Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 38 (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 38
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 38Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 38

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.41 MB)

ebook (4.14 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 38

(1932)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Mengelmaren

Zou 't meening zijn, waarlijk?

Het volgende stond te lezen in ‘Standaard’ en ‘Mergenpost’ van den 26sten van Oogstmaand ll. 't En gebeurt niet alle dage dat ze zoo iets, daar, zouden willen of durven opnemen. Of beginnen ze 't hier ook, 'lijk in Holland, geware te worden, eindelijk, dat het ‘te zuipen is of te verdrinken’!

Alzoo gaat het:

Van Wijtewagens gesproken.

Een lezer uit West-Vl. schrijft ons:

‘Elkendeen daar te Diksmuide is getroffen geweest door dien ouderwetschen, in en door-en-door Vlaamschen begravingsstoet met die witte wijtewagens, elk met zes zware boerenpeerden bespannen! 't Was een heerlijke gedachte, dit, vanwege het Beêvaart-berek, uitgedacht, denkelijk door de Westvlaamsche leden ervan, ik vermoed door zijn ondervoorzitter, die ook afkomstig is van den West-Vlaamschen buiten, waar die witte wijtewagen nog steeds, Goddank, gebezigd is voor de begrafenis te lande. Immers, zet daar steedsche lijkkoetsen, in steê van die Vlaamsche wijtewagens, en 't zou gelijk een vloek geweest zijn en een deerlijke schennis van het Vlaamsche landschap en van die Vlaamsche plechtigheid!

Elkendeen, trouwens, dacht dadelijk aan den wijtewagen, daar Gezelle van spreekt in zijn Kerkhofblommen, op de begrafenis van zijn leerling Vanden Bussche, te Staden.

Echter, vond elkendeen dat gedacht van die wijtewagens te gebruiken te Diksmuide een heerlijk iets, met het woord zelf en met dien naam “wijte” wisten veel verslaggevers geen weg. Een enkele oogslag op verschillende Vlaamsche bladen van Maandag ll. toont hoeveel dagbladschrijvers het woord zelfs niet kennen. Enkelen denkende dat “wijte” - met de Westvlaamsche ij uitgesproken - staat voor “witte” (blanc in 't Fransch), dood-eenvoudig schrijven “wittewagen”!

[pagina 287]
[p. 287]

Nu, men bemerke vooreerst dat de wagen niet wit was, maar alleen de “wijte” of huif. En men bemerke ook dat er naast witte ook zwarte, grijze en gestreepte “wijten” zijn, daar het woord “wijte”, in algemeenen zin, zooveel te zeggen heeft als “huif”, “bastiere”, enz., dus een linnen deksel gespannen over een wagen of een kar (banne, in 't Fr.).

Anderen nog - en hun taalkundige onbeholpenheid toont eens te meer hoe de taalkennis van onze Vl. z.g. ontwikkelden vermindert met den dag, - weten het niet hoe verdraaid met die “wijte” en dien wagen, en dus zetten “een vierwielige witte huifkar” (?), hierbij vergetende dat een kar geen wagen is, doch slechts een twee- of driewielig gespan, en dat de kar niet wit was, alleen de “wijte” of huif.

Voorwaar, dat klein, onbeduidende toeval met dat woord “wijte” doet ons eens te meer en nijpend voelen wat een misslag het geweest is, onze jeugd, en vooral onze studeerende jeugd te willen wijs maken, dat de Vlaamsche “beweging” niets te maken had met de taalbeweging, met het treurig gevolg dat onze jeugd het is beginnen gelooven en het dus is gaan vertikken nog verder taal te leeren en dus elken dag en van langs om meer, zijn taalschat ziet inkrimpen en ziet vergaan “gelijk sneeuw voor de zon”! zoodat, indien het niet betert, en niet rap betert, wij een volk van... onmondigen worden zullen en worden moeten!

Dat voorvalletje met die “vierwielige witte huifkar” spreekt duidelijk genoeg! Zal men het hooren, eindelijk, en begrijpen, en willen begrijpen? Algemeen Nederlandsch, zeker en vast, maar, in 's Hemels naam, geen... algemeene armoede’.

Klappen met houtene lepels.

‘Gij kunt alzoo klappen met houtene lepels’ d.i. al dat gij vertelt en houdt niet veel in en gelijkt wel aan 't geruchte dat men maakt met houten lepels op malkaar te slaan.

Geh. te Gheluwe.

Dit wordt bijzonderlijk gezegd door iemand die, in 't redetwisten, geen gelijk en kan halen.

P.D.B.

Ploegstoker. (Vgl. Biek. hierboven bl. 223).

De ploegstoker - in 't Kortrijksche - was een stok of stoker, die diende om den verplaatsbaren riester van den ploeg in d'eerde te houden, en die desgevallend wel te passe kwam om de stoppels en de pemen van de scharre te stekken als zij bleven haperen.

De ploeg (de ouderwetsche -) lag al vóóren in eene stelling die op twee wielen liep; eerst was er een kouter in den boom gesteken; dit was een groot zwaar mes dat

[pagina 288]
[p. 288]

de schellen moest afsnijden. In 't midden kwam er eene scharre, voorzien van vier of zes tanden, om de eerde te breken. De bolvormige riester, nu rechts, dan links geplaatst, moet neere geduwd worden, om het zwaar land te keeren. Een zware ploeg wierd dikwijls waleploeg genoemd, terwijl een kouterploeg lichter was en diende om kouterland te werken. Hij wierd altijd getrokken door ten minsten een koppel peerden. De kordeelen kwamen door den kop van de voorstellinge tot in d'hand van den boever, die terzelvertijde den ploeg moest rechte houden, en, met den ploegstoker, den riester in den grond duwen.

De voetjesploeg was veel lichter, en kon slechts gebruikt worden voor ondiep labeur De voorstelling op wielen was vervangen door een voetje of sabot, dat kon hoogen en leegen. De riester was ook bolvormig en verplaatsbaar.

Voor de kegge integendeel was de riester bolvormig en vaste; hij geleek goed aan de riesters onzer nieuwerwetsche dubbele ploegs.

P.D.B.

 

- In Leuven heb ik het gebedeken van hierboven bl. 223 ook gehoord als volgt:

 
Het was op eenen vrijdag morgen geschied
 
Dat O.H.J.C. lag in zwaar verdriet.
 
De bedrukte Moeder kwam aangegaan
 
- ‘Och Zoon! wat hebben de Joden U aangedaan’
 
- ‘Ik lig hier al zoo heet,
 
Mijn bloed verandert in mijn zweet.
 
Is er geenen braven man
 
Die dat gebeêke alle vrijdagen
 
Nuchter lezen kan
 
Drie dagen vóór zijn einde,
 
Drie dagen vóór zijn dood,
 
Al zijn zonden zijn vergeven
 
Al waren ze nog zoo groot.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken