Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 36 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 36
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 36Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 36

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.95 MB)

ebook (3.99 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 36

(1930)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Pietjes, pierkes en pieters.

WE lezen in den Ring van 't Kerkelijk Jaar, bl. 199 (uitg. Rousselare, 1908) onder S. Pieter en S. Pauwels, dat onze menigvuldige Sint-Pieter-en-Ons-Heere-vertelderkes voortkomen van oude heidensche vertellingen: daaruit werden de afgodsnamen Woên, Thor en andere, geweerd; Ons Heerens en Sinte Pieters namen deden goên dienst om aan 't geheel een christelijke gedaante te geven. In al die wondere sproken is Sint Pieter dwaas, boos, onbe-

[pagina 271]
[p. 271]

hendig hij verbrodt alles, terwijl Ons Heere den besten kant houdt en alles weêr in 't rechte zet. Sint Pieters name kreeg alzoo 'n minderachtige beteekenisse. Vandaar, zegt Gezelle, zijn afkomstig de spreuken en zegwijzen: ‘Sente Pieter boven Ons Heere leggen’ d.i. 't schijnbeste vorenkiezen en eraan gekuld zijn; ‘pieter’ d i. minderweerdige ware; ‘verpieterd’ d.i. onbenullig, opgemijterd. - Op denzelfden grond steunend geeft Gezelle reden van ‘Pietje de Dood, Pietje Pek’ of ‘Pietje Lucifer’.

Met de smake van zulk zeem doordrongen, kunnen we verder gaan snuisteren in den Vlaamschen blommenschat en - we zullen 't zien - alles wat de Pietjes omtrent komt, heeft 'n minderweerdig bedied: uitteraard of door afleiding of door het veralgemeend gebruik van dien heiligen name Pieter.

Kijk, daar loopt 'n magere grate, 'n afgeleefd sloorke: 't is ‘ne magere Piet, 'n deerlijk Pietje’.

In d'appels, als 't kwalijk wilt, groeien er wormpkes die de vrucht bederven; men heet ze ‘Pietjestek, Pietje rul, Pietje-rut, Pietje den oorme’. Heet het fernijn, dat vuil fernijn, geen ‘pietje-fernijn’! en beteekent men daar ook geen fijnessig, leep manneke mee: 'n pjetje-fernijn, 'n pietje-stek?

De vooroorlogsche halffrankhondersten of simpele centiemkes waren: ‘halve Pietjes’.

En is dat erom gedaan dat de wijtings of zoutvisschen van 't slechtste allooi die men rondvent op feest en fooie ‘Pietermans’, als zei men ‘slechtermans’ heeten?

En de vodde of fakel waarmede men de heete potten van 't vier afneemt, de pakvodde, is gedoopt ‘Pietje-kadul’ of ‘Pier-kadul’.

Ongelukkige of slechte ventjes heeten:

Pietje-Krikke: in den kinderzang:

 
Pietje Krikke mag ik meegaan naar de kerke?
 
- Ja'g, als je geen pr... laat!

't Spel is genoeg gekend.

Pietje kap-het-af = 'n gierigaard.

[pagina 272]
[p. 272]

Pietje pak-het-al = 'n dief.

'n Pietje-contrarie = 'n averechts betuimd manneke. Al niet om mee te boffen!

De name is verders zoo diepe in den volkszeg doorgezijpeld dat alles - ding en mensch - allichte zou een ‘pietje’ genoemd worden, zelfs een blompot of een smedje... als 't stijf slecht gaat. Ten bewijze: Vraag-je aan 'nen volkschooljongen in onze streke, hem in de rede vallend met 'nen al te nieuwsgierigen ‘Wien?’: hij zal u te woorde staan met de volgende domme rijmreke;

 
Pietje den dien
 
met zijn steertjen op zijn knien!

Nog: 'n Pietje portier: 't gene Gezelle geweest is. 'n Pietje fluit: een manneke dat gespannen en gesnoerd is in zijn kleers.

Ook gebruikt in den deun:

 
Pietje-fluit
 
uw haar hangt uit!
 
't Is de mode, 't is de mode!

'n Pietje vogeltje: Herwin Eeckel zegt het ook.

Pietje-pietje-piereloot is 'n hondsname in 't volgende liedje:

 
Pietje pietje piereloot
 
't hondje lag in zijn biezekes dood.
 
't Kwam daar 'nen ouden temmerman an
 
en hij zette dat steertje daar weeral an.
 
‘Bedank-je, zei dat hondje,
 
mijn steertje is aan mijn kontje!’

‘Pierdood’ (Vercoullie), ‘pietdood’ (R. Soen): d.i. morsdood.

Mag ‘Pietje-Kadijs’, den piccolo van 't kaartespel, hier ook in de reke komen? Of moet het zijn: Pijtje-kadijs? Gezelle, in Loquela, twijfelt daarover, want 't is onmogelijk, zegt hij, bij der oore te onderkennen of men hier ‘Pietje’ moet schrijven, verkleenw. van Pieter, Piet; of ‘pijtje’ verkleenw. van pijt. En pijt en mogen we alleszins onder en bij onze ‘pieters’ niet meetellen. Naar den klank is 't een ander woord als piet. 't Beteekent, volgens De Bo, eigentlijk: schacht; oneigentlijk: mannemensch, met ver-

[pagina 273]
[p. 273]

achtinge. In samenstellingen geldt pijt in West-Vlaanderen overal voor kleenwinnaar, kleenhandelaar (Loquela): schoepijt, slunsepijt, keunepijt, vlaspijt, zwijnepijt, veugelpijt, steêpijt, keuke(n)pijt, leuge(n)pijt, calciepijt en veel andere pijts nog, die taalkundig onder de ‘pieters’ niet en mogen geschikt worden.

Wat gedaan met den ‘gerspieter’ d.i. de groenvink, bij De Bo?

Bij Gezelle's Wvl. pieter = uitschot, waarvan de taalkundige oorsprong onbekend is (Vercoullie), behooren nog:

pieterig: muizerig, klein, eng;

pieteringe: gelijk pieter: pruts van winkelare, afgevallen bucht, overschot van d'eene of d'andere ware;

pieterare: 'n vernepen ziele die heur bezighoudt met kleine, pieterige dingen; of ook een verpieterde zake;

piet = pieter. ‘Zoo'n piet van rapiere, hij ware gauw weg met den vorst’ (L.D.W. geh. te Becelaere).

En ‘pieters opzetten’ d.i. in de kindertale: met zijn top kappen op den top van een ander; die pieters zijn hier gaten en kappen in een top (De Cock-Teirlinck, Kinderspel V, 178).

Daarmee is 't uit met al die verpieterde pietjes en ware 't niet dat ‘Pee’ even leelijk in allemans rapen gezeten heeft en men u verwijt voor ‘'nen ouderwetschen Pee’: als ge van uwen tijd niet en zijt, anders gezeid als ge Biekorf leest en u daarin verlustigt lijk een bie in de Sint Pietersblommen.

Werkbie.

Vraagske. - Kan 't oude woord Pietmaand (September), ‘vetus’ bij Kiliaan, en waarvan de oorsprong onbekend is (Verdam), niet met een of ander van die pietjes in grondig verband gebracht worden?



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken