede in betrekking is, wat laat er toe te besluiten dat het nederlaten eener duive in de kerken noodzakelijk even nauwe daaraan verbonden is?

Alzoo ziet men hoe moedwillig sommige lieden te werke gaan en doordien gevaar loopen van te missen.

En is 't niet redelijker en waarschijnelijker hier eene dezer godsdienstige voorstellingen te zien, die, gelijk deze van O.H. Hemelvaart, van ‘Ons heren Verrysenisse’, van de ‘de dry Coninghen’, van O.L.V. Boodschap, gelyk deze der goê weke, en zoo menige andere (of zijn dit ook al verchristelijkte doeningen uit 't heidendom?)

[pagina 182]
[p. 182]

lang vóór de 13e eeuwe, in verschillige landen van Europa in de kerken op de hoogtijden werden opgevoerd, en waaruit de mijsterie- en mirakelspelen, en later het wereldsch tooneel en de rederijkkamers ontsproten zijn.

We kunnen nu al die gebruiken aardig vinden, maar, ze vielen in den smaak van 't eenvoudig middeleeuwsche volk en waren voor hem iets stichtend. De H. Kerke wrocht mêe, omdat ze daarin een uitmuntenden middel zag om te voorzien in de diepgevoelde behoefte van aanschouwelijk onderwijs. Te dien tijde, toen slechts het kleinste gedeelte des volks lezen en schrijven kon, verving het godsdienstig tooneel met het beeld- en schilderwerk der kerken, het boek en soms het geheele schoolonderwysGa naar voetnoot(1).

 

***

 

't Zou ons moeilijk zijn met zekerheid te bepalen waar en wanneer die gebruiken eerst ontstaan zijn. We en vinden ze hier maar aangestipt van af de jaren 1400 terwijl ze in Frankrijk reeds beschreven staan in de XIIIe eeuwe. Misschien moeten we daar den oorsprong zoeken, en waarschijnlijk in de voorname kerken en vooral in de abdijen. Dank aan de gestadige betrekkingen die tusschen de abdijen van verschillige landen bestonden, dank aan de gretigheid waarmede zulkdanige geplogentheden toen overal door 't volk overgenomen wierden, zullen ze weldra van de eene streke tot de andere zijn overgegaan. In Luik zouden ze ingebracht zijn uit Duitschland door de vorsten van 't huis van Oostenrijk en Beieren.Ga naar voetnoot(2) Wellicht zijn ze uit Luik tot hier of uit Frankrijk tot hier ingedrongen.

[pagina 183]
[p. 183]

't Ware welgekomen, wist er ons iemand nog 't een of 't ander mêe te deelen 't zij over ‘'t daelen van den heiligen gheest’, 't zij over (II) Volksgebruiken op Cinxen, waarover we een anderen keer zullen handelen.

E.V.

voetnoot(1)
Ziet Gaillard, Gloss. fl. op 't w. ‘Nieuwel’. Nieuwel, Nuwel, Noelen, Huwelen, Ouwelen, zijn al één en 't zeilde. 't Komt van lat. ‘Nebula’. Ziet Ducange, op dit w.; 't komt ook dikwijls voor onder den name van ‘hostiën’.
We komen dikwijls dit woord tegen te zamen met een ander: ‘oblatae’, ‘nebulae et oblatae’. Oblatae alhier ‘oblietjes’ geheeten, waren ook een slag van gebak, dat vroeger in kloosters en onder 't volk uitgedeeld wierd op wij dagen en kermissen. 't Moest wel trekken op onze ‘macarons’ die al Antwerpen nu nog ‘oblewitjes’ heeten. (Ziet De Bo, Idiot. op 't w. ‘macaron’). Te Parijs in de 14e eeuwe, bestond er eene gilde van Oblietjebakkers die elk iederen dag duist oblietjes mochten bakken; ze gingen ermee strate in strate uit, en verspeelden ze met teerlingen op hunnen bak, net gelijk de macaronverkoopers nog doen op de kermisdagen. - Tegen hostiebroodjes die dienen om slechtsmakende geneesware daarop in te nemen, zegt men nog in Frankrijk ‘Oublies’ en in Duitschland ‘Oblaten’.
voetnoot(1)
R.d.H., VI, 209, ‘oh temporis malitiam et puerorum insolentiam.’ R.d.H., (we en zien niet waarom) verstaat hier door ‘pueri’ de paternosterknechten.
voetnoot(1)
R.d.H., V, 217.
voetnoot(2)
In de kerkrek. van S. Jacobs binnen Brugge worden de ‘duve en de ostyen’ laatst vernield in 1630.
voetnoot(1)
Festkalender. Ziet Inleitung, 1 Mai, Pfingstere.
voetnoot(1)
Camille Flammarion, Les étoiles et lès curiosités du ciel, Paris, 1392, bl. 541 vgg.
voetnoot(1)
Moltzer, De Middelnederlandsche dramatische Poëzie, Groningen, 1875, bl. V, VI.
P.P.M. Alberdingk Thym, Spiegel van Nederlandsche letteren, Leuven, 1877, I, 42 vlg.
voetnoot(2)
Zoo ten minsten beweert het van den Steen de Jehay. Jammer dat hij niet nader en bepaalt door wie en wanneer, en dat hij geen bewijzen bij en brengt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken