Volksgeneeskunde.
De plane
Voor enkele tijd werd een collega 's morgens vroeg, juist voor de mis, geroepen naar een stervend kind. Hij kon niet onmiddellijk gaan, en zo geraakte het acht uur voor hij gereed was om het kindje te gaan ‘belezen’. Toen kwam men hem zeggen dat het kindje gestorven was. Daar het op mijn wijk was, ging ik zelf om de ouders te troosten. Het kind was zes-zeven maanden oud.
Bij het binnenkomen kreeg ik een paar kogelogen! ‘Ze komen nu, als het te laat is!’ - ‘Zo, wat scheelde er aan?’ - ‘De plane.’ - ‘Is de dokter er bij geweest?’ - ‘Ja, maar die kan er niets aan doen. 't Zijn maar de pasters die dat kunnen genezen!’ - ‘Maar, vrouwke, wat is dat, de plane?’ - ‘Wel, gister was dat kindje fris en gezond, 's avonds slap, 't kweende en kweelde, er zat niets meer in!... Maar 't was alleszins de plane, want nu staat er een kruis op zijn voorhoofd en een boom op zijn rugske...’ - ‘Maar, vrouwke, dat is zo bij alle kindjes die dood zijn. 't Kruiske dat is de fontanelle die invalt, doordat de hersenen drogen; en dat boomke zijn de aderkes waarin het bloed stolt, die uitzinken en zichtbaar zijn in dat licht vlezeke...’ - ‘Ja, ja, die pasters van nu, met al hun grote studies! Ze weten 't zij best!!’
Een bijgeroepen verpleegster, die juist in de omtrek was, onderzocht het lijkje en gaf dezelfde uitleg. Deze vloog letterlijk buiten!
Een oude tante kwam binnen en uitte haar verontwaardiging over liet feit dat het kind niet belezen was geweest, de oude pastoor van N. deed dat anders, haar kind had ook eens de plane, Meneer Paster kwam bij en zei: laat mij alleen bij dat kindje, er is hier anders niemand nodig.... wat hij deed hebben we niet gezien maar 's nuchtens was mijn kind weer gaaf en gezond.
Daarop vroeg ik: ‘Maar tante, hoe krijgen de kinders dat?’
- ‘Wel ze worden dat gezet van een of andere oude tovermeet (oude lelijke vrouw). 't Was t' onzen ook zo, er kwam alle dagen zo een wijf t' onzen om melk, we wisten dat zij 't kwaad kon zetten, maar we kwamen er goed mee overeen en zo deed zij niets, maar aan mijn kinderen mocht zij nooit komen, 'k heb nog een kindje gezien waarop haar vingers stonden. Dien avond was er zeker een woordje geweest met haar en als zij in 't deurgat stond, draaide zij