Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 50 (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 50
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 50Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 50

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.12 MB)

Scans (12.92 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 50

(1949)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

Een naam in drie letters

Eerst een kleine herinnering aan hetgeen we leerden in de Gewijde Geschiedenis en ook in onze Nederlandse Letterkunde!

Wie weet er niet, - onder de ‘verstandige Vlamingen’, voor wie Biekorf uitgegeven wordt, - dat Jacob, bijgenaamd Israël, de onmiddellijke stamvader van dat wonder volk, dat wij ‘de Joden’ noemen, twaalf zonen had, die de oorsprong geweest zijn van de z.g. twaalf stammen van Israël?

Eén ervan - dat weet toch iedereen en dat tragisch gebeuren wordt telken jare op een meesterlijke wijze voorgesteld in onze H, Bloed-processie - was Jozef, die door zijn broeders verkocht werd en terecht kwam in Egypte, waar hij op een wondere wijze gepromoveerd werd tot onderkoning van dat machtig land. - En wie weet er niet dat de grootste Nederlandsche dichter, Joost van den Vondel, een onsterfelijk toneelwerk schreef over dat wangedrag van die broeders ten opzichte van Jozef, - toneelwerk, dat den titel draagt van: Jozef in Dothan? Een werk, dat regelmatig uitgelegd wordt in de hogere klassen van onze humaniora en ook weleens op de planken opgevoerd.

En alzo komen we ter zake.

Mijnheer - laten we zeggen Mijnheer X - leraar van Rhetorica in een van onze West-Vlaamse colleges, zou dat jaar Jozef in Dothan uitleggen. Heel goed. Maar - zoo dacht die wijze heer Professor, en daar kwamen rimpels van bekommernis op zijn ernstig voorhoofd - onder die twaalf zonen van Jacob is er daar één, die zo een naam draagt - hoe zal ik het zeggen? - zo een naam in drie letters, zoals er ook een bestaat in onze Vlaamse taal - alle dingen moeten

[pagina 18]
[p. 18]

toch een naam hebben! - maar met een lettertje verschil: gad. Die brave Gad zal daarover wel nooit verder nagedacht hebben, en zijn broeders ook niet, en zijn vader en zijn moeder ook niet; want die allen waren toch geen Vlamingen en die zullen wel een Hebreeuwsen naam gebruikt hebben om datzelfde lichaamsdeel aan te duiden! - Maar - zo dacht onze wijze Professor, - onze studenten, ‘mijn jongens’, zullen - dat kan niet anders - aan dien Joodsen naam een klein veranderingske doen ondergaan, ze zullen de letter d veranderen in de letter t...; en die jongens gaan danig, heel het jaar door, op hun ongemak zijn: zij zullen wel eens willen monkelen of lachen om dien ongelukkigen naam, en zij zullen denken dat Mijnheer de Professor zulk lachen of monkelen zou kunnen kwalijk nemen... Enfin, die goede en wijze Professor zat zelf ermede in nesten, en hij dacht na, en dacht na, en dacht na, en Eurèka; hij had het gevonden!

De eerste les over Jozef in Dothan vangt aan. Al de jongens hebben hun boek vóór zich open liggen en hebben een schrijfboek en pen en inkt om de geleerde uitlatingen van den Heer Professor ter eeuwige ge dachtenis op te schrijven.

- ‘Mijn dierbare studenten, vooraleer wij het meesterstuk van Joost van den Vondel uitleggen, zal het goed zijn eerst kennis te maken met de personagen. die er in optreden. De lijst van die spelers staat op bladzijde 5 van uw tekstboek; neemt ze ter hand! En gij, l'Elève Untel - ge moet weten, dat die wijze Professor gaarne nu en dan eens een woordje Frans gebruikte, - lees eens, traag en duidelijk, de namen van die spelers. En - zo voegde hij er nog aan toe - houd u gereed, om de lezing te onderbreken, als ik het u zeggen zal!’

l'Elève Untel begon zijn lezing: ‘Jacob, de Vader; Ruben, Juda, enz.’ - En juist als hij ging den naam uitspreken van dien broeder met zijn drie letters: ‘Sta!’ - zo klonk, kort en kranig, het bevel. l'Elève

[pagina 19]
[p. 19]

Untel zweeg en al de jongens keken hun Professor de woorden uit den mond.

- Mijn goede studenten, vooraleer wij verder gaan. moet ik u iets vertellen van in mijn jongen tijd. En gij, l'Elève Untel, houd u gereed om uw lezing voort te zetten als ik het u zeggen zal!’. Nu was de aandacht, natuurlijk, geweldiger opgewekt dan dat ooit te voren.

- ‘Wel - zo begon nu de vertelling van den Heer Professor - als ik nog een jongen was, was het eens de grote jaarlijkse kermis in onze stad, - een stad, die ook een buiten had en waar wij, 't is te zeggen mijn ouders, op dien buiten. een hofstede beboerden. En dat jaar was er - dat was nog nooit gebeurd - een grote menagerie - een beestekot, zo zegden wij - gearriveerd, met onder meer een olifant! Hoe het gebeurde heb ik niet kunnen achterhalen, maar in den nacht, die de opening van de kermis voorafging, was die olifant uitgebroken en was hij de stad uitgegaan en, door den honger gedreven - zo denk ik toch - was hij, op een van onze stukken land waar rapen stonden te groeien - het was in het najaar - met die rapen zijn honger gaan stillen.

En nu gebeurde het dat, in den vroegen morgen, onze z.g. koeier met paard en kar naar het veld ging om een verse lading rapen binnen te halen. En daar ziet de jongen - hij kon zo een vijftien jaar oud zijn - almeteens dien olifant, gedurig bezig, op zijn olifants, met die rapen met zijn langen snuiter uit te trekken en die heel smakelijk binnen te spelen. De jongen, die nooit een olifant gezien heeft, is van de hand Gods geslagen; hij kijkt, en kijkt, en kijkt, en met een geweldigen Djuuk! heeft hij paard en kar omgetrokken en rijdt hij in aller haast naar de hofstede terug.

- ‘Boer! - zo roept hij - Boer!

- ‘Wat scheelt er dan, jongen? Een ongeluk gebeurd? En g'hebt geen rapen mede?’

- ‘Boer! 't Is verschrikkelijk!’

[pagina 20]
[p. 20]

- ‘Wat dan, jongen? Wat hapert er?’

- ‘Daar, ginder, in het rapestuk, zo'n lelijk grote beeste! Gij hebt dat van uw leven nog niet gezien! En ze doet niet anders dan gedurig rapen uittrekken met hare steert en ze steekt ze in haar... - L'Elève Untel, zet uw Jezing voort! - zo klonk nu almeteens het bevel.

- ‘Gad! - las l'Elève Untel.

- ‘Juist! - zo onderlijnde de Heer Professor, en een donder, een orkaan van schaterlachen brak los onder al die studenten, en de Heer Professor loech toch zo hartelijk mede. En heel den tijd dien de Heer Professor dat jaar besteedde aan den uitleg van Jozef in Dothan, elken keer dat die broeder met zijn naam in drie letters, in het toneelstuk iets te zeggen had, monkelden en lachten de studenten en dachten aan ...olifanten die op zulke wondere wijze rapen eten.

N.L.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken