Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 39 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 39
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 39Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 39

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.01 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 39

(1933)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Zei-spreuken.

(Vervolg van bl. 53)

II
Spreuken toegeschreven aan volkshelden of ingebeelde personen.

- Eerlijk duurt het langst, zei Annebeth, en ze bedroog iedereen.

- Sterk om sterk [ofwel: 't Kampt!], zei Arlekijn, en hij lag vanonder.

- Wel wat d' helle is dat! zei Boer Bake, en hij en kost op den duivel zijn name niet komen.

- 't Is al verloren Vlaamsch, zei Bake Stuivers, en de Waals hên 't zoo noodig.

- 't Zijn al nesten, zei Balthazar, en de katte jongde in zijn pruike.

- 't Gemak gaat voor d' eere, zei Belle Vetters, en ze reed op heur zwijn naar de kerke.

- Een ongeluk en komt nooit alleen, zei Bolten, en hij brak neus en teen.

- Ha, gij 'n man Gods, zei Boone tegen zijn hond, ge zijt gij gelukkig dat ge niet en moet biechten. Poperinge.

- Geluk met de veerze! zei Boudewijn, en 't was ne stier.

- Is dat niet wel verzonnen, zei Brodder, en hij zette den lap nevens de scheure.

- 't En zijn geen ruischaards, 't zijn beurzelingskens, zei Cock, en hij stak de appels in zijne' zak.

- Oui, zei Cokske, en Belle zat erachter met de blaaspijpe.

- Oui, zei Bokske en 't en koste maar dat fransch, en Belle zat er achter met de blaaspupe.

- Liever beuter of (dan) smout, zei Cies, en hij at zijn stuiten drooge.

- 't Is effen, zei Cissen, en zijn huis was platgebrand.

- Quatre is viere, zei Cissen [ofwel Baas Jan], en hij stak zijn wijf bij zijn drie hennen.

- Dat is zeker om geen schoenen te verslijten, zei Crispijn, en hij zag 'nen kunstenaar op zijn handen loopen.

[pagina 84]
[p. 84]

- Nood zoekt troost, zei Djakke, en hij sloeg zijn wijf dat ze keeroogde.

- De waarheid vooral! zei Djille, en hij en deed niets anders of (als) liegen.

- Ongeproefd best, zei Djille, en hij trouwde voor den vierden keer.

- Tijd van komen en tijd van scheên, zei Djille, en 't vatje was af.

- Die klemt, die daalt! zei Djille Djakke, en heure vent viel van 't dak.

- Herdoens! zei Djoos en hij miek een kromme vore.

- Alle hout is geen timmerhout [geen lepelhout], zei Dikke Dreune, en ze viel door heur bedde. Clemskerke.

- 'k Ben de vinke kwijt, zei Flippe, en 't sprong een vlooie uit zijn kouse.

- De intentie maakt het werk, zei Fijntje, en 't roerde pap met de tange.

- Ge moet altijd beginnen met God, zei Gevels, en hij sloeg zijn wijf met den crucifix. Uitkerke.

- Alles moet gaan met mate! zei Gevels, en hij touwde zijn wijf af met den meter. Uitkerke.

- Daar kunt ge mee voort, zei Goedzak, en hij gaf een krekke aan den blinde. Fr.-Vl.

- Mijn man en heeft geen gaven, zei Griele Groels, maar hij gaat wel om te scheren.

- 't Is klaar, zei Griete, en ze schoor heuren vent al zijn haar af.

- Dat is een ander paar mouwen, zei Cieske Gunters, en hij stak zijn arms in zijn broekpijpen. Uitkerke.

- Geeft mij nog 'nen dreupel, zei Hans, later en zal 't mij niet lusten: en hij moest hangen.

- 'k En ben niet benauwd van tiene, zei Jan, en hij vloog omverre van den wind.

- Haastige spoed is zelden goed, zei Jan, en hij schoor drie uren aan 'nen baard.

- Ik ben van hooge afkomste, zei Jan Top, en hij was op den zolder geboren.

- 'k En weet niet hoe da'k jou zou namen, zei Jan, en hij schold zijn wijf voor padde.

[pagina 85]
[p. 85]

- Met zulk 'n hekse van e' wuuf, zei Jan Vannelappers, ge 'n moet nooit wenschen: God-straffe-mij.

- Nooit te haastig om God te dienen, zei Boer Jan, en hij liep den kruisweg.

- Alles en is maar 'n wete, zei Boer Jan, en vlooien vangen gaat met de rappigheid.

- Alles heeft zijn inzicht, zei Boer Jan, en hij keek in zijn klakke.

- Dat ze hun zelven laten doodschieten die daarmee leven moeten, zei Jan Breêgers, en hij vluchtte uit het leger.

- Beter bloode-Jan als doode-Jan, zei Jan de Schutter, en hij kroop in een hooimijte binst het gevecht.

- Een ongeluk komt nooit alleen, zei Jochem, en hij brak hals en been.

- Man en vrouw en zijn maar één, zei Jochem, maar op 't martschip betalen ze voor twee.

- Owi, zei Karel, en hij en kost maar dat fransch.

- De grootheere van de muizen, zei Karel, en hij zag 'nen olifant.

- Die zijn bedde houdt en is niet wel te passe, zei Karel, en zijn bedde wierd voor schuld verkocht.

- 't Is al effen, zei Kavane, en zijn huis was afgebrand.

- Houdt de lanteern, zei Keizer Karel, ik moete hoesten.

- 't Pinst, zei Klaai, en zijn duim was afgenepen.

- Dat zijn posten, zei Ko, en hij voerde zeven wissen en één beete.

- Het huwelijk eet menschen, zei Ko, maar 't zou duivels eten ook.

- 't Weere zal veranderen, zei Ko, en hij sloeg zijn wijf met 'n schie.

- Schinkt rond, zei Ko Bakkers, en hij was alleene.

- De kasse is leeg, zei Ko Joos, en hij trok er van deure.

- Wie kan 't al passen, zei Kootje van de Route, en 't huurde vijf dragers om zijn wijf te dragen.

- Ieder zijn deel van den visch, zei Koos, en hij kreeg den steert. Fr.-Vl.

[pagina 86]
[p. 86]

- Ondervindinge leert veel, zei Krimp, en hij wist waar dat de bezem stond. Fr.-Vl.

- Bon! zei Lapper, en hij at van 'nen gebraân uil.

- Oost, west, thuis best, zei Lapper, en hij zat acht dagen in d' herbergen.

- Alles moet buigen voor 't menschdom, zei Sarel Lappers, en hij stekte zes keeren naar een peme. Uitkerke.

- Elk zijn meuge! zei Lepels, en hij at 't kind z'n pap uit. Uitkerke.

- 'k En ben voor geen ijdelheid, zei Lieven, en hij overtastte zijn broekzakken.

- Pijkens! zei Looi en hij trok een vlooie uit zijn kouse.

- Flakke in mijn ooge, zei blinde Maaie.

- 'k Ben uit het kleiland, zei Maaie Mesdags, en 'k houde van de kluiten:

- 'k Meende nen engel bij den kop t' hên, en 'k he nen duivel bij den steert, zei Mabbe, en hij was mistrouwd.

- Komen ze, ze'n komen niet, en komen ze niet, ze komen! zei Marianne Marie, en ze plantte e' musscheschuw in 't erwetenbedde.

- 'k Zie ze zoo geerne! zei Manten, en hij beet in 'ne kalsiesteen.

- Goe' verscheen is goe' te gâre, zei Maske, en 't at mussels met stekebeiers. Torhout.

- 't Klaart op, zei Mietje, en 't regende nog drie dagen.

- Als ze den Kemmelberg afvoeren, 'k ben rijke, zei Mietje Miserie, mijn kluiten liggen er al onder.

- Geld dat slaan ze in de Munte met hamers, maar hier niet, zei Moertje van Houweghem.

- Nu tot daar, zei Mote, en hij bolde halfwege [ofwel: en hij en koste niet voorder].

- t' Is overal entwat, zei Mote, uitgenomen t' mijnent! en d' arme jan tjes (de wetteboôn) lagen er.

- Doppe! zei Naas, en hij viel van den boom.

- Hier en zijn, er geen dieven, zei Pauw, de menschen stelen zelve.

- Wij zijn assan zoo verre! zei Pier Pak-het-al, en

[pagina 87]
[p. 87]

hij stond voor de poorte van 't gevang [ofwel: onder de galge].

- We zijnder! zei Pieren, en ze sloten de poorte voor zijn neuze.

- De kappe en maakt den zot niet, zei Pierlala, en hij droeg n'n hoed met bellekes. Fr.-Vl.

- 't Is wreed! zei Pierlala, en hij at spek met eiers.

- C'est ça, zei Putje Coupé, en 't luwde dag.

- Harde kost! zei Platevoet, en hij at mossels met de schelpen.

- 't Is wreed, zei Pluime, soldaat zijn zonder hemde.

- Tout à l'heure, zei Pol, en hij bleef acht jaar weg.

- 'n Lastig karwei, zei Pol, en hij stak zijn twee beenen door een broekspijp.

- Hoe gaat 't! - Redelijk, zei Pol, en hij kreesch.

't Is 't leste en 't alderleste, zei Pé Potters, en hij spoog zijn herte uit.

- Hou peerd! zei Sabbe, en hij reed op een ezel.

- 't Is beter dàt als ne kalverkuttel, zei Savanje, 't en zijn zooveel rimpels niet in.

- Recht is recht, zei Scheefhals.

- Lastig werk, zei Simpel, en hij schuimde de soep met 'n hooivork. Fr.-Vl.

- 'k En kan 't niet gebeuteren, zei Smout. (Zinsp. op gebeteren).

- 't Zou kunnen gebeuterd zijn, zei Smout, en hij at zijn stuiten droge.

- 't Zou kunnen gebeuterd zijn, zei Smout, en algelijk welgebreed.

- Beuter bij de' visch! zei Smout, en hij 'n betaalde niemand.

- Ach God! zei Spot, en hij zat met zijn kot vol jongens en zijn wijf was zot.

- Roer maar, de brokken zijn in de grond, zei Moeder Slimpot, en uit den pappot trok ze den schoteldoek. Fr.-Vl.

- Stillekens aan, zei Staaske, en 't reed te vierklauwe.

- We zullen zien, zei Stiene Klijncke, en ze blies de keerse uit.

[pagina 88]
[p. 88]

- Die met zijn zelven boft en deugt niet, zei Stoffel, maar ik ben goed.

- Werken is zalig, zei Tante Begijntje, maar 't en dei het niet geerne.

- Dat is niet klaar, zei Teeuwis, en van de kwestie verstond hij niets. Fr-.Vl.

- Men vindt meer huizen dan kerken, zei Theunis, en hij wierd op strate gezet.

- Tijdgenoeg komt te late, zei Trieste, en de pastor stond al te preeken.

- Zooveel hoofden, zooveel zinnen, zei Traetsaet, en hij goot 'n zak puiden uit. Uitkerke.

- Een ‘cadeau’ dat is iets dat ze krijgen, zei Triene, en haar vent kreeg ne lap. Fr.-Vl.

- De duivel mag daaraan tappen, zei Trientje, en 't vat was leeg.

- Hoe meer volk, hoe meer neringe, zei Ulenspegel, en hij zette zijn kraam in de kerke.

- Hebben is hebben, maar krijgen is de kunst, zei Ulenspegel, en hij deed den pastor zijnen broek aan.

- Waar dat 't rookt is er vier, zei Ulenspegel, en hij ontstak zijn pijpe aan ne peerdestrond.

- Zooveel hoofden, zooveel zinnen, zei Uilenspiegel, en hij goot ne zak puiden op de markt.

- La musique adoucit les moeurs, zei Ulenspegel, en hij at boontjes.

- Sic transit gloria mundi, zei Uilenspiegel, en hij vaagde zijn... zet af met zijn klakke.

- 'k Zal ne keer gaan zien, zei Vane, en hij keek door 't gotegat.

- En route, zei Waan Stampers, en hij liep met 't hanmes achter zijn wuuf. Fr.-Vl. Ook:... en hij liep me zijn wuuf achter 't hanmes. Poperinge.

- 't Spel zit goed! zei Waantje Wats, en 't verloos al zes-en-dertig kannen bier.

- Vaagt ze maar buiten! zei Wanne, en ze zat vóór den bezem.

- 't Is wreed, 't is wreed, zei Wannes, en hij stak zen wuuf in den oven.

[pagina 89]
[p. 89]

- Krulhaar is dulhaar, zei Wantje, en ze ging aan 't vechten. Fr.-Vl.

- 't Is 't eerste, zei Zwarten, en hij sloeg zijn wijf een blauwe ooge.

('t Vervolgt).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken