Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 20 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 20
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.33 MB)

ebook (4.13 MB)

XML (2.05 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 20

(1909)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

De Vrede bij de Saalfranken en de Vlamingen

WAT beteekent eigenlijk en alleengenomen het woord ‘vrede’? Wierd het altijd geschreven zooals nu? Heeft het betrekking met oude geplogenheden, met oude rechtsgebruiken van bij de Germanen? Is bij de Saalfran-

[pagina 183]
[p. 183]

ken en bij de Vlamingen, hunne nazaten, daarover nog speur te vinden?

Bij de Germanen komt men het woord ‘vrede’ eerst tegen.

Bij de Indo-Germanen is er geen gemeenschappelijk woord voor ‘vrede’ bekendGa naar voetnoot(1).

Bij de beschaafdste Germanen moeten wij dit woord opzoeken, en er de beteekenis van naspeuren.

Gaan wij maar recht naar de Saalfranken - primos omnium Francos - wier wetgeving wijd uitloopt over de ‘vrede’ en in wier namenschat honderden vredenamen te vinden zijn.

Bij hen en bij hunne nazaten, de Vlamingen, zullen wij over de ‘vrede’ meer dan eene wetensweerdigheid aantreden. Onze bronnen zijn: hunne landwetten, hunne rechtsboeken en berechten, hunne oude landboeken en namenlijsten.

Ze zullen ons beter inlichten over de ‘vrede’ der oude Germanen, dan alles wat wij in Duitschland zouden raadplegen. De reden is eenvoudig: de West-Germanen alleen, aan wier hoofd de Saalfranken in opzicht van beschaving verre vooruit stonden, moeten voor de oorspronkelijke Germanen genomen worden: de Oost-Germanen immers hebben in latere tijden den algemeenen naam van Germanen aangenomen; hun echte naam ware Oost-Dietschen. Nu de West-Germanen op weinig uitzonderingen na, zijn naar onze streken, volk voor volk, uitgeweken, plaats makende voor de Oost-Germanen. Zoo komt het dat wij, voor alles wat hunne oude gebruiken, zeden en wetten betreft, alhier betere bronnen hebben dan in Duitschland.

Doch vooreerst is het noodig, eenige slechte vooroordeelen over de Germanen voor goed ter zijde te stellen. Men heeft ons de Germanen afgeschilderd erger dan de wilden! Caesar en Tacitus openen de reeks, en de latere schrijvers hebben tot op onze dagen ze nagezongen en het

[pagina 184]
[p. 184]

hunne bijgebracht om de zaak merkelijk te verslechten. Caesar getuigt dat de Germanen niets en kenden van den landbouw! dat hunne landerijen al bijeen lagen zonder palen! dat er bij hen geen eigendom bestond! en Tacitus voegt er bij: dat ze gedurig veranderden van land, enz.Ga naar voetnoot(1).

En zeggen dat de Saalfranken bijna allen landbouwers waren die groote en welingerichte hoven bewoonden en een geheele wet hadden schier uitsluitelijk over den landbouw handelende! Wij vinden er uitdrukkelijk in: dat de eigendom bestaat; men spreekt ervan verkoopen van land enz. Men ziet er de stukken land, met palen en perken voorzien, met schutten en schoten, met hagen en heggen! Het wordt er verboden van streek, van hofstede te veranderen!

Ze kenden geene weiden! Maar wat denkt Tacitus toch! Hunne wet verbiedt op verschillige plaatsen in andermans gers te snijden. Zijn landgenoot Plinius haalt in hunne streek: Gessoriacum aan, tot heden toe 't Gesserijk genaamd, eene groote weilandstreek.

Zij weefden geene kleederen en droegen dierenvellen!

Hemel toch! 't was tevens het land der ambachten, die reeds vóór het opstellen der latijnsche Lex Salica, hunne wetten en keuren bezaten voor de groote en de smalle ambachten - ze staan aangehaald in de glossen van den Malberg: ambathonia - smala ambathonia. Niet te verwonderen dat met de latere beschaving die ambachten in ons Vlaanderen zoo machtig geworden zijn.

Dit vooruitgezet zoo mogen wij gerust aannemen: 1o dat de Saalfranken, die wel de beschaafdste der Germanen waren, als een gezeten volk van landbouwers en ambachtslieden, de huizelijke vrede konnen handhaven; 2o dat er ‘de vrede’ zijn bijzonderen stempel zal vertoonen als

[pagina 185]
[p. 185]

gemaakt zijnde over zaken die den landbouw en de nijverheid aangaan.

Die vrede wierd gemaakt en geteekend, niet tusschen twee vijandelijke mogendheden, maar tusschen bijzondere mannen, of tusschen gansche huizen (familiën). Men noemde ze dikwijls: huisvrede, gelijk den twist of den familiehaat: huisveeteGa naar voetnoot(1).

Zulke vrede kwam tot stand, na eenen manslag, na een gevecht waar wonden, kneuzingen, verminkt heden werden toegebracht, later zelfs na enkele geschillen zonder gevolg. Het doel van die vrede, was niet alleenlijk eene zekere overeenkomst te maken, maar nog de wederwraak te beletten, die ten laatsten kon uitkomen op gedurig herhaalde wederwraak en eindelijk op eeuwigdurende huisveete. Van oudsher wierd de ‘vrede’ door de landwetten opgelegd, en met wettelijkheden en plechtigheden uitgevoerd.

Die geplogenheden hebben wij te onderzoeken, en zij zijn het onderzoeken weerd in opzicht van rechtskunde, van taalkunde en van folklore.

 

Wij zullen onze oudste bron eerst raadplegen.

Nemen wij de ‘Lex Salica’ Cod. 1. Tit. XVII: De Vulneribus. In aanmerking genomen dat er spraak is van wonden en verminktheden, waarop volgens oud germaansch gebruik men verplicht was vrede te maken.

Als men de verschillige codices vergelijkt, vindt men er op die plaats de volgende eigenaardige en, op eerste uitzicht, onverstaanbare glossen. 't Verwondert ons dat de taalkundigen ze niet allen misschreven verklaard hebben. Uiuisio feth; chicsio frit; chisio frit; geisofredo; cusfredum (2 maal); charfrido (2 maal); hisifreth gasfrit; chesfrido! Wie wordt dat wijs?

De taalregels alleen kunnen ons uit den slag niet trekken, gelijk in veel gevallen als het woorden geldt die

[pagina 186]
[p. 186]

dagteekenen van vóór de scheiding van Oost- en West-Germaansch. De ondervinding heeft het bewezen.

De taalkunde heeft alsdan meer dan eene hulpwetenschap noodig.

Had de geleerde professor Kern, onze oude keurboeken gekend, hij zoude ongetwijfeld in Tit. XVII de Vulneribus, het woord freth, frit, frith, cusfredum, charfrido, chesfrido anders uitgelegd hebben.

De L.S. heeft: l. [3] Si quis alterum in caput plagaverit ut cerebrum appareat, et ex inde tria ossa quae super ipso cerebro iacent exierint, malb.: uivisio feth,....; Cod. 2 heeft: chicsio frit en chisio frit; Cod. 7. 8, 9, cusfredum; Cod. 10, charfrido.
Zelfde Tit. XVII, l. (4): Si vero inter costas fuerit aut in ventrem, ita ut vulnus appareat ut usque ad intrania perveniat, malb.: hisifret; Cod. 2 geeft: gasfrit; Cod. 6, 5: geisofredo; Cod. 7, 8, 9: cusfredum.

Kern. Notes. Tit. XVII: l. 108, zegt: Wounding of te brain is called chicsio - chisio frit in 2, uinisio feth in 1. Feth is obvios by the same word, wether it be a clerical error for ferth... We have as cognate words. O. Fris. fereth, ferth, offence, injury; benfrotha = bonewound.

Chicsio, chisio, is the gen. pl. of a word denoting: cerebrum.... nor is it doubtful that chicsio, chisio and uivisio point to one and the same word, wich, though. I feel some hesitation in saying it, must be chirsi, in the main O.N. hjarsi. Swed. hjesse, and D. hersen.

Vooraleer daarop iets te zeggen, zullen wij vooruit en vooral doen opmerken dat Kern als een grondbeginsel aanneemt dat de glossen van den Malberg de woorden der L.S. waarnevens zij staan, vertalen, of toch wedergeven.

Daarin is hij mis.

Die glossen zijn enkele verzendingen naar den ouden malberg, en slechts hier en daar bij uitzondering kunnen zij voor vertalingen doorgaan.

Alzoo meent hij: chisio te moeten uitleggen door het nevensstaande cerebrum; verders l. 110 geiso en gas, door costae, om de zelfde reden!

Met charfrido kan hij geen weg; hetgeen hij bekent:

[pagina 187]
[p. 187]

I refrain from pronouncing a more decisive opinion. Cusfredo zou: excidium. O. Fris, gersfal, beteekenen!

 

Om nu den uitleg dier woorden te vinden zullen wij een andere bron; onze oude westvlaamsche keurboeken te rade gaan; die onder ons gezeid, niet weinig uitweiden over die stof; ze spreken trouwens voor een volk wien het vechten in het bloed zit, volgens het spreekwoord: ‘een Vlaming vecht tweemaal daags’.

De K.v. 't Yp. Amb.: Van paix, zoendijnc, vreide up te nemene van vechten: - vrede van vechten!
Item ten ghonen dat dickent ghevallen heift, ende ghescepen es daghelijcx te ghevalne dat i. paix, zoendijnc, vriendelike vreide, of upnemen van ghescille van vechten tusschen partien ghemaect zoude zijn... ende inen die dickent te broken heift met partien doot te slane, te creipelne, of grovelyc te wondene ende te quetsen binder voorseide steide... enz., so es up beede gheappointert ende gacordeirt, dat, waert dat enich paix, zoendijnc of vriendelike vreide ghemaect ware in de vorseide castelrie, in kenlycheden van wetten... enz... ende boven den paise, zoendijnghe of vriendelicke vreide iement gheschleigen, ghewont of dood gheschleighen worde binder steide van Ypre voorseid omme toccoisoen van den eersten faiten daer of de paix, zoendijnc of vriendelike vreide te voren ghemaect zouden zijn, dat men dat fait berechten zoude van paixbrake of van vredebrake ghelijc ende in zulker maniere, of vreide voor scepenen van Ypre ghemaect waren.

Dus waar spraak is van wonden, is aanstonds spraak van vrede.

 

Verders: K. Yp. Amb.: Up 't point van verdebrake (metath. voor vredebrake). Item up 't point van verdebrake, en andere groote faiten, daer men lijf an verbueren mach....

K.v. Brugge, 1303, l. 1.: dat de hondert mannen daer men rekenin voren doet van der stede goede, zullen wesen paisieres.
l. 2.: ende ware datsake dat eenich van desen vorseiden hondért mannen quame daer men twist begonste iof gesciet ware, zo mochten de paisiers varde nemen in beder sijden.
K.v. Brugge, 1281, l. 9.: Alle de porters ende alle die wonende zijn binden scependoeme te Brugghen ende man doden iof minken, ende pays iof varde breken.
Wet van Brugge 1304, l. 42.: Voort ne mach niemene varde breken... ende so wie varde verbreect ende daerof verwonnen wordt bi scepenen sal sin in boeten van zestich lib... ende hierby so moet scepenen kenlic syn dat die vardebrake comen es doer den twist die ghevart was.
[pagina 188]
[p. 188]
l. 43... dat die twistere ende hare maghen an beden siden in wetteliker varden staan. l. 45.: ... dat die twist daer varde of ghenomen es, verzoent sal syn.
K. Hoop. Hazebrouck, l. 35.: Van allen vechtinghen ende van allen melleyen nieulike begonnen, sijn sculdich, donsculdighe te hebbene XL daghe verde naer den daghe van den beghinne.

Daar hebben wij reeds: vrede, vreide, verde, varde en het merkweerdig ww. varden; alsook vredebrake, vardebrake, verdebrake. Om nu gansch de zaak goed te doen verstaan, moeten wij hooger opklimmen tot het oude germaansch recht. Tacitus leert ons dat het bij de Germanen wet was de vijandschap, de veete der familie zoowel als hare vriendschap op te nemen; doch dat zij niet onverzoenbaar waren en dat de manslacht zelve kon afgekocht wordenGa naar voetnoot(1).

Pardessus haalt de getuigenissen aan van Velleius Paterculus, b. II, C. CXVIII, en van Pomponius Mela, b. III, C. III, om te bewijzen dat de Germanen openbaar recht hadden hen te wreken, maar dat bijna altijd het geschil verzoend wierdGa naar voetnoot(2).

Bijgevolg de vrede, de zoendinc, dagteekenen van vroeger tijd dan de: treuga, triga, triva, la trève de Dieu, door de H. Kerk ingesteld omstreeks 1041 en vroeger natuurlijk dan: La quarantaine le roi, door de H. Lodewijk ingebracht. Het woord treuga zelve is een germaansch, een oud frankisch woord.

In de L.S. Tit. 1. De Mannire: l. 2: tricaverit, in den zin van uitstellen, niet komen, vertragen; Cod. 6, 5, Tit. XXX, 5: l. 4: Super noctes XL, opera sua tricaverit; Cod. 7, 8, 9, opera trigaverit. Cod. 10: trigaverit, vertragen.

Trigare: is ons oud Vlaamsch treghen = vertragen, differre. Trege, is zooveel te zeggen als dilatio, vertraging, uitstel. Trege is ook hetzelfde als treve (trefe); vergelijkt brulocht en bruloft.

[pagina 189]
[p. 189]

Trege en treuge zijn dialectisch verwant als weeg (weg) en weug; als kete en keute; als vere en veure, en menige andere.

De Treuga Dei is dus de uitstel van wrake. De uitstel van nieuwen twist en gevecht en niet anders.

De verde, varde, vrede, vreide is geheel iets anders in onze keuren, alhoewel vroeger de verde ook den uitstel zal beteekend hebben. De varde, verde of vrede, is de overeenkomst, pax; de paix onzer rechterlijke keuren, de fredum, fretum, fert, der oude Germaansche wetten en ook der Lex Salica. Kiliaen, de Bo en andere, missen als zij dit woord wedergeven door: verte, lointain; hetgeen Hosdey reeds vermoedde in zijne proeve over de keure van den Hoop van Hazebrouck, bl. 159.

De paisiers onzer keuren zijn vredemakers.

Het woord verde zou dus vroeger: uitstel, dilatio, beteekend hebben even als treuga; en dan later de overeenkomst daar uit voortkomende gelijk in onze keuren. Varden, verden = verdagen, uitstellen?

Nochtans in onze keuren is de varde, verde, nu en dan in den zin gebruikt van de triva, of treuga, zooals in de wet van Brugge 1304, waar de varde den tijd beteekent tusschen de daad en de verzoening: ‘dat alle... varden... gheduren sullen toter wilen dat scepenen kenlic es, dat die twist daer varde of ghenomen es, verzoent sal sijn’. Het is dus een voorloopige vrede tot dat de verzoening plaats heeft.

De verde wierd dus ingesteld om tijd te geven aan de wettelijke overheid om de partijen te verzoenen, en bestond reeds lang vóór de groote treuga Dei, of voor de veertigdaagsche varde, (quarante jours de trives) van den H. Lodewijk. De Franken hebben de verde met gansch hun recht alhier medegebracht.

Doch hoe geschiedde de verzoening? Onze wetten en costumen leeren het ons, met al de omstandigheden. Wij zullen er uit nemen hetgeen wij om den uitleg onzer woorden noodig hebben:

[pagina 190]
[p. 190]
‘ende ten bestendigen tijden zoo comt uyt een camer.... de misdadiger met den halm, dit is een stroykenGa naar voetnoot(1), in syne gevoude handen; ende daer teghens over staet de montsoender ende de vrienden van der dooden zyden.... ende tusschen de partyen staet de clerck ende begint de vrienden aen te spreken.... biddende ten lesten om te hebben van den vrienden een teeken van bermhertigheid.... ende het teeken ghesien hebbende.... comt de misdadige ende.... cust den montsoender aen syn mont; ende dan leest de ghesworen clerck het soenstuck: ....ende oft gy hier en boven yet misdoet, oft deet misdoen, dat soude syn op soenbrake ende vredebrake, ende daer over soude men rechten.... nae den ouden landtrechte (1).
Naar de costumen van Aelst, zoende men den montsoender an zine wanghenGa naar voetnoot(2).
De montzoen is moetsoen genaamd in de K.v.d. Hoop Hazebrouck, l. 42.

Moet is mond; eng.: mouth; moet is Noord-Saalfrankisch, dus Friso-Frankisch - aan Saksischen invloed valt niet te denken.

('t Slot volgt.)

J.V.

voetnoot(1)
Franck, Etymologisch Woordenboek, 1111. o.d.w.
voetnoot(1)
Tacit. De Germania, XXVI. Tacitus, de zoo ernstige geschiedschrijver, heeft niet weinig verloren, bij de moderne navorschers. Zijne Libri Annalium worden streng beoordeeld. Men begint nu aan zijne Germania. Daarover later.
voetnoot(1)
Hoe men veete schrijven moet laat ik aan het goeddunken van eenieder over; immers vindt men: faidus, feth, fith - men schrijve dus veedte, of veete?
voetnoot(1)
Tac. Germ. C. XXI.
voetnoot(2)
Pardessus, La Loi Salique, p. 651.
voetnoot(1)
De wetten en keuren van Vlaanderen handelen bijna allen over de doothalmen.
voetnoot(2)
Cannaert, bl. 359-60.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken