Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 20 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 20
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.33 MB)

ebook (4.13 MB)

XML (2.05 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 20

(1909)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 140]
[p. 140]

Ongenoode Gasten

AFRIKA is 't land van de wilde menschen en van de wilde beesten. Gij moet daarom niet denken, dat wij alle dagen verscheurd worden door tijgers en leeuwen en luipaarden, of doorsteken door de buffels, of levende ingeslikt door reuzenslangen of krokodillen, of verpletterd onder de plompe pooten van den olifant. - Neen, sedert Adam en Eva hunne eerste perte uitgemeten hebben, is het wild gaan vluchten voor den mensch. Maar, die niet vluchten, wel integendeel, zijn de kleine beestjes.

In Congo, zie, het wemelt hier van dat ongedierte. 'k Weet niet van hoeveel soorten van muizen en ratten, b.v. de negers wel tellen. De Nyma of groote veldrat, de Ubende, de Lukinza, de Cuta-hanga enz. Meer dan eens ben ik op muizenjacht geweest rond mijne kamer; want die gasten eten gaten (dat is aardig hé; een gat eten?) in uw kleer- en beddegoed. Eene soort muis is de Nungi. Laatstleden, op reize, wierd ik alle avonden, in mijn reisbedde, zoo een sterken geur gewaar, zoo een stank, met permissie! en ik kon niet raden van waar het kwam. Op zekeren keer, hield ik huiszoekinge in de kist van 't bedde, en daar sprong een leelijke beeste uit, lijk een muis, maar met een grooten kop: 't was de Nungi. Veertien dagen lang had zij al mijn goed verpest. Vuile beesten zijn ook de Cancrelae's, of hoe heet dat in 't vlaamsch? - Langwerpig, plat, hardvleugelig kerfdier, vuil van kleur en vies om zien; meest bruin, soms Izabellekleur, soms groen als ze in de blâren zitten. Die zijn overal waar ze niet moeten zijn, mengen alles, eten alles, vermoorden alles. Ge vindt ze op den bril van no 100, zoowel als in uw spinde, in uwe boeken als in uwe broeken. Zij kunnen loopen als de besten, en ze stinken als ge ze dood stampt. Andere bezoekers zijn de Swami's; een soort rosachtige daze, die anders wel een beetje trekken op onze str...vliegen. Eens op een versch gebouwd dorp zaten wij onder het voordak van mijne hutte. Maar Swami's; Swami's, dat de zwarten zeiden: dat is hier het dorp van de Swami's! - op al dat bloot is - de zwarten hebben het dus des te kwader dat ze al niet veel kleêren dragen - komen ze met hunnen snuit door uw vel booren, om - als ge ze laat begaan - hun eigen dikke te zuigen aan uw bloed. Hoe

[pagina 141]
[p. 141]

rap de Swami's ook zijn in hunne vlucht, toch weten de zwarten ze af te weren of dood te slaan. Kletse! niet hun tsese of bondje palmblârenribbekes (ge zoudt zeggen een hondje hazegras of kwâ-jongens). Ik heb er een anders zien te werke gaan. Hij liet het diertje gerust zitten op zijne kuit; als het nu zichtbaar begon te zwellen van 't bloed, pakte hij een greepje asch, en liet het stillekens vallen op den Swami, die stekeblind en zat zijnde, zich liet pakken en dood slaan.

En de weegluizen dan? Ik heb er eens meêgebracht uit de dorpen.... en 'k zeg u maar dat! Bij dagen slapen ze, terwijl de menschen wakker zijn, in de plooien van mijn lakens en den naad van het muggennet, en 's nachts, toen ik ook lust had om te slapen, dan kwamen zij uit alle hoeken en kanten om mij wakker te houden. De Belgsche weegluizen heb ik nooit van dichtbij bestudeerd, maar ik weet dat de Nayombsche dóorbijten en niet te best rieken als ge ze dood doet. Ze dood doen is nochtans het rechte middel om ze onschadelijk te maken, want ze muilbanden, daar valt niet aan te denken.

Maar de mieren! Ik spreek niet van de witte mieren, die heele huizen ondermijnen, alles af- en dóoretende daar ze hunne eerden tunnels tegen bouwen, die de schoen van uwe voeten zouden afwreten, zoodat de koperen nagels alleen overblijven....; noch van de karavaanmieren; noch van de rosse mieren; noch van de kleine miertjes die overal waar iets te krijgen is, en meer dan eens daags, hunnen nooddruft nemen; maar van de mieren, in den wandel gezeid Zitsele-moni. Deze middelmatige, zwarte mieren kunnen een mensch leelijk vast hebben. Eens op een avond, juist toen ik mijne drie Wees-gegroetjes gebeden had, en te bedde ging, gevoelde... krevelen alhier, stekken aldaar.., Ik kijk met een sulferke en... ik naar buiten om hulp! De mieren, de mieren! - Gelukkig dat ik nog niet te bedde was. Zoo 'n leger, een waar leger, zou u 's nachts in uwen slaap komen aanvallen..., ge zoudt droomen, geloof ik, dat ge met uw zet in de doorns gevallen zijt. - Mijne hutte nu was sinds een tijdlang niet bewoond, en de beestjes kwamen eenvoudiglijk hun aas zoeken aan de Cancrelae's en diergelijken. Daar ik ze stoorde in hunne bezigheid, wierden ze opeens kwaad op mij. In een, twee, drie kwamen eenige dragers, de kapita van 't dorp (d.i. konings

[pagina 142]
[p. 142]

eerste minister) en de vrouwen uit 't gebuurte toegeloopen, de eene met een busselken drooge palmlatjes, dat tot fakkel diende, de andere met een gloeiende schie, sommigen met fakkel en brandstok samen. Eerst binnen de hut, al stampende en trappelende op hunne bloote voeten, klopten ‘de mierenweerders’ vier en houtkolen van hunne stokken om den vijand te verdrijven ofte verbranden. Dan stormden ze naar buiten, alwaar dezelfde jacht herbegon. Gestadig liep men over end' weêr om de fakkels weer aan te steken en nieuwe brandstokken te halen, alles op een drafke.... tot eindelijk heel het slagveld ontruimd was en met lijken bezaaid.

De muggen zijn nog een soort erger. Ze broeien hunne eikes uit op staande water, en komen den mensch, volgens de geleerden, kiemen van koorts en ziekten inenten. Eerste middel: grachten graven, moeren dempen, gras en boschland ontginnen. Tweede middel: een ‘moustiquaire’ of muggennet over uw bed spannen. Derde middel: een goede pijp rooken.

De bifwekene's of Maringonin's zijn kleine kleine vliegskes, die vooral 's morgens en 's avonds, onhoorbaar en bijkans onmerkbaar, met heele benden rondvliegen, zich neerzetten op uwe handen en uw wezen..., en ge wordt het eerst gewaar, als hunne beten beginnen te jeuken, en uw vel vol komt met kleine roode bobbelkens.

Andere beestjes, ook een slag bifwekene's geloof ik, vliegen in 't donker. Eens had ik mijn venster en mijn muggennet wat opengelaten: ze kwamen af, en ik moest eruit of ik kon geen oog meer toedoen van de eeuwige jeukte.

Doch de kleinste, de kwaadste, de slimste en de onbeschoftste van al 't klein gespuis, zijn zeker de tjieken of voetluizen. Ze kruipen onder uw vel, soms een stuk of vijf in éénen tee en ge voelt het niet eer dat ze hun eigen in een heel bolleken al kleine eikes gewikkeld hebben, een zwart puntje in een bolleke wit vet. De plaats waar zoo 'n gast zijne intrede genomen heeft wordt rood, zwelt, en 't kittelt er geweldig. Dan roept gij eenen neger - of ge doet het zelf, als ge ervaren zijt in 't vak - die met een scherp palmstokske de gewichtige bewerking of operatie aangaat, en de tjieken met broedsel en al uit haar nest peutert. ‘Voetluizen’ is niet heel juist gezegd. Gij kunt

[pagina 143]
[p. 143]

immers wel eens tjieken hebben in uwe handen, in uwe knieën, of gelijk waar. Sommige zwarten hebben er tot in hun.... achterwerk. Men zegt dat ze niet inheemsch maar ingebracht zijn met de Blanken.

Wij mogen nog O.L.H. bedanken dat al die beten niet doodelijk zijn. Nog liever muggen en voetluizen.... dan tijgers en leeuwen.

L.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken