Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 15 (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 15
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.40 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 15

(1904)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 219]
[p. 219]

‘Groote Cent’

Zóó noemden wij hem in ons kindertaal!... Zeer hoog moesten wij, met onze helle oogskens naar boven kijken, naar den loggen kop, die daar waggelend, altijd van den eenen kant naar den anderen sloeg, op 't lange slanke lijf. We moesten er hoog naar opzien, als naar den hoog-opgeschoten toren, de piepers hel-plinkend toenijpen en schudden onze suizende griezelige kopkens; in ons kinderlijke onmacht bewonderden we vroom dien hoogen grooten man, in ons klein- en kind-zijn voelden we als een afschrik voor:

‘Grooten Cent’.

Niet lang toch, duurde 't terugwijken: er lag in die groote grijze oogen, zoo'n uitgesproken zweem van zacht- en goed-zijn, er woei langs zijn ruwharig wezen, altijd zoo'n doorvoelde rust en vrêe, dat we blij en fluks weldra, langs zijne beenen sprongen, lijk jonge katten er tegenop kropen en soms met vieren, aan zijn armen te sleuren en te trekken hongen.

Die goede ‘Groote Cent!’

IJzervast staat zijn grof-uitgehouwen beeld in mijnen kop geprent, immer drijft zijn schim voor mijn denkenden geest; van alle kindergeneugten, van geheel dat groeiende, bloeiende zomertij, van 't leutig zonnig zijn, staat hij, als de stroo-bloem, onverslenst op 't geurende perk mijner blijde, wijde herinneringen.

‘Groote Cent’ was lang, acht jaren wel, bij de soldaten geweest, hij had hem verkocht in den tijd en kwam daarna weder op zijn geboorteplek, wêer beginnend, die altijd zelfde rustige levensdagen, 't keeren en 't komen, 't werken en rusten, zijn werk om zijn korste brood.

Spijts zijn jarenvracht en 't zware lijf ging ‘Groote Cent’ nog recht, recht als eene keers, op zijn lange beenen die krom en doorgezakt van 't danig peerd-rijden, hem fel ontsierden.

[pagina 220]
[p. 220]

Thuis hadden ze ‘Groote Cent’ doodgeerne in den hof. Vóór 't soldatenleven had hij met vader-zaliger ook den hof gedaan en 't hovenieren zat vergroeid in hem. Eenen tijd van kant gelegd zoo had hij 't toch niet vergeten noch verleerd.

Van zondags 's morgends, als hij bij ons, op zijn Paaschbest uitgedost al een borrel pakken, zijn weekloon kwam optrekken, dan waren Cente's werkdagen al vastgesteld en aangeduid, 't wierd geen enkelen dag overgeslagen en elke nieuwe dag bracht hem ook meestal een nieuwen meester.

Met de spade op den rug trok hij immer, regelrecht den hof in om zonder dralen in 't werk te schieten.

Als de oude olm, die achter in den hof, nog fier zijn kruin de lucht inzwiert en met zijn fel-toe-getakelden stam, nog pal blijft voor alle loeiend onweer, zoo bleef de ‘Groote Cent’ nog vol krachtig leven en ook vol taaie werklust. Geen enkel oogenblik kon hij verpeuzelen noch verklikken. Als de school uit was, en wij springend, met de rotelende schooldoos nog op den rug, het hofpad opliepen tot bij onzen vriend en allen te gelijk hem om een soldaten-vertelselken bedelden, dan zag hij niet eens op; stonden wij met onze bedrukte wezens hem vraagoogend te bezien, ongeduldig door den grond te scharren ja! stout, kapoenachtig met zijn frak te trekken, dan!... dan rechtte hij hem statig-langzaam op, met zijn toegenepen reuzenhand en lang-uitgerekten vinger wees hij dreigend naar het hofhekken, zijn anders zoo goedige oogen schoten bliksemschichten en zijn bulderende soldatenstem zoefde rond ons ooren en deed het bloed in onze aderen stiller loopen, zijn voet viel kletsend tegen 't staal der spade en.... ‘En avant... marche!’.... Als een bende musschen waar 't dampend buskruit tusschen valt, vlogen we den hof uit, de speelplaats op. Hij lachtte eens de brave Cent, schudde zijn loggen kop op 't lange lijf en... wrocht dapper voort.

[pagina 221]
[p. 221]

Twaalf uren! Breed-galmend stijgen de bronzen klokkenstemmen uit de zwart-donkere galmgaten en komen in trillende deining, over de hooge huizen heen, neerglijden in de hovingen om zachter-trillend weg te trekken verre in 't lommerig bosch-paleis, waar z'hun fezelende stemmen met het ritselende loover mengen en stillekens ergens op den boord van een ondiepen gracht gaan uitsterven... 't Is noen en op der klokken tonen, stoot 't zoevend stoomgetuig der fabriek, zijn gillenden snijdenden schreeuw, de wijdbedampte lucht in. Gichelend, hol-stampend met hun blokken op 't harde gaanpad of op de breede kasseide, al vechten en poetsen, spoeden de fabriekmannen naar huis.

‘Al weeral gedaan’ neurriet ‘Groote Cent’, hij werpt zijn schup vóór hem in d'omgedolven aarde. Hij steekt zijn pijpken aan en smekken-paffend, trekt hij door de keuken, de huiskamer binnen, aan tafel, op zijn vast-aangeduide plaats.

Moeder heeft de soep nog niet gereed, maar Groote Cent is thuis bij ons. Hij leest het dag- of weekblad tot wij allen komen aangestormd. Een leger opgeruide wapenmannen kon niet met meer drift noch in woester vaart ten vijand loopen als wij op ‘Groote Cent’, die van schrikwekkende bevelhebber een echte kindervriend, een vader was geworden.

Zijn twee lange beenen, die eerst kruiselings overeen lagen, zet hij nevenseen, wagenwijd open en in vollen draf, met lossen toom komen wij die openstaande poort ingereden. 't Weerhelmt in huis, van 't woelig leven dat we houden, kletsend vallen onze pollekens op ‘Groote Cent’ zijn straf-gespannen diemitten broek of op zijn opengespreide handen. Eenigen klefferen achter op zijnen stoel al trachten dien zwaren blok omleeg te trekken; anderen kruipen als ratten zoo vlug, zijn hooge knie op en dáár schrijlings op 't hooge peerd, draven ze getweëen, gedrijen soms, in wilden rit op en af, wijl z'hun luide leute en ongedwongen drift in wilde kreten en luide schaterlachen,

[pagina 222]
[p. 222]

lucht geven. Fiks zitten ze op hun peerd met die fierheid en trots, hun bevelen gevend, schreeuwend en donderend, lijk ze van ‘Grooten Cent’ het hebben afgeluisterd en afgeleerd. Als peerdjes stap vertraagt en 't nog niet genoeg is voor hun nooit-voldane gulzigheid en nooit te stillen grillen, dan bonken ze met gebalde vuistjes op Cente's bil en weer weergalmen nog luider, wilder ‘Grooten Cent’ zijn ‘commanden’....

't Eerste, 't beste speelgoed kon ons niet gewilliger zijn en wars van allen opstand, als ‘Groote Cent’. Nooit werd hij dat spelleken moede; maar ook, wij waren zijne vriendjes, zijne kleintjes, wij mochten dat doen tot de maat eens vol kwam en zijn grove handen ons in de lenden nepen of zijn stekelige baard tegen ons zacht-gladde wangskens kwamen ruischen, op een omzien waren we weg dan, luidgillend, met de armen opgestoken. Wij verdwenen om seffens, schorvoetend, luikoogend weer te keeren. Zoo ging 't eene spel achter 't andere, tot, Moeder pruilend en kijvend, met de soepkom in de hand, ons uiteen kwam jagen. ‘Gauw! gij kwade jongens, gij ligt den grond-zeudigen dag dien braven vent op 't lijf. Gauw! aan tafel!... wijl zusjes zilveren stemmeke 't gebed des Heeren prevelde, blikten wij schalksch omhoog naar ‘Grooten Cent’. Hij, de oude! knikte ons blijoogend tegen, met op zijn verschroeide wezen, dien danigen rust en zielevrêe, dat we Moeders kwaad zijn alras vergaten.

De brave ‘Groote Cent’!

In ruwe maar vaste trekken staat hij uitgeprent, in mijnen kop, ik denke er dikwijls aan en als ik thuis ben als ‘Groote Cent’ bij Moeder komt op den winkel, ga ik hem groeten blij genegen dan:

‘Dag Groote Cent!’

 

G.G.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken