Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Mingelmaren

Vlaanderen den Leeuw!

VEEL leerzame dingen heeft Vlaanderen dezen laatsten zomer beleefd.

Eigen heerd is toch wel goud weerd. Zijn eigen vlaamsche kunstwerken zijn 't die Vlaanderen voor den dag haalde, zijn eigen kristelijk lied dat het zong, zijn eigen landelijke roem dien het vierde... En nog nooit heeft Vlaanderen meer geluk gesmaakt, noch nimmer wierd het vanwege den vreemde meer geacht.

O Vlaanderen blijft Uzelf!

Bij duizenden zijn ze, en uit alle hoeken van de wereld kwamen ze, die, sedert 15sten van Zomermaand laatstleden, tot 5den van Zaaimaand, te Brugge op 't Gouwhuis en in Gruuthuuse, voor uwe schilder- en andere kunstwerken verrukt stonden! Al die lieden hebben geen monden genoeg om te zeggen en her te zeggen dat gij, Vlaanderen, dat ge een land zijt, een volk zijt, een op uw eigen, een met een leven buiten alle andere, een dat voor kunst en smaak Uzelven wel kunt ontdragen.

Alswanneer men op reize gaat, dan is 't om een' keer ‘op een anders'’ te zijn. En nooit is de reiziger gelukkiger dan als hij

[pagina 298]
[p. 298]

thuiskomt en zeggen mag: ‘Nu heb ik me daar een volk gezien dat het bezien weerd was. 't Ging anders gekleed als wij, 't droeg den dracht van de streke, 't sprak een vreemde tale, 't onderhield eigenaardige gebruiken. Dat is een schoon volk!’ Welnu, Vlaanderen, dat is 't, wat de vreemdeling alhier zoekt als hij te onzent reist. En omdat hij thans dit eigenaardig leven op de schilderwerken uwer oude Vlamingen vindt, daarom komt hij zoo geren. Daarom sleepte hij alleman herwaarts mede! Daarom belegde hij alhier tal van Zitdagen!

De lieden die de beste zangwijze betrachten voor katholieke bidsteden vonden het nievers beter dan ten uwent om onder waar katholiek volk waren kerkzang te bespreken en te beoefenen. 't Was zoo te Brugge, van 7sten tot 10sten in Koornmaand. En waarlijk: Neen, die kerkzang klonk hier niet vreemde, al klonk de tale uitheemsch van Dom Pothier, van Hoogeerw. H. Foucault, den franschen bisschop van Saint-Dié, van Bordes den bestuurder der ‘Schola Cantorum’, van nog andere Franschen, van franschsprekende Belgen, van den Roomeling, van den Engelschman, en van den Katalaan. Die geleerden nu voerden de tale die ze kenden... Ach! Waarom voerde niet een Vlaming deze die hij kende, en sprak hij niet over den toestand van den kerkzang in Vlaanderen? Waarom behoefde Dom Janssens de dagvaard der zittingen te onderbreken om te mogen ‘buiten alle verwachtinge’ ook een woordeken Vlaamsch spreken, en Gezelle noemen? Was er hem toelatinge vandoen om te mogen den dunnen prietpraat verbeteren en terechtbrengen van Henri Cochin den Franschman, die buiten de duizenden uitgekozen geweest was om ‘l'âme Flamande’ in eene voordracht af te schilderen? Ziet! Dat versta ik niet. Hoe is dat alles mogelijk! De vreemdeling zegde gewis: ‘Wat moet Vlaanderen veranderd zijn bij dit van op de schilderstukken uit het Gouwhuis!’

Van 10sten tot 15sten in Koornmaand kwamen andere geleerden naar Brugge, op hunne beurt uit, om in 't verleden - en ja ook in 't tegenwoordige - van Vlaanderen's leven iets eigenaardigs en iets schoons te genieten. En ze spraken, o met zulke voldoeninge, van den grond van ons land, en van zijn moten en van zijn oude heerdsteden, en van de beschavers van ons land, en van de helden ervan, en ze redetwistten vier dagen lang over de veerdigheid en kunstsmake van onze oude schilders. En men zag in 't glanzen van hun gelaat den deun dien ze daaruit schepten. Wat was me dat toen een luisteren dat ze deden, wanneer het hun op eenen dag gegeven wierd eens ook de tale van dit schoone land te kunnen hooren, en dat uit den mond van dien wakkeren en knappen dietschen ouderling die Schaepman heet. Ze luisterden, al verstonden ze hem niet..... Ze luisterden om de eigenaardigheid en ze bleven tegenwoordig uit beleefdheid, en ze scholden uit voor botterikken deze Vlamingen en Belgen die het noodig of eerbaar vonden hunnen hoed te grijpen en voort te gaan.... Ja dat is gebeurd! Dat is verstommend: die handelinge van de vreemden tegenover die van velen uit ons eigen volk. Schande over deze laatsten! En nogmaals schande over hen, want ze waren daar weer, en ze monkelden zoo geren van ja, toen op een volgenden dag Eerw. Heer Lemire, de Fransch-Vlaming, doch meer Franschman als

[pagina 299]
[p. 299]

Vlaming, aan 't woord was en dat hij met verwaande Fransche vaderlandsliefde uitriep: ‘Ja, gewis 't Vlaamsch is schoone, is diepe, is zielroerend, is machtig, doch iedermaal dat ge iets duidelijks, meer, iets deftigs (quelque chose d'honnéte) zult willen zeggen, zult ge behoeven Fransch te spreken!’ En die zoogezeide Vlamingen? Die Vlamingen, ze knikten dat 't waar was! Terwijl dat op 't gouwhuis, uit de oprechte Vlaamsche kunste die daar stond, de tegenovergestelde waarheid hun de oogen uitbrandde!

Vlaanderen! Vlaanderen! Daarop eindigden twee zitdagen, twee blij dagen ingericht om u te verheerlijken, twee treurdagen geworden voor allen verstandigen man, omdat in de twee, dezelfde iemand afwezig was... Gij!

Maar Heer toch! Waarom getreurd? 'n Behoefde 1902 niet aan 1302 te gelijken? Alsdan ook waren er Leliaerts en Clauwaerts. Waar dolen mijn gedachten? De plicht riep de getrouwe Vlamingen elders, riep ze op het Groeningeveld!

Ha! Ja! Daar waren ze. De Goeden nu, op 17sten van Koornmaand! En daar zagen we, hemelsche deugd, twintig en dertig duizend Dietschers toegestroomd zijn en optrekken in zegetocht! Dat moet ge gezien, met eigen oogen gezien hebben, die burgers, die boeren, die werklieden, die wereldlijken en die geestelijken moet ge gezien hebben om te verstaan, of liever om niet te kunnen verstaan hoe het mogelijk was, in 1302, daar vijf en twintig duist volwassen strijders in 't gelid te krijgen. Stelt u dat voor den geest zoo ge kunt! Nu waren een derde daar: jonkheden, zooals er in 1302 ongetwijfeld maar weinig konden meêvechten! Nu ook had men, Belgenland door, gezaagd en geplaagd om 't meestendeel van die er waren, mee te krijgen naar.... die leute! Maar in 1302? Ging dat ook zoo? Van waar? Hoe? Waarom stroomden alle die oude Vlamingen toe? Hoort! We 'n denken daar niet genoeg op. Weet ge wel dat Filips de Schoone omtrent dienzelfden tijd, diezelfde vragen stelde, en ze ook niet en kon beantwoorden? ‘Mij staat het voor dat het Vlamingen regent’ sprak hij!

Och Heere, ja! Vlamingen regenen! God gave dat het in onze dagen, eens een goê zulke vlage gaf! Want nog was de prachtige zegestoet van 1902 niet genoeg! Vlaanderen mag meer verwachten van zijn Vlamingen, moet meer verwachten, en, zoo wij het willen, zal meer krijgen!

Gewis! Voldoende en troostelijk was de Nederlandsche Zitdag te Kortrijk, waar van 20sten tot 24sten in Koornmaand, alle Dietschsprekende geleerden samenspanden om Dietschland's taal en onderwijs, en wetenschap te verhelpen! Voldoende nog en troostelijk is 't te vernemen dat onze Vlaamsche geneeslieden volherden in hun besluit, om jaarlijks - en nog eens op 27sten en 28sten van Herfstmaand aanstaande te Kortrijk - aan alleman te laten zien dat de tijd henen is waarop men zei: ‘Het Vlaamsch is voor hooger leven ondienstig!’

Maar nog eens! Dit alles is niet genoeg. Vlaanderen moet Vlaanderen zijn, heel en gansch Vlaanderen, in de tale van elken Vlaming, in de zeden van elken Vlaming, in den dracht, den zang, de zucht en den zwier van elken Vlaming, of Vlaanderen zal..... Vlaanderen uit zijn.

't En zal!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken