Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 321]
[p. 321]

[Nummer 21]

De Wederkomst

I.

DAAR de avond gevallen was, en de bazin der herberg verklaard had zij wilde vrij blijven, om den kerstavond met haar huisgezin over te brengen, was Jan Fauveau reeds om acht ure naar zijne kamer getrokken.

‘Zijn dat nu redenen? had hij gezeid, al die kaaswinkelkroeg verlatende, die in de benedenverdieping gehouden wierd. Kerstavond! is dat geen avond gelijk de andere?’

Gewoonlijk bleef de drukkersgast tot de ure van het slapengaan praten met de bazin of met de andere kalanten, behendige en verleede opeters van hunnen dagloon, die op hetzelfde uitsteekberd kwamen beeten. En daarbij was zijne zolderkamer niet warm in dien wintertijd en dien helderen nacht, als de Loire ijsschollen kruide, als de aarde met sneeuw overdekt was, en als het water der daken aan de roten der dakgoten eenen baard hong.

[pagina 322]
[p. 322]

Jan Fauveau naderde tot bij het venster dat uitkeek op de Loire en op de kaaien van Nantes. De stroom vloeide, rap, tusschen zijne arduinen oevers ingesloten, en zijne duizend vloeden, die dooreenstroomden, gelijk de stringen van een dikken kommel, om die watermacht te vormen die zeewaard vlucht, verhieven soms de oppervlakte in barnende kronkelbochten, duikelden soms en verdwenen onder het grijsachtig watervlak, dat zij met lichte liksems overschilderden.

De schepen sliepen, geheel bruin, in lange reken geleid. Verder lagen de zeescheepstimmerwerven, de stapelplaatsen, de opeengehoopte daken der leege huizen van 's Hertogenweide, en de veruitgestrekte verten der landerijen op den anderen oever, naar Vendëe toe.

Neen, Jan Fauveau, gij zijt mis; deze nacht is niet gelijk de andere. De voerwagens hebben bijna alle opgehouden te rollen; de voorbijgangers zijn zeldzamer en min beslaafd als naar gewoonte; vele winkels hebben reeds hunne vensterluiken half gesloten, en de smalle streep licht, die op de straat eene zilveren roede legt, zegt dat het huisgezin, het kleine volk rond de lampe geschaard, de feestruste begint van morgen.

Kerstnacht! Jan Fauveau was in gedachten verslonden en, daar de wind uit het Zuiden blies, regelmatig en zacht, gelijk een lachende zeevloed die de aarde lekt, hoorde hij de klokken van zijnen geboortegrond, de klokken van Vendeë aan 't bongelen. Zij bingbongden uit de onzichtbare, verafgelegen kerktorens, en hun gebingbong kwam toe verflauwd, ongelijkig en aaneenhoudend, gelijk het gonzen der meuziën in den zomeravond rond de kopwilgen. Het zei: ‘Komt naar het groote nieuws, dat de nederigen sedert achtien honderd jaar verblijd heeft. Komt, verdrukten, want de hoop verschenen is; komt, levensbekommerden, want de eeuwige vrede opgestaan is!’

En de man, tegen de vensterruiten geleund die beefden gelijk vedelkoorden, herdacht den grond, daar hij een kind van was; het land met zijne bergkloven, in wier

[pagina 323]
[p. 323]

holten beken suisden zonder naam; het land met zijne bosschen en koornvelden; het land daar de kleinste pachthoeven, op den top der heuvelen gebouwd, naar malkanders leven luisteren, wanneer het zesgespan ossen op de beide hellingen van het dal aan 't ploegen is, of de mannen op den rug der zusterheuvelen aan 't oogsten zijn. De grond is zwaar om bewerken, en de koppen zijn er hard en lijdzaam en moeilijk om bedaren.

 

***

 

Waarom had hij het Hazengoed verlaten, die Jan Fauveau, die onder zijne kleedij van stadswerkman, nog zijnen boerschen gang bewaarde, en zijnen verwilderden blik, en de roozenkleur met sproeten doorzaaid van zijne Vendeesche moeder? 't Is juist omdat zijne moeder gestorven was, en er, nopens de erfenis, een schrikkelijk schouwspel plaats gegrepen had in de groote keuken der hofstede, die gewoonlijk zoo vreedzaam was. De zoon die alsdan maar zestien jaar oud was, eene bleuzende krieke van jonkheid, met gulden kroeselkop en engelachtig schuldeloos wezen, maar in wien de toomlooze mannenkracht der voorvaderen herleefde, had eenen avond durven vragen: ‘Geef mij mijn recht. Ik heb gedeeld van onze moeder met mijne zuster Justine: ik wil mijn deel.’

Groot was de stoutmoedigheid en bijna ongeloofbaar. Rekening vragen, het erfdeel eischen! Bij dat hooren was de vader, die maar moeilijk voortkon niettegenstaande zijn hardnekkig werken, maar die zijn gezag verre boven de wet stelde en die geenen wil kende boven den zijnen, vol verontweerdiging uit den hoek van den heerd opgestaan, en had met den geduchten mispelaar het kind weggejaagd, als eenen nietweerd, dat aan de aloude gebruiken te kort deed.

Sedertdien hadden zij malkander niet meer weêrgezien. Jan was naar stad geblonden. Hij was eerst als leerling, daarna als werkman in de drukkerij gegaan van een dagblad en, acht uren daags wrocht hij in den leegen

[pagina 324]
[p. 324]

werkwinkel, te midden van het gerucht der ratelende getuigen, bij het licht der gasbekken, die men, omdat de straat zoo donker was, nog lange voor zonondergang moest aansteken. En welja, hij had hem aan zijn lot onderworpen en was er zelfs gewoon aan geworden. Nu was hij vier en twintig jaar oud. Maar sedert hij van de soldaten weêrgekeerd was, waar hij twee jaar en meer weerom in opene lucht geleefd had, schenen de weken hem langer, en woeg de stadslucht zwaarder op hem. Meermaals was hem het gedacht te binnen gekomen zijne zuster Justine te gaan bezoeken en eens weer te keeren naar het Hazengoed, dat te rooken lag tusschen drie olmen zoo oud als de straat; want wat den vader betrof, het was gedaan tusschen hen, nietwaar, en voor eeuwig en ervig uit!

('t Vervolgt)

C.D.J.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken