Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 353]
[p. 353]

[Nummer 23]

De Wederkomst
(Vervolg van bladz. 342.)

JAN zweeg. Justine, een oogenblik twijfelende, ziende dat zij aan malkander niet spraken, verstond dat het maar een bezoek was van den broeder, en dat er eene toelating noodig was om binnen te komen. Alsdan, hare twee handen naar vader uitstekende, om hem te smeeken er niet tegen op te komen, en met haar ten minste medelijden te hebben, zoo ging zij tot aan de deur van den stal, en omsloot haren broeder Jan in hare armen, en drukte dien boozen blonden kop tegen haren zwarten snuitdoek, die haar het uitzicht gaf van eene weduwe, en zij fluisterde: ‘Ha, gij zijt daar! gij zijt daar!’

Zij miek haar dan uit zijne armen los, geheel stillekens, nam hem bij zijne hand en leidde hem mede, dweers door de keuken, tot bij den heerd. De vader bezag gedurig sterlinge het kind dat naderde; maar Jan had allengskens zijn hoofd laten zakken, en hij zou geweend hebben, ware

[pagina 354]
[p. 354]

het niet geweest dat hij beschaamd was voor den stalknecht, die hem ook bezag.

‘Vader, zeide hij, wij hebben morgen geen werk, en ik ben naar het Hazengoed gekomen, om er, indien gij wel wilt, den hoogdag over te brengen.’

Verwachtte de oude wat anders? Hij en antwoordde niets. Alleenlijk, na eenen tusschentijd, binst denwelken eene klok begon te luiden in de verte, stak hij zijnen rechteren arm uit, en wees eenen stoel aan, al den anderen kant van den heerd bij den stalknecht.

Het was de toelating die hij gaf. Maar het teeken van zijnen arm was zoo plechtig en zoo ontzagwekkend, dat de kinders zwegen, geene rekening houdende van hunne jaren. Allengskens nochtans dorst Justine, die nevens Jan zat, met hem spreken, in korte zinsneden, al stille vezelen, trachtende, onder zijne nieuwe kleederen, Jan van eertijds te erkennen. Zij begon hem te spreken over de dingen van de streke:

‘'t En is hier al niet veel veranderd. Gij zult geheel het Hazengoed erkennen, morgen, als het dag zal zijn. Nochtans, ik verwittig u dat de groote haveressche door het onweder omgewaaid is, gij weet wel, de haveressche die zulke schoone, roode hiepen droeg.

- Ja, zeide Jan, ik herinner het mij, op den hoek van het groot Bunder, bij het hekken dat zoo zwaar was.

- O! het is in brokken gevallen, dat oude hekken, en 't is nu een nieuw. En de haag ook tusschen de twee eekenakkers, vader heeft ze doen uitsmijten. Nu groeit de terwe daar gelijk in luilekkerland, en de haver ook. Wat den stal betreft, gij verstaat dat de ossen dikwijls verkocht wierden, aangekocht en weder verkocht sedert dien tijd; maar 't is altijd hetzelfde ras, Vendëers met hunne groote hoorns, goed voor 't werken, gelijk gij zult zien.

- Ik zal den tijd niet hebben om het te zien, Justine.

- 't Is waar, gij zult den tijd niet hebben... De stad!... De stad!...’

Zij slaakte eenen zucht, en voegde er bij:

[pagina 355]
[p. 355]

‘In het dorp zult gij een nieuw huis zien, dat de pachter van het winkelgoed gebouwd heeft, de oude pachter, die een witten wijngaard had in de leegte over onze kwâbrake.’

En alzoo, in zinsneden, door stilte onderbroken, hadden de broeder en de zuster, tegen malkander gedrumd, en in hunne liefde afgezonderd gelijk of zij een eiland waren in de groote keuken, begonnen het gemeenzaam leven herleven waaruit de eene zijn leven verbannen had. Maar hunne woorden stille gevezeld en mieken zooveel geruchte niet als het blazen van den wind onder de deuren, of het spokken van het drooge rijshout in het vier, of het getiktak van het uurwerk. Zij spraken vreesachtig. Als de vader zijne beslagen schoenen verzette, zag men wel dat hij integendeel dorst en gebood.

***

De oude landbouwer had niet opgehouden, voor het avondmaal van Kerstdag, gekookte kastanjen te pelen, die nevens hem een roodachtigen hoop vormden en lagen te doomen in eene eerden teele; maar hij en at geene meer, gelijk hij van tijd tot tijd deed eer dat de zoon ingekomen was, en zijne geknobbelde handen, die kwalijk pasten op dat prutselwerk, stonden niet van werken. Men zou gezeid hebben dat hij onverschillig was over de tegenwoordigheid van Jan Fauveau... Alleenlijk hief hij somtijds zijn grijs hoofd op; en hij wendde naar het schouwgat zijne lijzige oor en zijne lange haarkrullen daar zijn hoed een blinkenden plooi in geteekend had, en hij luisterde naar den toon der klokken die van daarboven kwam.

Het moest elf ure en half zijn als hij opstond, de keuken dweerschte, en zeide: ‘'t Is tijd.’

Jan Fauveau vond hem zoodanig groot als hij recht stond, dat hij verbaasd was gelijk over iets dat hij hem niet wel herinnerde. Hij bleef naar den heerd gestopen, voor het verflauwde vier dat voort brandde aan de twee einden van den poorter, die dweers over de brandels lag.

Misschien gevoelde hij bachten hem de oogen van den landbouwer die, in het donker, hem kleedde en, voor den

[pagina 356]
[p. 356]

eersten keer, zijnen vernederden zoon bezag en hem riep met die spraaklooze stem van het herte, die haar nochtans doet hooren en die de zielen aan malkander bindt.

Jan leed, en hij raadde een ander lijden nabij het zijne, in het zwijgen binnen de keuken van het Hazengoed. De vader nam zijnen hoed, miek zijnen gaanstok met leêren handhave van de hanglatte los; de ossen, uit hun nachtelijk druilen ontwekt, wreven hunne hoorns tegen de duigen hunner kuipen. Wat verder ging een angstig noodgeschreeuw op van al het pluimgedierte, aanden, hennen, ganzen; een flodderen van vleerikken, een dooreenwoelen van twee honderd beesten die hekeldichte zaten en tegen de berdels van hun kot vlogen. En aanstonds daarna kwam Justine, die buitengegaan was, en opende de deur van het Hazengoed al hare schorte schudden.

- Ewel! zeide zij blijde, ik zal er dit jaar hebben!

- Wat dan? vroeg Jan.

- Eiërs! Herinnert gij u dan niet dat, als de hennen en de aanden dezen nacht wel eten krijgen, zij geheel het jaar leggen zonder ophouden?’

De drukkersgast glimlachte, want dit was de eenige en geheel onschuldige bijgeloovigheid van Justine, hij herinnerde het hem nu. Zij liet eertijds nooit na, zelfs wanneer zij naar de middernachtmis niet ging, op te staan om aan het pluimgedierte het kerstdaggraan te geven.

('t Vervolgt)

C.D.J.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken