Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 209]
[p. 209]

[Nummer 14]

Hoe ik rijk wierd
(Vervolg van bladz. 199.)

‘JAMMER’ zei mijnheer Bergeret, ‘dat gij zulk een slecht gedacht van de Spaansche weerden hebt; zij zijn veel gerezen; nochtans en hebben wij maar de helft van uw deel verkocht.’

‘Zoudt ge de goedheid willen hebben mij te zeggen welke de huidige weerde van het overblijvend deel is?’ vroeg ik.

‘Zekerlijk, Mijnheer: tien duizend piasters weerden aan zeventig, (de piaster aan vijf frank, vijf-en-dertig centiemen gerekend); en die som is reeds betaald. - Indien ge vandaag uitverkoopt, zoo zult ge, met de opbrengst van den eersten verkoop, van twee honderd en tien- tot twee honderd en twintig duizend frank winst hebben.’

‘Zeer wel. Hebt ge niet gesproken van een Duitsche bank?’

‘Ja, de Staat heeft wat moeielijkheden gemaakt om

[pagina 210]
[p. 210]

voorrechten te verleenen; maar het is nu eene afgemaakte zaak, en de aandeelen die ik u beloofd heb, zijn veel gerezen.’

‘Kan ik ze uitverkoopen?’

‘Ja zeker, gij hebt er vijftig en op ieder eene winst van vierhonderd vijftig gulden, dat zal u omtrent zestig duizend frank opbrengen.’

‘Zonder eenige uitkeering te moeten doen?’

‘Zonder de minste.’

‘Dat schijnt mij zonderling, maar zonder twijfel zijt ge goed ingelicht. Ik zou eene veilige uitzetting willen vinden voor die sommen; zoudt ge de goedheid willen hebben mij te zeggen welke de beste zou zijn?’

‘Gij kunt niets beters hebben dan onze rente aan vijf ten honderd. Ik ken er geene die meer zekerheid opleveren; aan den huidigen prijs van die schuldbrieven bekomt ge zes ten honderd voor uw geld. Ik kan gemakkelijk verstaan dat zulke kleine nietigheden als deze u zouden vervelen: welhaast zult ge voor grootere sommen te zorgen hebben.’

‘Nu, moest ik de gezamentlijke opbrengst van mijne Duitsche en Spaansche schuldbrieven uitzetten op de Fransche aan vijf ten honderd, wat zou ik jaarlijks trekken?’

‘Laat zien - driehonderd duizend frank - weerden aan tachtig - negentien - twintig - ja, twintig duizend frank jaarlijks.’

‘Ah! twintig duizend frank jaarlijks! En wanneer kan ik het geld uitzetten?’

‘Morgen uchtend, wel te verstaan indien ge ons huis toelaat de zaken te regelen.’

‘Zeker, op wien immers zou ik beter mijn betrouwen kunnen stellen?’

De bankier boog beleefd.

‘En nu,’ zoo ging ik voort, ‘zou ik u dankbaar zijn, indien ge mij eenige goudstukken wildet verschieten daar ik wat kort in geld zit.’

[pagina 211]
[p. 211]

‘Mijn brave heer, al het geld dat ik bezit is te uwen dienste. Hoeveel hebt gij er vandoen - tweehonderd - vierhonderd?’

‘Dank u, vijftig zal reeds genoeg zijn.’

‘Mag ik hopen’ voegde de bankier er bij, toen ik opstond om afscheid te nemen, ‘mag ik hopen dat ons huis voort met uwe bescherming zal vereerd blijven?’

‘Ja zeker,’ wedervoer ik.

Daar zijn weinig stonden in mijn leven die ik mij met meer genoegen herinner dan deze die ik genoten heb binst mijne onderhandeling met mijnheer Bergeret. Ik zou getwijfeld hebben of ik wel aan de jaarlijksche twintig duizend frank mocht gelooven ware het niet geweest van die vijftig Napoleons.

Middelerwijl waren mijne twee vrienden verschrikt om den bijval van hun verdichtsel en zij en waren niet weinig ontsteld om mijne schielijke reis naar Parijs, die door anderen als eene reis voor erfzaken uitgeleid wierd. Joris en Albrecht begonnen dan te vreezen dat ik waarlijk geloof sloeg aan de echtheid van 't uitvindsel dat zij samen beraamd hadden.

Drie dagen na mijne terugkomst kwamen zij mij bezoeken al een aardig gezicht trekken.

‘Mijn goede Lodewijk,’ zoo begon Joris, ‘ge weet dat uw kozijn niet dood is?’

‘Daar en kan ik niet zeker van zijn,’ antwoordde ik, ‘want ik en ben hoegenaamd niet overtuigd dat hij nog leeft.’

‘Ja, maar gij weet toch dat zijne erfenis slechts een verdichtsel is?’

‘Om u de waarheid te zeggen, ik geloof dat wij de eenigste zijn die alzoo denken.’

‘Wij hebben heel slecht gehandeld met zulk een uitvindsel op touw te zetten: wij zijn er waarlijk spijtig over.’

‘Integendeel, ik ben u hoogst dankbaar.’

[pagina 212]
[p. 212]

‘Maar het is onze plicht ons woord te herroepen en te bekennen hoe gek wij gehandeld hebben.’

De waarheid kan niet lang verdoken blijven: men begon verwonderd te zijn dat er geen nieuws van Martinika afkwam; de wijze en voorzichtige lieden schudden veelbeduidend hun hoofd toen zij mijnen naam hoorden uitspreken.

‘'t Belachelijkste van geheel die zaak,’ zei er een, ‘'t is dat hij geëindigd heeft met zelf te gelooven dat zijn eigen uitvindsel waar was. Wat mij betreft, ik moet zeggen dat ik altijd een weinig achterdochtig was over die erfenis.’

‘En ik ook’ zei mijnheer Felix, ‘niettegenstaande het mij vijftien duizend frank gekost heeft.’

Toen ik op zekeren morgen eene dozijn brieven op mijne tafel zag, vermoedde ik dat de zeepbal opengeborsten was. De inhoud was veelal dezelfde: zoo bij voorbeeld:

‘De groeten van mijnheer Mayer aan mijnheer Meran, en daar hij groote betalingen te doen heeft, zal hij met dank eene kasaanwijzing (check) ten beloope van de bijzittende rekening ontvangen.’

Mijne antwoorden deden allen twijfel nopens mijn goed betaalvermogen verdwijnen:

‘Mijnheer Meran bedankt mijnheer Mayer omdat hij eindelijk zijne rekening ingediend heeft, en voegt hier eene kasaanwijzing bij voor 't bedrag der rekening.

Mijne kalme en onverschillige handelwijze wekte nog eenige dagen de nieuwsgierigheid op.

‘Wat een lukkeboone!’ zei de eene.

‘'t En is hier geen zake van geluk,’ zei een andere, ‘hij heeft zijne kaarten wel gespeeld en 't spel gewonnen,’

Een of tweemaal, ik moet het bekennen, voelde ik gewetenswroeging, maar een stond overweging was genoeg om mij te overtuigen dat mijne eigene daden geen deel in 't bewerken van mijn geluk hadden en dat ik alles verschuldigd was aan de algemeene aanbidding van

[pagina 213]
[p. 213]

't gouden kalf en aan de waarheid van Albrecht's gezegde: ‘het beste achter kapitaal is crediet.’

Oorspronkelijk vertaald uit het Engelsch van K. Dickens.

R.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken