Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 34 (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 34
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 34Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 34

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

ebook (3.61 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 34

(1928)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Vertelselkes van Tooverij uit het Fransch-Vlaamsche

(Vgl. boven, bl. 204, 277...).

Van de drie tonnekensGa naar voetnoot(1).

't WAS op 'n boerhof al de kanten van Wormhoudt.

't Waren daar, buiten Vader en Moeder, drie ‘meisens’, snelle en felle vro'menschen... maar met 'n aardigen naam-aan, te weten dat ze-lijk entwat kosten meer dan 'n ander.

En 't waren dan drie jonkheden, we gaan zeggen Pijten Mollepakker's, en Lotten van Kotten's, en Sielten Pijkenheere. Deze waren der, die lijk 'n oogske erophadden, op die drie meisens. Zelfs ze gingen er reeds ten huize alle drie. En - jong zijn - ze hadden inwendig leute, toen ze 'n keer hoorden entwaar in 'n herberge, dat er lijk van dat vrouwvolk gekout wierd... zake van ziekte in 't gebuurte - wel mis schien door heur' schuld -, en van moeite die me' daar had met de melk.

Ze hadden gelachen, maar niettemin ze waren er onderwege mee doende dien avond; trouwens ze waren al-dat-hof aan het afdraaien, immers in 'n gedacht van er nog-eerst eens 'n pijpe te ontsteken.

- 't En schol-het anders niets aan dat hof! - Ja, 't doet entwat, in de grachten, hagedissegoed en padderij, vele, dat 't uitnam (inderdaad dat is iets

[pagina 343]
[p. 343]

dat niet deugt), maar uitgeweerd dàt, alles was er wel en goed onderhouden, 't mocht er al van-onder-tot-boven gezien zijn, en niemand en zou in iets moeten hebben-vermoed dat er entwaar gespuis onder schuilde.

Daarvanaangaande de drie jonkheden spraken gelijk. Slagwater.

Maar al met 'n keer, Pijten subbelde, en, met 'n schruwel erdoor, robbelde daar over zijn voeten.

- Wat? Wat schilt er? vroegen Lotten en Sielten.

- Lijk entwat dat rolde tusschen mijn beenen, zei Pijten; hoe! en mijn broekbeens beklijsterd met moze.

- Ja, den laten avond, en 'n beetje 't goê bier, greetten de anderen.

En weere vooruit.

De mane stak door de wolken. Maar 'ei! nu zagen ze vanverre entwat afkomen, zwart, bolde, en lijk al slierende over de gerzingen.

- 'n Weerwolf, zeiden Lotten en Sielten; sloegen een kruis, en kropen bevreesd in den dijk.

- Te leege van pooten en te dikke van balg, meende Pijten, om 'n weerwolf te zijn: 't is eer lijk een tonneke.

En een tonneke was 't! Pijten, boutrechte aan den kant van den weg, zag het rollen allangs hem. Hij schopte dernaar, dat het klakte en sprong.... en 't liep uit,... en 't was wit, 't was al hemel en melk!

- Dàt zal 't geweest zijn, zei Pijten, daareven tusschen mijn beenen. 't Was 't eerste tonneke dàt; hier is het tweede. Ha! dat vrouwvolk, die heksen. Da' 's de room, zie'-je wel. dien die meisens afhalen-zoo van hier heel het geweste.

- Ze gaan dus om met het kwaad!

- 'k Dacht-het nog, ik.

- En ik ook.

- Willen we ...frutten?

- Neen! We gaan zien hoe dat 't afloopt.

[pagina 344]
[p. 344]

En ze naderden stille van 't hof.

En 't kwam nog een tonneke, 't derde, recht al de dreve 't hof in.

En ze zagen de drie meisens die 't benaarpakten.

- Nu is 't genoeg! Gauw! Derden keer goê' keer, zeiden de jonkheden; en ze trokken naar huis, elk naar het zijne, voorgoed.

Heel de streek heeft het geweten van d's anderendags, en de leute was dan ook allichte gedaan. Want de heksen werden overal buitengekeken. En ze hebben mogen verhuizen, verre, heel verre dat er nooitniet 'n mensch-meer nog-entwat van gehoord heeft.

[M.d.l.C.].

voetnoot(1)
Voorverteld door Emerentiene Claerbout (vgl. Biek. 1923, xxix, 134; 1926, xxxii, 112, o. 1).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken