Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 35 (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 35
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 35Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 35

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (3.70 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 35

(1929)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 362]
[p. 362]


illustratie

Kerremesavond.

't WAS kerremesse eigentlijk met den naasten Zondag van Onze Lieve Vrouwe Geboorte, maar voor de jongens begon het al daags te voren.

Van kwart na den twaalven waren de knechten van de plaatse aan Notebaerts: Waantje moeste komen! Ze waren dezen keer leelijk bedrogen. Hij was er gewoonlijk van vóór den noene. - Hij zal komen! - Hij en zal nie' komen, vader ê 't gezeid!... en 't was een halve schermutselinge.

Binst dien langen wachtenstijd - want 't gerocht al twee - hadden ze hun geere op den kerkemuur. Scherlinge reên ze den een achter den anderen tot aan 't pilaarke bij den kosters, tot groote schâ van hun broek, die d'er van sommige in 't spriet en op 't gat maar deerlijk van afkwam.

- Waantje ê daar! klonk het, en heel de bresse vloog, d'eene al Vandewallens, d'ander al de Feestestrate, naar den Uil toe.

Waantje was daar met zijnen peerdemeulen. Hij lag in de tramen met 'nen kloeken schoerband die aan 'nen haak vastelag. Hij schoorde hem om voort, zijn neuze schier aan d'eerde. Zijn Triene gaf nu en dan 'nen duw aan 't wiel van de karre. Ze waren al aan den Burgemeesters, als de vlote toe kwam gesprongen en van achter snoer gaf, d'een aan den rugge van den anderen, om te steken. De peerdjes liepen, liepen, en Waantje en Triene mee, te vluchte d'Avelghemstrate op, rechte naar zijne gewone standplaatse.

- Halt! zei Waantje, en hij liet de tramen vallen. Dertig-veertig handen waren gereed om te pakken, te dragen, te zetten, en in 'ne pink was de karre ijle, en heel 't geloove stond elk op zijn plaatse veerdig om opgehangen te worden.

[pagina 363]
[p. 363]

- Hê! 't zijn nieuwe peerdjes, Waantje, zei Juulke die de piero scheen te zijn.

- Versch van Sedan gekomen, jongen! was 't antwoord, en Waantje stak zijnen vinger omhooge.

- Ho-o-o-o! ging het deur heel de bende.

Ze hadden 't wel kunnen zien waarlijk, hadden ze maar betere oogen en meer verstand gehad. 't Kwamen daar van die knapen uit die in den oorloge dichte bij 't vier gezeten hadden, 't een zonder neuze, 't ander 'nen poot af, en altemale scheel lijk een tinke en mager lijk een grate. Waantje had ze zelve een nieuw vel gegeven, en of ze blonken!

In een ure stond de mast recht en vast op zijn vier lange pooten, en peerdjes en wagentjes hongen te slingeren aan hun ijzers. Waantje had zijn pluk om de schavuiten meester te blijven. 't Ging toch, met de belofte van morgen tweemaal voor niet er op te zitten.

 

***

 

Ivo Matton kwam af in d'Ooteghemstrate met de mei. Mente daar naartoe!

- Fotie ma 'k meê? riep Mente.

- Verkoopt eerst uw keerse, gij snotneuze, zei Ivo en hij trok den klokzolder op naar 't ravegat.

- Ho-o-o!! was 't nog 'ne keer in den hoop, en ze slijpten Menten schoone uit.

Voor de deure van d'huizen kwam er ook al leven, en 't vrouwvolk gaf lament met bezem en burstels op de voorlanden. 't Was leute om zien hoe de ketels water over de effene steentjes vlogen en alles schoone vaagden, en 't was leute om hooren hoe die snekkerbekken hun tonge lieten varen om met hunnen kerremes kuisch, den hunnen, te boffen en te stoffen.

- Oeie! riep Klofie, die dweersdeure nat naar zijn huis toe liep. Hij had wat te dichte geloopen op Sabbejes zulle, en Fientje had hem daar gezegend in order.

- Dat zal u leeren, riep het hem achterna, ga zeg het maar aan moeder!

[pagina 364]
[p. 364]

Nu 't was al verlaân lijk de panne van Vastenavond, groot en kleen, om den schoonen dag van morgen.

- Pijte is daar! riep er een die van de Avelghemstrate neere kwam gevlogen.

Al de jongens stelden hun ooren, en waarlijk... daar was een roffelinge in de lucht die scheen nader te komen. Lijk 'nen nest patrijzen vlogen ze langs de strate den Steeniemeulen op.

't Was toen rond den vieren. De trommelaars waren afgekomen van 't Hooge en stonden al aan Zientje Vanackers, hunnen eersten post: den oppersten stak juiste zijn stokken omhooge als de knapen met veel lawijt kwamen toegeschoten. Nu waren ze in de Sterre, onze kermisroefelaars, en smoutten daar hun alaam. De jongens lagen, al die konden, met hun neuze al buiten op de ruiten om te zien. 't En was maar 'nen inzet: allichte kwamen de vier helden op strate.

Dat trommelspel was een erfenisse van de familie Kimpe, en al dat Kimpe was trommelde of kon toch trommelen: Pijte en Pier, Ivotje en Riekie, al Kimpen, zetten gemeenlijk al de feesten in. Ivotje had voor vandage zijnen trommel afgestaan aan Derouf omdat hij, als barbier; den zaterdag rond de prochie moest de boeren hun kaken gaan schrepen.

Stonden daar nu in de reke:

Eerst Pier: den koronel van 't korps. Groot en welgebouwd, ernstig lijk 'nen eerste serjant aan 't hoofd van zijn volk, stond hij daar op zijn zondagsche, heel in den haak, gereed om aan te zetten, en hij keek met een zekere grootschigheid naar zijn onderdanen als wilde hij zeggen: ‘Mannen, houdt den slag!’

Nevens hem stond Riekie, 'nen kop minder, maar 'ne voet dikker in de rieme, wat kaalder in zijn pluimen en zijn klakke op zijn eene oore. Hij loerde met zijn een ooge over noesch naar zijn zwarte stokken en wreef ze dat ze gloeiden om zijn kunsten te toogen.

[pagina 365]
[p. 365]

Links van Pier stond Pijte, ook 'ne Kimpe, en den oudsten: 't was Pijte dien de jongens meest in de ooge hadden. Van acht dagen te voren had Pijte lijfsgena, met meur en azijl, op 't koper van zijnen trommel gewreven voor den blank, de koorden gewit met krijt, en achter den noene nu zijn vrouwe laten haar pijpken uitsmoren in bedde om wel in tijds in 't Hooge, en nu met de drie andere in de Sterre toe te komen.

Rechts van Riekie stond Derouf, den wettigen van Belleke. Derouf wrocht eigentlijk in de uurwerken en was heel ervaren in zijn stiel, meest toch om de wielkes te smouten: want hij en vergat dan nooit zijn kele mee te smouten, en Belleke met hem. Belleke had heur Droufske 'nen ouden soldatenmantel bezorgd die tot op zijn hielen hing, en een politiemutse met numero 5, en ze had dan om de schoeren van 't ventje 'nen ouden trommel van Napoleon gehangen en hem tot tegen zijnen kinne opgetrokken omdat hij van onder tegen de steenen niet en zou bokken.

Ze stonden daar alzoo huns gevieren. Pier pokte 'ne keer twee-drie op 't vel van 't akkoord: de andere drie deden 't achter.

- Een, twee! zei Pier. En ze gingen snee en snee, en 't was van: rapataplan-planplan-planplan, de strate neere. De jongens daar achter, en 't was algauwe op de mate van den slag: ‘Pijte de blaze, Pijte de blaze, Pijte de Pijte de Pijte de blas,’ En niet éen keer, maar altijd voort, totdat Pijte hem ommekeerde en met zijn stokken de schavuiten bedreegde.

De bende hield stille. Pijte en was nog niet geheel weere in de rake, of: Pijte de Pijte, de Pijte de blaze, klonk het weerom van langs om luider en van langs om dichter. Pier den opperbaas stond nu en draaide hem naar de jongens die voor een beetje achteruit liepen, maar... om hun spel t' herdoen totdat ze kwamen aan 't Maison communale: dat was voor de trommelaars den grooten stand. Drie groote trappen op: de jongens staken Droufske en zijnen trommel boven.

[pagina 366]
[p. 366]

Daar stond Staf de baas aan den toog, en Nysie en Florie, de twee champetters van de prochie, die 't al moesten scheutelen en schaveelen waar en hoe de kerremeskramen moesten staan.

- Ah! Droufske! ging het als dien schuddebondel zijn kop instak, ga-je met de makronkasse rond dê! Droufske, ge zijt nù wel van uw huis gekleed!

Staf had al de pinten gevuld.

- 'k Doe mee, zei Derouf, en hij lapte de eerste in.

- 'k Heb liever 'nen druppel, zei Pijte, voor den asem!

Nysie droei Derouf 'ne keer twee-drie rond om hem te bezien, gaf dan aan ieder zijn drinkgeld en nog een pinte op den hoop toe, van 't gemeentegeld.

Pier wist uiteen te doen hoeveel jaren dat hij al met Pijte de kermis had ingezet; hoe hij daar, in 't Maison Communale, Sis Papa had weten baas zijn die zijn panie onderlijf verwisseld had voor 'nen kop haar dat hij met 'nen sikkel wilde afsnijden; hoe ze daar de Passie van Ons Heere speelden met Sissen voor Longinus en veel andere rare toeren waarmee dat Dietje zijn zuster ferm inzat.

Droufske had ondertusschen zijn leerze volgegoten, Pijte en spoog ook niet naar de druppelkes en Riekie en zei niet vele maar wrochte gesnarig met den glazen handboom.

Pier zijn vertelderkes waren uit. - Mannen 't is gang! riep hij. Ze waren de trappen af, en 't was weerom van snoer op het vel. De schavuiten en waren niet meer mee want ze hadden Nysie's klakke gezien en... dat was van let-op.

't Ging nu recht naar den Doorn. Derouf en Pijte met hun korte beentjes bleven al stillekes achter, maar kwamen toch nog te Baskes toe in treffelijke posture. Daar nu was 't Riekie's een keer. Hij had bij den troep trommelare numero éen geweest en hij moeste rollen. In zijn vuiste gespogen met de reste van zijn pinte, zijn stokken drinkgeld beloofd en... hij ging het aan. Achter een stondeke van ik en gij op zijn trommel, en kost ge de slagen niet meer hooren,

[pagina 367]
[p. 367]

't was een ronken van al de duivels met nu en dan 'ne keer 'nen donderslag daartusschen: m'had gezeid dat ze boven op den zolder gedurig manden drooge okkernoten uitgoten, en dat wel 'ne kruisweg lang.

- Bravo! zei Pier, kozie ge zijt nog een van driemaal zeven! Pijte was preusch dat hij Kimpe hiet, dokte 'ne keer op Riekie zijn schoere, maar zweeg: hij had gedurig zijn pinte aan zijn mond. Derouf begon al te neuriën.

't Was nu naar Vanneste's te doen.

De druppels sloegen almeteens in Pijte zijn beenen: hij hield Pier zijn arm vast en sleepte zijnen trommel mee deur de Ooteghemstrate. Derouf was ook al t'enden alle markten en liep meer dan hij ging, zonder nog te trommelen.

Binkie was ze verwachtende, maar Pijte tjaffelde over de zulle en rolde met trommel en heel 't geloove op de tiggels.

Pijte toch hield hem in, met het eeregevoel van 'ne Kimpe, want hij wiste bij ondervinding dat hij algauw alleene ging staan roffelen. Daarbinnen vonden ze den schuifelare. Dat was den opvolger van den ouden gildeman van de Kruisboogschutters, en die nu in Pijtens plaatse de kerremes mee ging aankondigen. Pijte bleef gerust te Vannestens bij zijn muziek om dan later met zijnen savel naar huis te sukkelen.

't Schuifelaarke voren, de drie trommels achter voor begeleide: ‘tiere-rieriere-rierie-tietie...’ ging het nu, als 't schuifelaarke zijn mondstuk aanhad en met zijn vingers de gatjes open en toe liet; en alzoo de Plaats over, de Kortrijkstraat in.

De burgemeester kreeg een serenade voor een half frankschen ieder om in den Uil 't stof uit hun kele te jagen. Derouf kwam daar in zijn vier, niet op zijnen trommol want hij en zag hem niet meer, maar in zijn kele: en hij wierd op tafel gewipt om te zingen. ‘Klie-bon bon-bon, klie-bon bon-bon, klie-bon bon-bon...’

[pagina 368]
[p. 368]

- Een toerneetje, zei Baske. Derouf, nog ne keer!

- Klie-bon bon-bon... Deroufske knikte, gletste van de tafel en stook over zijnen trommel roldekabolder op den vloer.

- Wel dat Belleke 't niet en ziet! zei 't ventje en vaagde 't zand van zijn bezeeverde kaken.

Pier stak de stokken op: ‘A-gauw!’ Derouf kreeg den kermisbrief op zijnen rugge en liep er mee over dat hij koste, hield aan Riekie's slippe altijd maar van: Klie bon.

't Begon te duimsteren. Pier hield stand. Riekie nog een beetje, Droufske zong altijd voort, 't schuifelaarke tiereliereliette...

En de beiaard ging nu op; de klokken riepen al dooreen van op de torre dat 't morgen kerremesse was.

Sis, de zeune van Ivo die den mei in 't ravegat gesteken had, Sis had zijn veste afgespeeld en stond nu bij de klokken met een koorde aan den voet en eene in elke hand. En al trekken en snukken met heel zijn lijf kreeg hij daar 't vooizeken uit van: Au clair de lune... De jongens zongen 't met heel hun kele mee, en 't was van:

 
't Vel van mijn g... is dik en dunne
 
't Vel van mijn g... is dik en plat!

Het deunde over 't dorp dat er de menschen schier bij dansten, totdat Sis, geheel in zweet, achter een halve ure den klokzolder neerekwam om een pinte te stekken en te gaan rusten.

De trommelkompanie kwam nu aan de laatste statie, de Avelghemstraat op, naar den Hert om 't scheebier. Pier alleene vond nog 't vel, Riekie was berloe, 't schuifelaarke liet in zijn fluitje meer bier vliegen of wind, Derouf sleepte nog achter Riekie mee.

Leo Deloose stond aan de deure de mate te slaan; Seven, de pleute, van recht daarover, lag over de halve deure en had zijnen meesten deun in Deroufskes uitsteekberd.

'ne Laatste roffel nog en... rapataplan: ze waren binnen. De kerremesse was ingezet.

F.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken